| |
| |
| |
Joseph von Görres. 25 Januari 1776. - 29 Januari 1848.
I.
Op den feestdag van S. Paulus' bekeering, toen het Angelus-klokjen middag luidde, werd Johann Joseph Görres te Coblenz aan den Rijn geboren. Of wel door bestemming der ouders of misschien eerder nog door inwendigen drang werd de zoon van den Rijnschen houtkooper niet voor den handel, maar voor de geleerdheid opgeleid. De studiën van den knaap en later van den jongeling hadden echter een zeer vrij, zeer omvattend karakter. Schoolsch schijnt de jonge Görres nooit te zijn geweest, hoewel hij met noeste vlijt en ijzeren volharding het dorre veld der eerste wetenschappen bearbeidde.
Wel is het dor dat veld, waarop de knaap de prima principia, als ze heeten, moet zaaien en maaien en oogsten in het zweet zijns aangezichts. Maar voor sommige lievelingen der natuur bestaat geen dorheid, voor hen heeft zelfs het enge schoolvertrek een wijden, diepen gezichtseinder, en de harde bank, de besneden, gekorven schrijftafel geven even zoete droomen als het Sybaritisch rozenbed. Ook over de studiën van Görres' jeugd heeft de vriendelijkste en schoonste dochter der natuur, de gouden fantasie, met milde hand haar geurige en kleurige bloemen gestrooid. En met haar heeft hem de vrijheid geoefend en versterkt in die oorspronkelijkheid van beweging, dien vasten heldhaftigen moed zonder uiterlijk vertoon.
Natuurkunde, geographie, geschiedenis, de drie wetenschap-
| |
| |
pen die het best de diepte, de breedte, de hoogte van het wereldleven in zijn verschijnselen weerkaatsen en boven welke de wijsbegeerte zetelt als meesteresse aller wetten en verklaardster aller raadselen, - deze drie wetenschappen hielden hoofd en hart van den jongen Görres bij voorkeur bezig. Hoofd en hart, want terwijl slechts weinigen in hun jeugd enkel ‘wetenden’ zijn, om later ter wille der wetenschap het leven te vergeten, is Görres tot zijn jongste ure steeds een levende gebleven. Toen hij nu een bepaald vak van wetenschap zou kiezen, nam hij de medicijnen en begaf zich met dat doel naar de hoogeschool te Bonn.
Görres zon nooit student worden. Daar was een geweldige storm over Europa gekomen, die overal het pas gister vastgestelde zoowel als de instellingen van eeuwen omverwierp en ook den jongen Görres aan gehoorzaal en studeervertrek onttoog. Men schreef 1794 - het jaarcijfer is welsprekender dan alle woorden, men voelt wat het zeggen wil. - De bliksem der Fransche revolutie scheurt het groene kleed van den slaperigen Duitschen Rijn, de wateren breken los en dartelen, woelen, wentelen voort met stormgedruisch en tooverklank, door het dreunen van het geschut schettert de vrijheidsbazuin, de Meiboomen verrijzen met de roode muts bekroond, vol geurig groen met driekleurige linten omstrikt; de menigte joelt en schatert, handen worden uitgestoken en vinden handen genoeg, de rijen vormen zich tot den vrijen, maatloozen dans:
‘Liberté, liberté chérie!’
Zoo treedt de Revolutie in de Rijnlanden op als de rozenvingerige Aurora eener nieuwe wereld. Görres had geen jongeling moeten zijn op de grens der twintig jaren, indien ook hem het hoofd niet heet waar' geworden en het hart onstuimiger geslagen had. Op eenmaal stond Görres in het midden der chaotische beweging en waar niemand aan iets anders dacht dan het heden, tenzij de eerzucht hem reeds de vingeren deed slaan aan het blad der toekomst, daar had hij reeds een ideaal aanschouwd, daar beschreef hij het reeds voor zijn tijdgenooten: ‘der allgemeine Frieden, ein Ideal’.
Spoedig echter bemerkte hij dat idealen alleen door harden
| |
| |
strijd worden veroverd en hij begon den strijd in een weekblad (toen een dekaden-blad) ‘das rothe Blatt’. Menschen, die naar idealen streven, is het lage, het gemeene een gruwel en Görres bewees dat het hem ernst was met zijn jacht naar het hoogste. Daar was laagheid en gemeenheid te over in de republikeinsche kringen en de jonge Rijnlander aarzelde niet aan te klagen en te veroordeelen. Vóor dat nog zijn blad kon worden opgeheven liet hij het verschijnen onder een nieuwen titel in een nieuw kleed: ‘Rübezahl im blauen Gewande’. Stoutweg verklaarde hij, dat vleiers en tafelschuimers hem altijd en overal verachtelijk schenen, ze mochten dan bedelen bij vorsten of lofliederen zingen op het souvereine volk. Het is niet te verwonderen indien zulk een man niet paste in de wereld van het Directoire en zijn staatkundige loopbaan spoedig ten einde liep. Een tocht naar Parijs was haar besluit. In 1799 werd Görres met anderen zijner stadgenooten afgevaardigd om daar den stand van zaken op te nemen. Toen hij in Frankrijks hoofdstad aankwam was de 18e Brumaire een feit. De ‘Morgenster’ was uit Egypte opgegaan. ‘Ga Suetonius lezen, Augustus komt’ schreef hij aan een zijner vrienden in het vaderland. Augustus zou komen, maar in gansch anderen vorm. Daar was ook meer dan een Suetonius noodig, een Tacitus met heeter gloed en feller eerlijkheid.
Na zijn terugkeer werd Görres een bedaard en rustig man. In gelukkigen echt met Catharina de Lasaulx verbonden leefde hij te Coblenz als leeraar in de natuurkunde aan de middelbare school. Rusteloos werkzaam bleef zijn geest naar het ideale streven. Hij was op een valschen weg, Schelling en Fichte waren zijn geleiders. Maar eigenaardig is reeds in dit tijdperk van zijn leven het zoeken naar de hoogste ideeën op ieder gebied, het worstelen naar éenheid in de uiteenloopendste richtingen. Aphorismen, korte zinrijke spreuken, gedachten, zonder schijnbaar verband, los neêr geschreven en toch uit de diepste diepten van zijn gemoeds- en geestesleven geboren waren de vruchten van zijn arbeid. Zij verspreidden zich over ieder veld, over kunst en physiologie, over organologie en geloof en wetenschap. In Heidelberg, waarheen hij zich in
| |
| |
1806 met tijdelijk verlof begaf, vond zijn alles omvattende geest nieuwe werelden, zijn hart twee vrienden: Clemens Brentano en Achim von Arnim.
Terwijl de Revolutie met haar dreunend krijgsgeschreeuw en haar vlammenzwaard de menuet-muziek verbande en de koningen in Rococostijl ronddreef als opgeschrikte Saksische herdertjens, was in Duitschland op letterkundig, en ook voor een deel op maatschappelijk gebied, een zonderlinge beweging ontstaan, een beweging naar de natuur terug, maar naur de natuur in haar meest frisschen kunstvorm, een beweging naar de middeneeuwen. De Romantiek was geboren, de bel esprit verdwenen. Men zocht weêr naar het oude volkslied met zijn ronden vrijen toon en zijn schalken ernst, naar het sprookje met zijn beminnelijke geheimzinnigheid en zijn openhartige schoonheid, naar de legende met haar bekoorlijke reinheid en vrome verheffing, naar de ballade met haar epischen gang en haar weemoedig slotakkoord. Clemens Brentano en Achim von Arnim behoorden onder de eerste ontdekkers dier nieuwe wonderwereld, zij waren, de eerste vooral, de zangers dier vroolijke, lustige, stralende beemden, uit ‘des Knabens Wunderhorn’ strooiden zij bloemen rond vol frisschen geur en onverwelkbare pracht. Door natuur en door vorming behoorde Görres tot hen en in zekeren zin had men van hem gezongen:
‘Als Knabe stieg ich in die Hallen
Verlassner Burgen oft hinan,
Durch alle Städte that ich wallen
Und sah die bohen Müster an.
Da war es, dass mit stillem Mahnen
Der Geist der Vorwelt bei mir stand,
Da liess er frühe schon mich ahnen
Was später ich in Büchern fand.
De geest van het verleden, die Görres omzweefde, was boven alles een levende geest, maar ook meer dan een geest van het lied, van de poëzie, het was waarlijk de geest des levens, die hem geheimen ontsluierde, waarvan de vrienden der schoonheid nooit hadden gedroomd. Het was Görres niet genoeg mede
| |
| |
te werken aan Brentano's ‘Einsiedler Zeitung’ of een uitgave der ‘Deutsche Volksbücher’ te leveren; dieper drong hij door in den verborgen zin der oude verhalen, zijn beschouwing werd wijsgeerig en daardoor algemeener, omvattender, menschelijker. Een vrucht zijner studiën en bespiegelingen was de ‘Mythengeschichte der Asiatischen Welt’ in 1810 te Coblenz, na zijn terugkeer uit Heidelberg, verschenen, een wonderbaar boek, waarin voor het eerst de oude fabelen ernstig en waardig als de vrucht van menschelijke ontwikkeling, als de openbaring van levensgeheimen werden beschouwd. Creuser zou jaren later Görres om dat boek nog als een zijner baanbrekers roemen.
Maar de tijd van wijsgeerige bespiegelingen droomerij, de tijd van sagen en mythen was geëindigd, de werkelijkheid, grooter dan eenig verleden eischte den man terug. Het, jaar 1813 was gekomen en met dat jaar, voor Duitschland, een geest van verheffing, van vrijheid, van eer en plichtgevoel, een geest van opoffering en alles trotseerende liefde. De lucht weêrgalmde van liederen vol doodsverachting en profeciën van zegepraal, en op de slagvelden bloedden de edelsten en de besten, maar de suizende wiekslag van den dood bracht hun ook de boodschap van Duitschlands zege. Daarbij ontwaakte ook een geest van frissche, levensvolle ontwikkeling, men had niet alleen den despoot overwonnen, maar ook een nieuwen tijd veroverd en de volksgeest, die den dwingeland verdreef wilde geen. Landesväter terug. De bezielde spreker van alles wat er omging in geest en hart van het Duitsche volk werd Josef Görres, de man te Coblenz. In 1814 verscheen zijn ‘Rheinische Mercur’, een om den anderen dag verschijnend blad, dat een dagteekening is in de historie van den bevrijdingsstrijd. Om den toon, den stijl te karakteriseeren heeft Gentz in een brief aan Rahel voorgangers als Isaias, Dante en Shakespeare noodig - Milton is reeds te week, zegt hij. Niemand heeft ooit vreeselijker, verhevener en duivelscher geschreven dan deze Görres. En waarlijk, daar is hier de onvergelijkelijke menschenkennis van den grooten Engelschen zanger, daar is hier die bekendheid met wat helden en grooten denken, gevoelen. Görres staat, evenals Shakespeare, op één lijn met zijn helden: hij is een reus als Napoleon. Maar evenmin ontbreekt
| |
| |
hem die wonderbare wetenschap van het geheele leven in zijn laagten en zijn hoogten, zijn hel en zijn paradijs. Zijn blik is niet beperkt tot de koele, korte berekeningen van het heden, hij kent historie en, wien bevreemdt het nog, ook de toekomst sluit hem haar vergezichten open; evenals Isaias houdt hij de bazuin van zegepraal en wraakgericht.
En wat Isaias geschiedde bij zijn optreden als profeet, geschiedt ook bij Görres. Ook hem werden de lippen gezuiverd van aardsche wijsheid en eigenwaan, ook uit zijn mond kwam van dezen tijd af het woord des Heeren, het woord des geloofs. Görres had nooit God gelasterd of den Christus verzaakt, hij had gesproken naar de ingevingen van een groot en edel hart, een diepen rijken geest, maar geen van beide door hooger waarheid verlicht, verwarmd, bevrucht. Als al zijn tijdgenooten was ook hem het Christendom met zijn stellige leer en zijn stellige wet een geheim gebleven, de fiere, edele bouw der Katholieke Kerk met haar onaantastbare grondslagen en haar hoog opstrevende gevels scheen hun, in hun verblinding, als een soort van gevangenis. Gevoel en vrijheid, waren de leuzen. Maar in de stormen dier dagen werd Görres tot het oude huis - daar was zoo veel gevallen en dat alleen stond nog! - teruggevoerd. De eeuwige strijd tusschen de werkelijkheid en het ideaal deed hem beseffen dat toch ergens hier op aarde een verzoening moet gevonden worden, deed hem die eindelijk vinden bij de dochter Gods, de moeder der menschen, de Katholieke Kerk. Maar op het oogenblik der uitgave van den ‘Rheinische Merkur’ was dit alles nog niet door Görres bereikt.
De staatkundige geschiedenis der bevrijdingsjaren is de geschiedenis van een bijna ongelooflijke kleingeestigheid, een jammerlijke geschiedenis. Het bloed der volkeren wordt nu overstemd door het fluisteren der diplomaten en de donder der slagvelden gaat over in het gonzen en kirren der salons. Het mysticisme van madame de Krüdener-neemt de plaats in van den machtigen drang, die uit de diepten van ellende de volken en koningen het hart deed verheffen tot God en den Christus.
Voor het volk was Napoleon een dwingeland, voor de regeeringen en hun vertegenwoordigers een gevaarlijk mededinger;
| |
| |
voor de volken gold de strijd vaderland en vrijheid, voor de koningen troon en erfrecht en bezit; voor de volken was de zegepraal een spoorslag tot hooger leven, forscher krachtsontwikkeling, voor de vorsten was die geestdrift een reden tot bezorgdheid en vreeze: als le bas peuple eens ernstig begon te meenen dat het alles, dat het iets had gedaan? - De diplomaten en de overige staatkunstenaars maakten staten en staatjens naar den eisch van het evenwicht en van de dynastieke jalousiën gereed; zij sloten verdragen en heilige verbonden en het hoogste meesterstuk van kleingeestigheid en ijverzucht, van bekrompen sluwheid en rekenmeesters-staatkunde werd gefatsoeneerd tot den Duitschen bond. O, wat Pygmeën, die na den strijd der Titans over den oorlogsbuit heenwriemelden, als mieren over den gevallen adelaar. Men gevoelt behoefte om bij deze hoogheerlijke vertooning van kleinheden even op te zienna ar Görres, naar een groot man, naar een reus. Waarlijk een reus, waar gij hem plaatst naast de lotsbeschikkers der volken, naast Gentz en Talleyrand, naast Nesselrode en Hardenberg en Metternich. Hoe anders klinkt zijn taal dan de taal dier verdragensmeders, die een statenorde meenden te stichten door verbonden en kabinetsorders, een statenorde, die voor altijd zou verdwijnen, zou worden weggevaagd vóor nog het papier, waarop dat alles beschreven stond, was vergeeld of de inkt verbleekt. Wat een hooger, een edeler afkomst verraden zijn ideën, zijn visioenen, als hij spreekt van het Duitsche Rijk, van de rechten der volken en de rechten Gods. Maar die taal mocht niet worden gehoord, de vijfde grootmacht mocht geen stem hebben in den raad der groote mogendheden, de man, die dien naam van vijfde grootmacht verdiende, was te groot voor dezen. Vooral te groot voor Pruisen, waar de grootste politiek toch altijd een Hohenzollernsche Hauspolitik blijft. Görres werd staatsgefährlich, - de
zaak is veel ouder dan de naam. Reeds in 1815 - tegen het einde van het jaar - werd
hij uitgenoodigd zijn toon en zijne eischen te matigen. Toen hij in een der laatste artikelen van dien jaargang zijn hoop vestigde op het feit dat naar de regelen der astrologie Mercurius in 1816 zou heerschen, moet Görres wel hebben geglimlacht, en wanneer hij meer met zichzelf ware
| |
| |
bezig geweest dan had hij in den ‘Sternenhimmel bei der Neujahrswende’ ook zijn lot kunnen lezen. Reeds in de eerste maanden van 1816 werd ‘der Rheinische Merkur’ bij kabinetsorder uit Berlijn opgeheven: de Pygmaeën trapten den reus. Met onmeêdoogende waarheid heeft Görres later gezegd: ‘Hätte der Rheinische Merkur die Meinung Jener verfochten, die sagen: da Kaiser Franz 1806 die teutsche Kaiserskrone niedergelegt, so sei es nun die Bestimmung des Hauses Hohenzollern in Teutschland an die Stelle der Habsburger als deren Erbe einzutreten, vielleichtwäre dem Merkur und seinem Herausge ber ein anderes Loos geworden.’ Het ‘vielleicht’ is wèl zeker overbodig.
De kracht van Görres was niet gebroken; zijn geschrift ‘Teutschlands künftige Verfassung’ en de uitgave der ‘Altdeutsche Volks- und Meisterlieder’ mochten het getuigen. Toen in 1817 de Rijnprovinciën door hongersnood werden geteisterd, stond Görres aan het hoofd der Hilfsvereine. Maar de spanning tusschen hem en de regeering bleef bestaan. Zijn ambt, hij was ‘Director des öffentlichen Unterrichtes’, werd opgeheven en het traktement werd hem aangeboden onder de voorwaarde, dat hij niets der regeering onbehagelijks meer schrijven zou. Hij antwoordde op dergelijk aanbod door zijne daden. Toen de minister Hardenberg in 1818 de Rijnprovinciën bezocht overhandigde hem Görres aan het hoofd eener talrijke deputatie een verzoekschrift, waarin op opheffing van enkele bezwaren en het toestaan van zekere vrijheden werd aangedrongen. Het antwoord was een belofte, niets meer. Aan Görres bood men een leerstoel aan de Universiteit te Berlijn. Of men de hoop koesterde den reuzenstrijder door hoofsche vleierij en versuffende geleerdheid te temmen? Hoe het zij, dat de reus vooreerst nog aan geen rusten dacht, dat de moedige spreker zijn metalen stem nog niet deed zwijgen, bleek al spoedig toen in 1820 ‘Teutschland und die Revolution’ verscheen. Een bevel tot inhechtenisneming was het antwoord der regeering. Görres vluchtte naar Straatsburg.
Daar verscheen van zijn hand: ‘Das Heldenbuch von Iran’, een monument van Perzische dichtkunde op Duitschen taalgrond overgebracht. Maar in die dagen was het tevens een
| |
| |
opwekking tot heldenmoed, tot volharding. Vooral voor het volk, dat van de tyrannie der revolutie onder de tyrannie der reactie overging; hij, de onbezweken strijder, had geen opwekking tot heldenmoed noodig, al liepen alle omstandigheden tegen hem te saam. In het vaderland werd hem de gewone rechtspraak ontzegd, vrouw en kinderen moesten vluchten naar Zwitserland, hij volgde. Op de hoogten der Alpen, in de sterke zuivere berglucht werd zijn blik krachtiger, zijn geest vrijer, het spel der menschelijke machten werd hem duidelijk en de eeuwige waarheden verrezen voor zijne ziel in steeds scherper omtrekken, in steeds stralender verschijning. ‘Europa und die Revolution’ heette het geschrift, dat in majestueuse vormen verleden en heden en toekomst beschreef, en als een waarachtige profecie kon gelden. Waardig, maar ook stout was de taal, die hier werd vernomen, de regeeringen moeten wel hebben gesidderd bij deze orakelspreuken, die tevens vonnissen zijn. Voor een revolutionair werd de man uitgekreten, die den moed had de geheime woorden van het oogenblik te spreken, voor de kortzichtigen de arcana mysterii te ontsluiten en te waarschuwen zoolang redding nog mogelijk was.
Görres behoorde op dat oogenblik tot de zeer enkelen, die in Europa den geest des tijds kenden en verstonden. Hij zag de dwalingen van volken en vorsten, hij wist toen, wat een halve eeuw later tot waarheid is geworden: het Weener Congres sticht niets anders dan een provisorium. De regeeringen wilden hem niet verstaan. Het is ook een onaantastbaar feit, dat het ‘niets vergeten en niets geleerd’ het woord blijft voor alle daden der over de revolutie zegenpralende machthebbers. Bij de vorsten staat het vast, dat de Revolutie niets anders is dan een misdaad, een bijna ondelgbare misdaad door de volken gepleegd. Zij kunnen zich niet voorstellen, dat zij, de vorsten, zeker de helft der schuld hebben te dragen en te boeten, dat de logica der Revolutie eerder van boven, de waanzin van beneden gekomen is. De Habsburgers, de Bourbons, de Hohenzollern weten niet dat Jozef II en Lodewijk XIV en Frederik II tot de aartsrevolutionairen behooren, dat Kaunitz, Choiseul, Pombal, Aranda even schuldig zijn als Rousseau, Beaumarchais en Desmoulins. In het zalig bewustzijn dat het
| |
| |
Koningschap onschendbaar is achten zij ieder hunner daden onaantastbaar en meenen gerechtigd te zijn tot alles, wat hun goddelijke luim behaagt. Toen dan ook de Revolutie in Napoleon was overwonnen, meenden de regeeringen weer den ouden weg te kunnen betreden, weer hun kunstig regeeringstelsel te kunnen doen herleven. Zij begrepen niet, dat de toestanden waren veranderd; hoe de volken van kudden weer tot natiën waren herboren. De Revolutie moest worden gekneveld en de Revolutie was voor hen niets anders dan een macht, die anders wilde dan zij wilden. Zij meenden de Revolutie te overwinnen door de toestanden te doen herleven, die haar hadden begunstigd en de voorwaarden waaronder zij mogelijk geworden was.
Met onloochenbare juistheid heeft Görres de verwantschap tusschen de tyrannie en de Revolutie aangetoond, aangetoond in 't verleden en in 't heden. In een ontzettende reeks van tegenstellingen toont hij beider éenen aard. Daar bestaat éenheid van wezen, zoo klinkt het, tusschen het despotisme der demokraten en de willekeur van den enkele, tusschen de legaliteit der dwangwetten en de wanorde der buiten de wet verklaringen, tusschen de Terreur en de staatkundige Inquisitie, tusschen het absolutisme en de demagogie, tusschen de regeering door gunstelingen of door partijen, door bureaukraten of door anarchisten. Alle volstrekte theoriën komen op hetzelfde neer, de prediking der volstrekte koningsmacht en der onvervreemdbare koningsrechten is even misdadig als die der algemeene vrijheid en gelijkheid. Het een maakt vorsten en volken even rampzalig als het andere. En niet alleen op de kwalen des tijds wees de onverbiddelijke heraut der waarheid, ook de genezing, die bestaan moest in een terugkeeren naar de waarachtige historie, verkondigde en prees hij aan. Het Duitsche keizerrijk en het huis Habsburg hersteld, Duitschland vereenigd en toch in ieder zijner deelen zijn eigenaardig bestaan doorlevend, geen ijverzucht meer tusschen Oostenrijk en Pruisen en vooral geen ijverzucht, geen wantrouwen meer tegenover de Kerk. Die grootsche ideeën vervulden zijn ziel bij dien zwerftocht over de Alpen en in grootsche taal gaf hij ze terug. Maar de regeeringen noemden hem revolutionair, omdat hij hun grillen niet als rechten wilde eerbiedigen en Görres bleef in ballingschap.
| |
| |
De geschiedenis ging haar weg. Op het Congres van Weenen meende men de Revolutie te hebben overwonnen, in 1822 was reeds het Congres van Verona noodzakelijk. Nog eenmaal verhief Görres zijn machtige, waarschuwende stem; het baatte niet. Deze tijd was nog niet rijp geworden voor de waarheid en het recht. In een zijner aphorismen heeft de ziener die dagen geteekend: ‘Mit der einen Hand der kirchlichen Revolution Bildsäulen errichten und mit der andern die politische mit Feuer und Schwert verfolgen, Napoleon einen Tyrannen schelten, und doch selbst alles thun, was jener geübt, dem Volke alle Lasten des Despotismus und sogleich die der Freiheit aufbürden und keine einzige ihrer Wohlthaten ihm gestatten, einen Index begründen und als höchstes Gut der Geistesfreiheit die Pressfreiheit anpreisen, sich jeden willkürlichen Eingriff in die Gerechtigkeitspflege erlauben und sich als eigenthümliches Attribut die unterschütterliche Handhabung von Recht und Gerechtigkeit beilegen: das heiszt die Nacht mit den Tag verkuppeln; nur ein melancholisches Dämmerlicht geht aus dieser Verbindung hervor, wie es in der Vorhölle geherrscht, wo die Patriarchen sassen und der Erlösung harrten.’
Middelerwijl bleef Görres zwerven in ballingschap. Wat moeiten ook vrienden en vereerders te over hadden om zijn verhouding tegenover de regeering te regelen, wat krachten ook werden ingespannen om den vrijwilligen balling ten minste de gewone rechtspraak te doen vergunnen, het baatte niet. Toen Görres nu helder inzag, dat het vaderland voor hem gesloten zou blijven, dat niet de veroordeeling, maar wel oordeel en vonnis hem zouden worden geweigerd, besloot hij zijn zaak in het openbaar te brengen: de historie zou dan eenmaal haar uitspraak kunnen doen. ‘In Sachen der Rheinprovinz und in eigener Angelegenheit’ heette het geschrift, waarmede Görres nu optrad. Bij al den afkeer dien politie en geweld inboezemen gevoelt men toch een soort van dankbaar gevoel jegens de Staatkunde, die ons deze bladzijden heeft bezorgd. Onder al die bladzijden, vooral die éene sints lang door de Historie met haar grootzegel bevestigd en gewaarmerkt, die bladzijde, waarop Görres in al zijn grootheid
| |
| |
zich zelven teekent: ‘So mögen denn diese Blätter ausgehen in die Nation! Ihr Urheber hat nichts verschweigen, verschieben noch bemänteln dürfen, und so darf er nichts bereuen von Allem, was er gethan oder geschrieben hat. Seine Grundsätze liegen in seinen Schriften jeder Prüfung offen; die schärfste, wenn sie nicht selbst etwa von blosser Leidenschaft ausgeht, wird sie, wie er vertraut, keiner Verderblichkeit zu ziehen im Stande sein; wie er sie ausgeübt ist hier aufgeschrieben. Der König ist nicht reich genug ihm eine seiner guten Ueberzeugungen abzukaufen; die Höfe haben nichts, das sie ihm bieten könnten, um ihm die Ruhe seines Gewissens dafür abzutauschen; die Unabängigkeit seines Geistes und die Unbescholtenheit seines Karakters, wenn zich auch Käufer dazu gefunden, wäre ihm um keinen Preis feil gewesen. Er beugt sich vor Gott und seinem Worte, vor der Majestät, der Wahrheit, der Sittlichkeit und dem Rechte und der Gerechtigkeit, aber nimmer vor der Willkür und rohen Gewalt, in welchen Formen sie ihm entgegentrete. Ob sie drohend oder lockend von oben oder unten an ihm komme; er hat sich nicht befugt gehalten, ihr einigen Einfluss auf seine Ueberzeugung zu gestatten, die sonst im Bewusztsein eigener Menschlichkeit keiner Verständigung durch Einsicht und nach Recht und Billigkeit sich verschlossen hat. Mag man ihm daher auch noch jahrelang sein Vaterland unrechtlich und ungesetzlich vorenthalten; man darf sich nicht schmeicheln, damit auf seine Gesinnung und sein Benehmen den mindesten Einfluss auszuüben; aber eben so wenig wird er sich durch die Zudringlichkeit und das Geschrei der Parteien und ihr Loben oder Schelten irre machen lassen. Die Meinung ist ihm nur das grosse, auseinander gezogene, objective Gewissen, in dem das eigene, persönliche,
Bestätigung und Bestärkung finden soll; er will sie nicht leiten, noch von ihr sich leiten lassen, sondern sie nöthigen zur Wahrheit durch sich selbst, wie er genöthigt wird. Gegen Invectiven hat ihn die Natur gehärtet, den Hass läszt er auf sich beruhen, die Erboszung der Leidenschaften kann ihn nur ekeln oder bisweilen belustigen; den Irrthum kann er im Bewusztsein eigener Schwäche leicht ertragen, und so ist es keiner Verfolgung glücklicherweise noch gelungen,
| |
| |
seine natürliche Heiterkeit zu stören, auch ist es keiner noch gegeben gewesen, ihm ein Haar zu kränken. Darum ist er unbesorgt was die Zukunft bringen möge. Man kann den inneren Widerspruch bis an die Gränze der Absurdität hintreiben, wo alles zur Negation wird, dem man unterwegs begegnet und die Steine auf der Strasse gegen das unnatürliche Treiben sich verschwören; endlich muss es doch seine Gränze finden .... Darum darf er rubig seine Sache der Lenkung jener Macht hingeben, die ihn zu dieser Art von Thätigkeit berufen.’
Pruisen verloor onherroepelijk een zijner beste zonen, het had een geweldigen vijand kunnen doen opstaan, maar Görres was te groot om ooit wat hem persoonlijk misdaan werd te wreken. Maar hij had recht zich te beroepen op het oordeel zijner landgenooten en zijn recht in het openbaar te bepleiten nu hem de rechtbank werd geweigerd.
Hoe had men den man geprikt en geknepen! Men moet die jammerlijke briefwisseling doorlezen waarin de pruisische bureaukratie dezen reus de les leest en een bedelpenning aanbiedt. Görres was Directeur van het Openbaar Onderwijs met 8000 francs bezoldiging; daar wordt, op eenmaal een schoolraad (Consistorium) opgericht; men geeft zich niet eens de moeite den Directeur te ontslaan, maar men vordert zijn papieren op; Görres vraagt ten minste een met redenen omkleed ontslag door het ministerie; ja, dát geeft men half toe en als dan de ontslagene en verguisde de helft van zijn bezoldiging als wachtgeld vordert, dan wordt hem gezegd: Uw betrekking was een buitengewone en geeft daarop geen aanspraak, maar wij zullen goedgezind wezen. Daar gij vroeger een leerstoel hebt bekleed te Coblenz zullen wij U uit dien hoofde begiftigen met een wachtgeld van ... 1400 frcs. Zoo blijft men aan 't sarren. Boven werd reeds aangegeven, op welke voorwaarde Görres niet zoo ‘buitengewoon’ zou zijn behandeld. Toen verscheen ‘Teulschland und die Revolution’, de verbittering brak los, men schold den schrijver een oproerling en weigerde hem rechters. Men moet nog maar geloof hechten aan de sprookjens, die verhalen van ‘les juges à Berlin!’
| |
| |
Maar Görres was te groot voor al deze kleinigheid en het mag een gelukkige onrechtvaardigheid heeten, die hem uit de Pruisische monarchie verwijderde. Daarbij: aan God had hij zijn zaak overgegeven en God zou hem groot maken.
| |
II.
Met zijn verblijf te Straatsburg opent zich het schoonsteen rijkste tijdperk van Görres leven. Door stormen beproefd en gesterkt, door ervaring geleerd en gereinigd staat hij voor ons in de volle kracht zijner mannelijkheid, in de waardigheid van zijn bewustzijn en zijn geweten, boven alles in de vastheid van zijn geloof. Want nu is hij geheel Katholiek in willen en denken en doet de menschelijke dwaling hem soms nog mistasten, eerlijk is de wil, gehoorzaam de gedachte, die de hand besturen van den geweldigen held.
In de vruchten zijner werkzaamheid geeft ons Görres te zien, wat het voor hem beteekende Katholiek te zijn. Daar was te Straatsburg nog een andere balling, het jonge Mainzer tijdschrift ‘der Katholik’. In 1820 door twee jeugdige priesters, later sieraden van het Roomsche Episcopaat, Nicolaus Weiss en Andreas Räsz, opgericht had het ook al spoedig, - wegens ‘revolutionaire’ verdediging der katholieke rechten - de wijk moeten nemen naar Frankrijk. Tijdens zijn verblijf te Straatsburg was Görres een der ijverigste medewerkers aan het tijdschrift en ieder zijner bijdragen gaf niet alleen getuigenis van zijn geniale kracht en grootsche, breede opvattingen, maar teekende tevens scherper en juister den katholieken man. Alles wat vroeger bij Görres meer zijn grondslag vond in zijn onaantastbare eerlijkheid, zijn verdediging van recht en waarheid, zijn strijd tegen geweld en verdrukking, vond nu een rust- en uitgangspunt tevens in zijn geloof. Zijn ideeën werden juister, vaster, de zwevende, half met den aether samenvloeiende lichtbollen werden vaste sterren, zonnen met geheel eigenaardigen glans en eigenaardigen gloed, deze vol van rozenkwistend vuur, gene met gouden hart, andere weer met zachten, zilverigen
| |
| |
glans, maar allen vaste sterren, ook op hun onmetelijken afstand en voor ons oog scherp van elkâar onderscheiden en zuiver van teekening en vorm. Zijn wereld- en levensbeschouwing vond nu een algemeenheid, die niet in middenpuntloosheid haar eigenaardige uitdrukking had, maar in het ééne middenpunt de kracht vond om de stralen steeds verder uit te zenden en ieder punt van den cirkel, den onmetelijken cirkel der menschenziel, te raken. Op het groote, breede veld van het leven, had Görres steeds gezocht naar één beginsel, ééne waarheid, die niet zoozeer den sleutel zou geven van vele geheimen als wel het laatste en diepste woord van alle verhoudingen en dat beginsel, die waarheid vond hij in het menschgeworden Woord.
Het is met de katholieke waarheid, als met het woord Gods bij de schepping: het brengt orde in den chaos. De aarde, en de hemel, de duisternis en het licht, de wateren en het vaste land worden gescheiden; alles wat is wordt nu wat het is en verkrijgt zijn eigen zijn, zijn eigen bestaan, zijn eigen wet, de verhoudingen worden geschapen, de orde heerscht, de harmonie kiemt in geurige bloemen uit. Zoo brengt de katholieke waarheid orde in den machtigen geest en het groote hart, zij geeft geen stelsel, maar leven, zij laat wel mysteriën na, maar geen vragen, wel zucht naar hooger weten maar geen twijfeling. Daar komt een rust in het bewogen gemoed, een kalmte in het zwoegend hoofd en de vruchten van hart en geest schitteren misschien minder door heeten gloed, maar stralen in het kleed der waarheid, in het vlekkeloos schoon.
Wanneer een ommekeer, als de katholieke waarheid te weeg brengt, in een of anderen geest plaats grijpt, dan pleegt de werkzaamheid van zulk een geest of op te gaan in een zacht, bespiegelend genieten der godsgave, of zich te openbaren in de een of andere lyrische ontboezeming. Of men bekommert zich niet meer om de wereld of men gevoelt de behoefte der wereld te zeggen wat schats men gevonden heeft. Bij Görres heeft geen van beiden plaats. Dit vindt zijn reden in verschillende omstandigheden. Als katholiek geboren had hij nooit zijn geloof verzaakt. Hij had zich jaren lang daarom niet bekommerd, hij had zich geen rekenschap gegeven van zijn
| |
| |
invloed of zijn kracht, hij had het vergeten. Maar het had hem in zekeren zin niet verlaten, het had hem, buiten zijn weten om, soms met ideeën vervuld, die hij waarschijnlijk uit geheel andere bron meende te putten. Daarbij is de terugkeer van Görres niet plotseling. Onder de machten, die den despoot Napoleon met de meeste waardigheid en de fierste kracht hun hulde weigerden stond in de eerste plaats: de Paus. Görres was te groot om zooveel grootheid niet eerbiedig te beschouwen. Ook later zag hij in, dat geen Staatsorde zonder godsdienst en geen godsdienst zonder Kerk kan bestaan. Het werd reeds opgemerkt: van den ‘Rheinische Merkur’ af bevatten alle schriften van Görres steeds duidelijker sporen van zijn nieuw ontwaakt Katholicisme. Met dat al blijft het bewonderenswaardig te zien, met hoeveel vastheid hij optreedt in zijn bijdragen in ‘der Katholik’. Van het eerste oogenblik af is hij een ‘heel’ man. Vreeselijk snerpt zijn satire over de helden van het eeuwfeest der Reformatie, de ellendige be spotters van Stolberg, de vervolgers, die geen scheldwoord te gemeen, geen toon te laag hebben geacht om den vroegeren vriend en weldoener, die de inspraak van zijn geweten volgde, in naam van het vrij geweten te beschimpen en te beleedigen. Aan zijn blik ontging niets van het kerkelijk leven dier dagen, zoowel op Zwitserland als op Holland hield bij het oog gevestigd en in een meesterlijke verhandeling beschreef hij Katholicisme en Protestantisme in hun diepste tegenstelling, naar aanleiding van Augustinus' woord: ‘Ik zou aan het Evangelie niet gelooven, zonder het gezach der Kerk.’ Maar het volst openbaart zich zijn staatsmanswijsheid en zijn katholieke geest in dat opstel waarmede hij de troonsbestijging van Koning Lodewijk I in Beieren begroette: ‘Der Kurfürst Maximilian der Erste an den König Ludwig von Baiern, bei
seiner Thronbesteigung.’ Görres liet den waarlijk grooten keurvorst, een der beschermers van Duitschland tegen protestantsche vrijheid, Zweedsche bevrijding en Fransche broederzorg, optreden om zijn nazaat lessen te geven van regeeringskunst. In breede, machtige taal zijn de edele gedachten gekleed. Deze wijsheid is waarlijk een wijsheid uit het rijk des geestes. Uw Koningsrecht hebt gij van God, zoo luidt bet, maar ook Uw konings-
| |
| |
plicht. Dat is de groote waarheid der geheele geschiedenis. Geen onbeperkte macht, geen grenzenloos gezach, geen mechanisme in Uw volksinstelling, maar vrijheid en leven. Laat de geest van het leven door al Uw daden gaan. Dit zijn slechts algemeene uitspraken, maar met meesterhand worden zij door Görres op het bijzondere toegepast. Geen enkel punt van het regeeringsbeleid ontgaat hem. En het is zonderling en tegelijk belangwekkend om te zien hoe de man, die het leergezach der Kerk als het hoogste goed der menschheid roemt, toch een zekere vrijheid van het woord aanprijst en verdedigt. Verheven echter is zijne beschrijving van de plichten des monarchen tegenover de Kerk. Die plichten zijn onafwijsbaar: ‘Hast du dem Staate in solcher Weise überall gegeben, was des Staates ist, und der Erde, was der Erde angehört, so gib auch dem Himmel was sein eigen ist, und der Kirche ihren Theil: ein volles Masz und ein gerüttelt. Masz, wie es die Gerechtigkeit verlangt und die Billigkeit gebietet.’ Tegenover haar geen kleingeestigheid, geen wantrouwen; geen beperking op welk gebied ook. Laat haar haar vrijheid, haar recht, haar bezit, eerbiedig dat alles als heilig goed. Eindelijk vat hij zijn geheele betoog te zamen in het gulden woord: ‘Wolle nicht gestatten dass der Christen Recht allein im bürgerlichen Leben gelte, das Staatsrecht aber heidnisch sei.’ - Beter weêrlegging van de pruisische beschuldiging over revolutionairen geest kon Görres niet leveren dan hij in deze Geistesstimme gegeven heeft. Krachtig openbaart zich hier zijn overtuiging van het recht der Kerk, de oude, fiere leus der groote Pausen: ‘pro libertate Ecclesiae’ wordt hier met haar vollen, machtigen klank weêr aangeheven. Maar tevens blijkt het hoe vast bij den scherpzienden strijder het bewustzijn was geworteld, dat la raison d'Etat der vorsten na de Reformatie even revolutionair was
als de waanzinnige uitspraak: alle recht is van en bij den mensch. Hij had te veel en
te lang de hoogten en diepten der geschiedenis doorwandeld om niet uit te spreken, wat hij op zoo menigen puinboop had gelezen.
In 1827 werd Görres door Koning Lodewijk geroepen tot een leerstoel aan de Universiteit; te München. Hij ging en werd als koning begroet, al had de pruisische regeering ook
| |
| |
geprotesteerd tegen Zijn benoeming. Men was toen in Beieren nog meester in het eigen huis en te München vond de groote balling eindelijk een beminnend en eerbiedigend vaderland.
Een Croesus in rijkdom van ideeën en tegelijk een persoonlijke Universiteit door zijn wetenschap, door zijn kennis van de meest uiteenloopende zaken was Görres spoedig te München onder de vele grooten de grootste. Onafhankelijk als steeds en toch door de zon der hofgunst beschenen, een edelman van Gods geslacht en geadeld door Beierens Koning, doorleefde hij in onafgebroken werkzaamheid de laatste twintig jaren van zijn leven. Want verbazingwekkend is de werkzaamheid door Görres in dien, tijd ontwikkeld met woord en pen. In de gehoorzaal en in het dagelijksch verkeer overal vond hij leerlingen, die aan de lippen hingen van den meester, die dwepend zwoeren bij zijn woord, maar wier dweperij hen ook verhief boven al het lage en gemeene, boven het streven naar de goederen des tijds. Ook de veder rustte niet. Daarvan getuigt de lange reeks van opstellen, zoo verscheiden van inhoud als van vorm, den meester verradend op iedere bladzijde, in iederen trek. Eerst teekende hij in machtige lijnen den grondslag, de ontwikkeling, de tijdsorde der wereldgeschiedenis: het bleef zijn droom, nog eenmaal een wereldgeschiedenis te schrijven. Dan richtte hij de scherpte van zijn vernuft, de kracht van zijn geest tegen de ellendige aanvallen der liberale partij op de Kerk en het kerkelijk leven of weder hield hij zich bezig met christendom en kunst, met de diepste en teêrste vragen van het christelijk leven. Geen enkele, noch vóór noch na hem, heeft in grootscher taal de grootsche vormen der Christelijk-Germaansche bouwkunst gevierd. ‘Der Kölner Dom und das Strassburger Münster’ heet het onschatbare geschrift, dat zijn geestdrift en zijn wetenschap, zijn omvattend genie op de wonderbaarste wijze openbaart. Het is hier of de groote meesters der middeneeuwen aan dezen nazaat al hun geheimen hebben geopenbaard, de geheimen van hun beeldentaal, van hun omgang met
het natuurleven, van hun gemeenschap met God en Gods lieve heiligen, de geheimen van cirkel en meetstok,
| |
| |
van cijferschrift en lijnenspel. Hun wetenschap leeft in zijn geest, hun, stoutheid en hun teedere zin in zijn hart, hun weêrgaloos kunstvermogen in zijn woord. In zijn geschriften rijzen de zuilen omhoog en welven zich de bogen en streven de lijnen naar den sluitsteen op, dien zij omvatten en die hen te samenhoudt. Maar daarbij is een Dom van Keulen of een Munster van Straatsburg door Görres hand geteekend nog iets anders dan een monument van kunst, beide zijn de getuigen en de profeten der geschiedenis. Het doet den kleinen mensch goed onder de hooge beuken van den Keulschen Dom zich te voelen groeien en ontwikkelen tot een ongekende hoogheid, de adel van het Christendom ontwaakt in het schepsel van stof, dat tot stof zal wederkeeren, en men voelt zich groot, niet vernederd, in het huis van den God, die zich door zijn schepsel laat toezingen. ‘Mijn ziel maakt groot den Heer!’ Wij worden en vergaan, heet het, maar een blik op den gevel van Straatsburg Munster boodschapt onze zielen de onvergankelijkheid, de eeuwige vastheid en, al wordt alles niet voltooid wat wij willen, naar hooger wijst toch de ranke spits. Zóó leert Görres u de monumenten zien, maar hij leert u meer. Om deze zetelplaatsen Gods verzamelt hij, als op een Meiveld om den keizersstoel, de geheele geschiedenis, hij doet ze steenen spreken en ieder in zijn eigen taal, hij doet ze getuigen van 't verleden en de lessen der toekomst liggen in hun woord. Hij bevolkt weêr met de verschillende geslachten de wijde beuken, en is de kunst de gemeenschap met God door de schoonheid, Görres weet den monumentalen bouw van den Katholieken Dom te maken tot het levende beeld der Katholieke gemeenschap, de eenheid, die geen tijden kent.
Bij Görres, het werd reeds gezegd, is al het weten levend. In hem leeft geen herinnering, alles ligt in het heden, zoo vast, zoo krachtig is de ideale band, die alles te samen houdt. Straks neemt hij het woord op voor de pelgrims, die te Trier 's Heeren heilig Kleed gaan vereeren. Hoe hoog verheft hij deze daad van Katholiek geloof boven al de spotternijen en redelijke wijsheden der alledaagsche polemiek. Hoe treedt Duitschlands aloudste historie hier
| |
| |
op in bond met het Katholiek gevoel, welk een geheimzinnig waas ligt over het verhaal der overbrenging en hoe wordt die overlevering zelve een historiesch feit van wonderbare beteekenis. Het levend geloof aan den eeuwig levenden Christus kon zeker in die dagen door geen grootscher daad dan den pelgrimstocht naar Trier worden betuigd, maar beter verdediger, beter geschiedschrijver dan Görres was voor zulk een daad niet te vinden.
Te München scheef Görres ook zijn omvangrijkste werk: ‘die Christliche Mystik’. Stouter protest tegen het rationalisme onzer dagen is ondenkbaar. Terecht heeft men van dit werk gezegd, dat het is een herovering der bovennatuurlijke wereld door de wetenschap. Het stond nu immers vast dat het bovennatuurlijke niet mocht bestaan, dat het wonder een logen van den beginne was, dat geen geheim bestond. Daar kwam Görres en bewees niet alleen, dat die wereld bestond, maar beschreef haar leven en haar wetten, stelde in 't licht hoe ook hier het dubbele rijk werd gevonden, hoe ook de Satan zijn wonderen wrochtte en zijne mysteriën had. Hij stelde de mannen der rede tegenover de duizend raadselen des levens en gaf hun dan, als zij de handen wrongen in radeloosheid, den grondslag en het wezen van dat alles te aanschouwen in 's menschen zonde en de menschwording van het Woord. Die eeuwig levende menschwording van het Woord heeft de stoute wereldontdekker in zijn ‘Mystik’ beschreven, niet alleen door de getuigenis der feiten, maar ook door de verklaring, die onderzoek en wetenschap op ieder gebied hem aan de hand deden. Daarbij - het bleek reeds genoeg, - was dit boek een daad van christelijken heldenmoed, een daad, die den man bande uit de wereld der geleerdheid en hem nu nog door Dr. Johannes Scherr als Jesuïet en Renegaat doet schelden, daar hij immers de wereld wilde terugvoeren uit ‘der freien Geistesthätigkeit’ in de ‘asketische Versumpfung’.
Overigens viel het toch moeielijk den man, die zich bekommerde om de meest uiteenloopende wetenschappen, die verhandelingen schreef over de Japhetiden in Armenië en over de Keltische Stammen in Gallië een werkzamen geest te ontzeggen. De hoogste werkzaamheid echter door Görres te
| |
| |
München ontwikkeld, ligt niet op het verschillend gebied zooeven aangewezen, maar op het woelige, bewogen veld der openbare Staatkunde.
De pruisische regeering, die een tijdlang tegenover de katholieke Kerk een zekere eerlijkheid en wat rechtvaardigheidszin had getoond, verliet dien weg om zich op nieuw den eernaam van ‘der Hort des Protestantismus’ waardig te betoonen. Zij wilde de katholieke geestelijken dwingen tot inzegening der gemengde huwelijken, waarbij van staatswege de voorwaarde gesteld was dat de kinderen in den godsdienst des vaders zouden worden opgevoed of waarbij aan den katholieken eisch, de roomsche opvoeding der kinderen niet was voldaan. Pius VIII ging in toegeeflijkheid zoover hij maar eenigsints kon. Maar de regeering zweeg van 's Pausen breve en de eerlijke Bunsen sloot in naam des Konings met den Aartsbisschop van Keulen, graaf Spiegel, een verdrag, waarbij alle eischen der regeering werden toegestaan. Een der Suffraganen van Keulen, de bisschop van Trier, herriep in 1836 op zijn doodsbed zijn toestemming in den eisch der regeering. Een jaar tevoren was graaf Spiegel gestorven en Clemens August Droste von Vischering tot zijn opvolger gekozen. Men had hem dedoor Spiegel gesloten Conventie niet medegedeeld en hij had daarin toegestemd in de meening dat alles te Rome was goedgekeurd. Spoedig begon de strijd. De verwikkelingen traden in het daglicht bij de afzetting door den Aartsbisschop der te Bonn en te Keulen van Hermesianisme verdachte professoren. De regeering klaagde over misbruik van macht, wildeechter toegeven, indien de Aartsbisschop zich aan het door Spiegel gesloten verdrag wilde houden. Clemens August weigerde en op den 11 November 1837 werd de Aartsbisschop uit zijn Paleis te Keulen opgelicht, en naar de vesting Minden gevoerd.
Het was een beslissende daad, maar in anderen zin als de regeering had gemeend. Wel ging eerst een juichtoon door alle revolutionaire kringen boven en onder. Görres heeft het rumoer beschreven: ‘Das Kölner Ereigniss hat bekanntlich die Axt an das Götzenthum neuerer Zeit, an der Staats-und Donnereiche gelegt, und da sind dann, als die Einwohnerschaft des hohlen Baumes sich blos gelegt gesehen, aus dem Mulmen
| |
| |
Fledermaüse, Wespen, Brummkäfer, Hamster, Eichkätzchen, Blindschleischen, Eidlechsen und alles, was sein ist, durcheinander herausgeflogen, herausgelaufen und davongekrochen, dabei einen gewaltigen Lärm verführend, und sind wir noch hörmüdig von dem literarischem Getummel, das damals sich erhoben und schon seit Jahr und Tag gedauert. Staatsleute und Beamtete haben es billig zuerst angehoben, Juristen und Theologen sind gefolgt, Diplomaten haben einträchtig dem jungen Deutschland sich angeschlossen und Historiker haben sich kaum flüggen Philosophen beigeselt, Dillettanten aller Art, Krethi und Plethi in allen Waffenarten sich versuchend, sind als Freiwillige hinzugetreten, und es ist ungemein viel Dintenpulver verschossen worden.’ En eindelijk komt daarbij de geest, dien Görres ‘der Neinherr’ noemt ‘Bauchrederei in Prädricanten treibend.’
Maar spoedig werden andere stemmen gehoord. Reeds op 10 December 1837 verhief de strenge en stoute Gregorius XVI zijn stem en wees in de beroemde allocutie der pruisische staatsmacht de onoverschrijdelijke grenzen aan en veroordeelde, zonder bewimpeling alles wat de machtigen te Berlijn hadden goedgevonden te besluiten tegen het recht der Kerk. Bunsen vroeg verklaringen, maar Rome had haar woord gesproken en vorderde eerst, herstelling van het bedreven onrecht.
Ook in Duitschland werd de katholieke geest wakker en sprak. De zegen der vervolging werd openbaar, in den strijd verhief zich het leven. Het katholieke Duitschland sprak en sprak door Görres met ongeëvenaarde stoutheid, met onafwijsbare kracht, met weêrgalooze majesteit. In Januari 1838 verscheen Görres' ‘Athanasius’, de grootste daad van zijn leven. Athanasius, de naam alleen was reeds een geheel geschrift. Het was de schoonste eeretitel, die den belijder van Keulen kon worden geschonken, de scherpste veroordeeling, die Pruisens regeering trof. De oude strijd tusschen de vrijheid Gods en de willekeur der menschen werd hier op nieuw, en in een zijner heerlijkste verschijningen, voor het oog der wereld gevoerd. Met onwraakbare getuigenissen uit de diepten van 's menschen geest en de instellingen van het Christendom opgedolven, werd het recht der Kerk op haar leer, haar onder-
| |
| |
wijs, haar Sacramenten gestaafd. De schending van het openbare recht werd met onmeêdoogende klaarheid in het volste licht gesteld. Görres was in den strijd van zijn leven tot het volle begrip gekomen dat iedere Revolutie alleen door het Christendom te overwinnen is, en hier sprak hij het op nieuw en met verheven waardigheid uit.
Als de toon der krijgsbazuin klonk zijn ‘Athanasius’ over Duitschland heen, een machtige, ver klinkende toon, die de juichtoonen der Kerkvervolgers in woedekreten deed overslaan, die echter voor het katholieke volk als de toon van Gedeon klonk en de getrouwen deed samenstroomen vol moed en van de zege verzekerd. Tegenstanders stonden tegen Görres op, drie mannen van naam, Leo, Marheinecke en Bruno - hoe werden zij verslagen in zijn ‘Triarier’, het vlammende verweêrschrift van zijn ‘Athanasius’. Eindelijk, na langen strijd, boog Pruisen het hoofd, het recht der Kerk werd hersteld, de gevangene had de vrijheid van de Kerk heroverd. Görres beschreef de lessen der ervaring, de beste vruchten van den strijd in zijn ‘Kirche und Staat nach Ablauf der Cölner Irrung’, een meesterlijk geschrift, vol mannelijke fierheid en bezadigde eerlijkheid.
Nog een andere stichting schonk Görres aan Duitschland. In het begin van het groote jaar 1838 stichtte hij, met Georg Phillips, de ‘Historisch-politische Blätter’, een tijdschrift dat in Duitschland nog als het eerste en beste in de breede rij der Katholieke periodica strijdt, dat nog altijd den grooten, machtigen geest verraadt van zijn stichter en, evenals hij, met onbezweken moed en fiere trouw, de leuze van Recht en Vrijheid voor de Kerk verheft. Sints bijna veertig jaren hebben deze afleveringen in hun helder gelen omslag, deze ‘gelben Blätter’ telken veertien dagen der wereld in verscheiden vorm de hooge, onsterfelijke waarheden voorgehouden, dan eens in de geschiedenis der beschaving, dan in die der staatkunde de wetten der Voorzienigheid getoond. Somtijds verwerend, soms aanvallend, altijd strijdend hebben zij de banier des kruizes hoog gehouden en het recht des Heeren was altijd hun wapenrecht. Schatten van geest en wetenschap hebben zij geboden, in het duister van het verleden brachten zij licht, in het nog
| |
| |
dikker duister van het heden leerden zij ons zien, gevoelen, oordeelen. De koninklijke gave van den ouden ziener van den Rijn is het erfleen geworden der mannen, die zijn plaats innemen, de gave om, als was hun de regeering der wereld in de hand gegeven, het spel der regeeringen open te leggen voor ieder oog. En dat niet door mededeeling van onbekende bescheiden, van gevaarlijke geheimen, maar door te wijzen op den vasten gang der eeuwige beginselen in het Christendom geopenbaard en in de geschiedenis verborgen, maar zichtbaar voor hen wier oog over het aardsche heen nederig opziet naar God, het Recht en de Waarheid, de Kracht en het Licht.
Aan deze ‘Historisch-politische Blätter’ heeft Görres gedurende de laatste jaren van zijn leven zijn beste krachten gewijd en het laatste opstel door zijn hand ter neêr geschreven was voor dit tijdschrift bestemd. Het was een zonderlinge speling der omstandigheden, of neen, het was een zichtbare Nemesis dat de man die als ‘de vijfde grootmacht’ tegenover Napoleon opstond en door Pruisen was vernietigd, nu op het einde van zijn leven nog eens als grootmacht verrees en in de dienst der moederkerk het brutaal geweld van Pruisen hielp overwinnen. Want ook de ‘Gelben Blätter’ zijn een grootmacht geworden, indien er bewijs noodig was, de vrees van Pruisen, het herhaald verbod van het gehaatte tijdschrift zou het bewijzen.
Tot aan zijn laatste stonde toe bleef de oude Görres deelnemen aan den strijd en de ontwikkeling zijner dagen. Geen enkele groote gebeurtenis of zijn naam is daaraan verbonden. Als David Friedrich Strauss optreedt met zijn ‘Leben Jesu’ dan is een van Görres leerlingen, Dr. Sepp, een der eerste bestrijders en met een diepzinnige inleiding opent de meester het boek. Zoo is het gebleven tot het einde, de frissche levendige geest bleef jong en krachtig, deze man kon niet sterven van uitputting maar alleen door het breken van zijn hart.
De regeering van koning Lodewijk I had niet in ieder opzicht beantwoord aan de lessen en verwachtingen van keurvorst Maximiliaan. Maar het smadelijk einde had niemand
| |
| |
verwacht, niemand voorzien. Daar verscheen op eenmaal te München de Spaansch-Schotsche danseres Lola Montez en maakte den koning tot haar slaaf. Op zoo zonderlinge en tevens tergende wijze greep dit plaats dat het volksgeweten luider begon te spreken en den monarch herinnerde aan zijn plicht. Het volk achtte het onvorstelijk zich te verslingeren op een Hetaire al was ze dan een kunstjuweel, zooals de dwaze minnaar zong,
‘Schlank und zart, wie die Gazelle’
en de koning achtte het een beleediging zijner majesteit, dat het volk zich bezig hield met zijn bijzonder leven en kuierde dag in dag op voor het huis der hekse - de koning toch verklaarde dat hij behekst was - in de Barerstrasse op en neer. Het is waarlijk een fraaie dwaling der vorsten, dat zij ook nog een privaat leven kunnen leiden. Neen, de vorstelijke eer hen overal en altijd bewezen, stelt tot onverbiddelijke voorwaarde, dat zij zich zelven eeren altijd en overal.
Het werd rumoerig in München. Het jaar 47 verliep in allerlei verwikkelingen en verwisselingen. Wie het waagde zich tegen 's konings gril te verzetten viel in ongenade. Görres zag zijn liefste ambtgenooten aan de hoogeschool of ontslagen of met ontslag bedreigd. Hoe moet hem de hand hebben gebeefd, toen hij in de donkere dagen voor Kerstmis ‘die Aspecten an der Seitenwende’ beschreef. Het opstel bleef onafgewerkt, de ziener bezweek onder den last der gezichten.
Op den 31sten Januari van het groote jaar 1848 legde hij het hoofd ter rust. Hard en geweldig was zijn strijd met den dood. Geweldige, doordringende smartekreten persten de gezichten der laatste ure af. Het was hem niet als den ouden wachter van wien Guido, zijn zoon, had gezongen.
‘Der sterbende Wächter verstummte
Er fühlte des Todes Nahn;
Er blickte noch einmal hinunter,
Zum Himmel noch fromm hinan,
Und frei dann von Sorgen und Kummer
Entschlief er in seligem Schlummer.’
| |
| |
Neen, de wachter moest blijven staan en uitzien en spieden tot het laatste oogenblik toe, hij moest spreken, spreken voor de geslachten die niet naar hem hadden gehoord, voor de koningen die zijn woord hadden geminacht, voor allen, die de oogen hadden gesloten voor het ‘Mane, Thekel, Phare’ dat hij sints dertig jaren in vlammenschrift aan den gezichtseinder der wereld schreef. Hij moest spreken tot het einde toe en terwijl het harte werd verscheurd en vaneengereten, sprak de geest zijn taal. ‘Betet für die Völker, die nichts mehr sind’ klonk het en dan weêr: ‘Verfaulte Völker leben nicht wieder auf’ of de toestand werd op eens profetisch scherp geteekend: ‘Der Staat regiert, die Kirche protestiert.’ - Overweldigend moet de indruk van dat sterfbed zijn geweest. Johann Friedrich Böhmer, de groote, heldere, stellige historicus, de krachtige volwassene man was zoo diep aangegrepen dat hij, onder den druk dier profeciën, in angstigen haast zijn arbeid, het eerste Ergänzungsheft tot der Keizers Regesta eindigde en nog jaren later over den zin dier woorden dacht.
Maar ook rust was er toch. Bij het ontvangen der heilige Teêrspijze boog zich de grijze held ‘sterk als een leeuw, zacht als een kind’ met kinderlijke liefde en vertrouwen voor den verborgen God. Dan liet hij zich voorlezen uit den eersten brief aan de Corinthiërs, dat heerlijke vijftiende hoofdstuk, waarin het woord van zijn geheele leven staat opgeteekend: ‘Door de genade Gods ben ik hetgeen ik ben en Zijne genade jegens mij is niet ijdel geweest, maar overvloediger dan zij allen heb ik gearbeid: niet ik echter maar de genade Gods die met mij is.’
Dan stemde hij in met dien verheven jubelzang van het onsterfelijk geloof, en dat stoute lied der opstanding: ‘En als laatste vijand zal de dood vernietigd worden’, en eindelijk ontsliep hij, met de hoop der verrijzenis nog stralende van het ontzielde gelaat.
| |
| |
| |
III.
Daar zijn sommige menschelijke aangezichten, die zelfs de machtigste kunstenaar niet in volkomen gelijkenis weet weêr te geven. Zooveel verscheidens en eigenaardigs kan in éen oogenblik het leven doen verschijnen op éen gelaat. Maar zeker even onmogelijk is het een afdruk te geven door het woord van den rijkdom, de grootsche verscheidenheid, die sommige geesten bezitten. Men kan gemakkelijk genoeg het woord: genie uitspreken, maar ook in het rijk der genieën is nog minder en meerder, vooral een minder en meerder van werkzaamheid. Geen enkel genie is werkeloos, het is een dwaasheid van onbekende genieën te spreken, zooals sommigen, zich der redenen wel bewust, bij duizenden laten rondloopen. Evenmin als er schoonheid is zonder licht, evenmin is er genie zonder openbaarheid, want het werk brengt altijd openbaarheid aan. Maar daar is toch een groot verschil tusschen de werkzaamheid der verschillende genieën, en terwijl ze bij sommigen zich als te samenvat in het uitspreken éener grootsche, vruchtbare gedachte, laat zij zich bij anderen uit over het gebeele gebied van menschelijk weten en leven.
Het behoeft niet gezegd te worden dat de laatsten de machtigsten zijn en dat Görres onder de machtigsten dezer machtigen behoort. Zijn werkzaamheid ligt in deze korte schets voor ons, zijn uiterlijke werkzaamheid, maar wie geeft ons een beeld van den machtigen geest, waaruit dit alles is geboren? Baat het te zeggen, dat hij een dichter was in wien twintig groote dichters staken? Helpen vergelijkingen met Rbabanus Maurus of Nikolaas van Cusa of zelfs met Leibnitz, dien hij in oorspronkelijkheid overtreft? Misschien heeft Böhmer het juiste getroffen, als hij zegt: Bij Görres was de scientia acquisita reusachtig groot, maar de scientia infusa was nog grooter, zij doorgloeide, verwarmde, verlichtte, ja verhief en overtrof alles. Hij geeft een bewijs, Böhmer had met groote inspanning en door veelomvattende bronnenstudie de geschiedenis van Lodewijk den Beier hersteld en nu vond hij dat Görres in zijn inleiding tot den ‘Heinrich Suso’ van
| |
| |
Kardinaal Diepenbrock reeds tot dezelfde opvatting was gekomen. Hoe was dit geschied, had hij kennis gedragen van de oorkonden door Böhmer met zooveel moeite bijeenverzameld? Neen, maar zijn geest had de geschiedenis hersteld uit hetgeen voorafging en hetgeen volgde, had het karakter en de beteekenis der daden ontwikkeld of liever losgewikkeld uit de omstandigheden. Hoe? Hier is slechts één antwoord mogelijk: de grootste gave van het genie is de gave van den ziener.
Zeker, daar leven enkelen van die door God met zulk een overvloed van natuurlijke gaven begiftigde zielen voor wie het licht des geloofs de mysteriën van verleden, heden en toekomst onthult. Zij zien, waar wij gissen, zij treffen doel, waar wij te hoog streven of te laag blijven, zij grijpen vast, waar wij rondtasten, nog eens: zij zien. Voor hen is deze wereld van betrekkingen en betrekkelijkheid geen wereld van raadselen, zij hebben niet te meten en te passen. Hun arendsblik ziet de zon in het hart, ook door de wolk van nevelen of van stralen heen. Voor hen geen onsamenhangende dingen, geen toeval. De scheuring, het verschil, de strijd houdt op, zij kennen de verscheidenheid en de eenheid tevens. Zij ontraadselen het gisteren en onthullen het morgen en terecht noemt de tijdgenoot hen profeten, want het woord der geheimenissen is op hun lippen gelegd.
Het beste beeld van Görres ligt in zijn stijl, zijn schrijftrant. Machtiger, voller, aangrijpender tonen zijn in onze dagen niet gehoord. Maar het eigenaardige van zijn stijl ligt in den weergaloozen rijkdom, de verrassende eenheid en de geweldige kracht. In het rijk door zijne fantasie beheerscht gaat de zon niet onder. Geen enkel gebied of het brengt zijne offeranden en betaalt hem cijns. De natuur, de geschiedenis, de legende, de sage, de kunst, alle geslachten, alle volken beheerscht hij en daar is geen enkel zijner werken, waarin u geen vergelijkingen verrassen, die als openbaringen uit een andere wereld schijnen. Maar al die gelijkenissen zijn treffend en daarin ligt de weergalooze eenheid van zijn stijl, alles is leven, men heeft met geen zoeken of maken te doen. Hij is altijd juist, altijd waar. Zijn kracht is de kracht van hen, die
| |
| |
alles omvatten, die alles voor allen weten te zijn, de grootste kracht, de kracht van den toorn en van het medelijden, van het recht en de zachtheid, de kracht der liefde.
Görres heeft ook gedwaald. Niet om zijnentwil wordt het hierbij gevoegd. Maar de mensch is maar te zeer geneigd om zich voor niet-dwalende te houden en dan is het ons goed er aan te denken dat zelfs de genieën hebben gedwaald.
Het Katholieke Duitschland verdient den lof: gelukkig het volk dat zijn helden eert. Het zal het eeuwfeest vieren van Görres' geboorte, het zal betuigen dat het zijn naam en zijn werk niet vergat, zijn lessen niet vergeet. Hoe kan het anders: Görres heeft gezegd dat Duitschland alleen tot rust zal komen door het Katholicisme en op dit oogenblik roepen zelfs de straatsteenen die waarheid uit.
Maar Görres behoort aan de geheele Katholieke wereld. Met de Maistre en O'Connell is hij een der groote meesters van den nieuweren tijd, een der heervoerders van onzen strijd. De beteekenis onzer dagen is ons door deze mannen geopenbaard door ieder op zijne wijze, de Maistre, Görres en O'Connell, wat drietal vol verscheidenheid en toch éen. De Maistre de stelligste dezer drie, de edelman aan het verleden gebonden, de ziener, die de Revolutie wist te doemen als de loochening der historie, het hoogste werk van God. O'Connell, de krachtigste, de meest werkzame, de zoon der martelaren, de bevrijder die in den logenkreet der revolutie den lijkzang, in het geweten van het volk het echte lied der vrijheid heeft gehoord. En dan Görres, de burgermanszoon van den Rijn, de man uit het volk, de oorspronkelijkste van allen, vol gloed en vol kracht, het verst meêgesleept door de dwaling, van de algemeene republiek, het ideaal des Vredes, terugkeerende tot de oude Kerk, het oude Christendom. Dieper dan een der anderen heeft hij de Revolutie gepeild en haar wezen aan het licht gebracht; het absolutisme der menschen, dat alle vrijheid doodt tegenover de heerschappij Gods, die de vrijheid eerbiedigt en recht en vrijheid beide aan de wereld openbaart in den menschgeworden Zoon.
Maar éenen trek hebben alle drie gemeen. Dat is het onsterfelijk bewustzijn, dat het leven der wereld is gebonden aan
| |
| |
het leven der Kerk en de vrijheid der menschen aan de vrijheid van 's Heeren Bruid.
Toen Görres stierf klaagde Böhmer, dat de schoonste steraan, den Duitschen hemel was uitgedoofd. Helaas, het was waar. Maar waar blijft tevens het woord van den Amerikaanschen dichter:
Were a star quenched on high,
For ages would its light,
Still travelling downward from the sky
Shine on our mortal sight.
So when a great man dies,
For years beyond our ken,
The light he leaves behind him lies
|
|