| |
| |
| |
Louis Veuillot.
I.
De naam zelf is een karakter. Niemand vraagt naar een uitvoeriger teekening van den man, waar eenmaal zijn naam is genoemd. Vriend of vijand, bewonderaar of onverschillige of veroordeelende rechter, ieder die dezen naam uitspreekt weet wien of wat hij bedoelt. In onze dagen hebben de woorden niet alleen hun ware beteekenis verloren, sommigen derven dikwijls allen zin en drijven rond als klanken zonder gedachten of liggen ter aard als schalen zonder kern. Ook de namen wisselen van beteekenis met de meeningen der persoonlijkheid. Men kan zich maar te licht vergissen als men soms op den naam af den persoon zou willen prijzen of laken. De omwentelingen onzer eeuw teekenen zich niet het onduidelijkst in de namen, die van kleur veranderen bij iedere wisseling, zooals onze papieren weerwijzers. De naam blijft dan wel dezelfde, soms neemt de titel in hoogheid toe. Men heet Bismarck in '48 en '74, maar in het vroeger jaar ziet men het Narrenschiff tot splinters slaan op de rots en het vierde eener eeuw later staat men aan het roer van het Narrenschiff.
Wie Louis Veuillot noemt behoeft niet te vreezen, dat hij zich in de mogelijke beteekenis van dien naam vergist. En niemand vreest dat. Het zou wel een der vreemdste dingen zijn in onze eeuw van vreemde dingen, indien Louis Veuillot ophield Louis Veuillot te wezen. Ziedaar, men kan het niet anders uitdrukken, de naam moest veranderen met den man.
| |
| |
‘Toujours l'homme varie’, die variatie op het lijfdeuntjen van koning Frans is even waar als het deuntjen zelf. Maar niet op allen is zij daarom toepasselijk en het algemeen gevoel verzet zich indien men haar op allen wil toepassen. Sommige personen mogen niet veranderen op straffe van zedelijken dood. Verandering van meening zou bij hen een zelfmoord zijn. Een hooge, maar gevaarlijke eere, de Tarpeïsche rots naast het Kapitool.
Louis Veuillot mag en kan niet veranderen. Met scherpe en diepe lijnen staat zijn beeld in het metaal gegrift. Indien hij veranderde van meening, dan zou zelfs de partij tot welke hij zich wende, zijn omkeer een afval noemen en een verraad. Indien een ander dan Veuillot zich beroept op de leer en het verbod der Kerk en een uitdaging afwijst, dan is men al te zeer geneigd in dat beroep een vrij goedkoop dekkleed voor een gebrek aan moed te zien. Heeft men dan zulk een hoogen dunk van den moed van Louis Veuillot? Men denkt niet aan moed of stoutheid, maar de uitdager wordt belachelijk, de zoon van den adjudant wordt de pastiche van een snoevenden hidalgo, want Louis Veuillot kan niet duelleeren, hij is immers Louis Veuillot.
Hij is de Ultramontaan. Van den strijd der Kerk in de negentiende eeuw is hij de meest eigenaardige en meest negentiendeëeuwsche verpersoonlijking. En boven alles de meest geheele. Al zijn daden, al zijn woorden, zijn meeningen en zijn uitspraken gaan uit van éen beginsel en dat niet door de kracht eener onverzettelijke logica, maar door de kracht van zijn liefde en zijn haat. Daar zijn sommigen onder zijn tegenstanders, die er een eigenaardig genoegen in vinden om van tijd tot tijd te herinneren aan de omstandigheid dat Louis Veuillot als revolutionair dagbladschrijver zijn loopbaan begon. Hij is een bekeerling, zeggen ze. En dan, hij heeft alle regeeringsvormen, het keizerrijk en wat al niet meer gediend. Het laatste woord geeft aan, wie die tegenstanders zijn, de geboren slipdragers van ieder, die hun rug met een liverei bekleedt. Daar ligt in die oprakelingen een groote voldoening voor den koudbloedigen haat van het liberaal-Katholicisme, een haat, grimmig en flemerig als dien zwakke gemoederen koesteren en halfslachtige meeningen aankweeken.
| |
| |
Maar hoe het zij, Louis Veuillot is een bekeerling. Weet gij waarom ieder, behalve gij, het vergat? Omdat zijne bekeering eene is zooals St. Paulus die beschrijft, een sterven met Christus tot het leven met Christus, een doopsel, een gaan door de wateren des doods om daaruit te verrijzen tot het leven. Die eerste daad besliste over geheel zijn leven; zij was een geheele daad en hij die ze verrichtte werd een geheel man. Daarom weet niemand iets van wat daaraan voorafging tenzij gij in uw haat en Louis Veuillot in zijn berouw. En ook Vapereau spreekt misschien daarvan in zijn Dictionaire des Contemporains.
En deze man heeft alle regeeringen gediend? - Hij heeft iederen regeeringsvorm geëerbiedigd behalve dien van het oproer. Hij heeft van allen het beste gehoopt. Hij heeft allen gewaarschuwd soms op biddenden, soms op veroordeelenden toon. Naar het woord des Apostels was hij onderworpen aan alle gezag, zoolang totdat het gezag hem den naam van God wilde ontrooven. Maar wat behoeft men hier redeneering en verklaring? Vraag zijn geheele tegenstanders; zij kennen in Louis Veuillot niet den Bonapartist, zelfs niet den legitimist, zij kennen in hem slechts den Ultramontaan.
Niemand dacht er aan hem gelijk te stellen met Paul de Cassagnac. Hij is niet de verdediger der keizerlijke weduw, der moeder van den vierden Napoleon: zij, aan wie zijn kracht, zijn bloed, zijn leven behooren is de onsterfelijke bode van vrijheid, recht en beschaving, de Koningin der volkeren, de bruid van den menschgeworden Zoon, de moeder van geheel den tijd, verleden, heden en toekomst.
Dit is onmiskenbaar en onbetwijfelbaar: in zijn Katholiek geloof ligt zijn kracht, liggen de éenheid en de geheelheid van zijn karakter. De pijlenbondel van zijn eigenaardige gaven en vermogens wordt door dezen band bijeengehouden en vastgehouden. En zooveel pijlen als hij op zijn boog heeft, toch heeft die boog slechts éene pees. Het behoeft niet vermeld te worden dat Louis Veuillot journalist is. Maar de vermelding is noodig, wie is meer en beter dan hij op deze woelige, deinende zee, met haar onophoudelijke rijzingen en dalingen, met haar eeuwig veranderlijken en eeuwig wisselenden gezicht-
| |
| |
einder, met haar opzweependen storm en haar spiegelgladde kalmte, wie is meer en beter dan hij de meester gebleven van zijn koers, wiens oog heeft zich minder dan het zijne bedrogen in de richting van het kompas? Laat ons de spits afbreken eener goedkoope aardigheid: Louis Veuillot is niet onfeilbaar. Het bovenmenschelijke is hem niet toebedeeld en zijn redacteursstoel is geen stoel van Petrus. Hij moest geen mensch zijn, zoo hij geen dwalingen of geen illusiën had gekend; hij verraadt zelfs zijn menschelijkheid hierin, dat hij niet altijd de eerste is om zijn vergissing te erkennen of te bekennen. Maar de kern der zaak ligt in dit andere: in zijn dwalingen, zijn illusiën, zijn misvattingen bleef hij steeds dezelfde, de onbedwongen en onbedwingbare strijder voor éene zaak, en voor die zaak alleen. Dat erkent de felheid zijner tegenstanders, dat bevestigt, schoorvoetend, de critiek van het liberaal-Katholicisme. Wat toch is deze anders dan een belachelijke Tantaluspoging om de onaantasbare vastheid van dezen man te verweeken en te vermurwen in haar ‘Zerflossenheit’?
| |
II.
Toch is met dit alles het beeld van dezen man niet geteekend. Met het aangeven van den meest zichtbaren karaktertrek is de ontleding nog niet begonnen, is zelfs de schets nog niet voltooid. De Giottoos zijn zeldzaam en niet iedere hand bezit de kracht om het eenvoudige profiel te trekken, dat in zijn golvende lijn den geheelén Dante, nog na vijf eeuwen, doet leven, spreken, zingen van Beatrice en de liefde, die de sterren beweegt.
Het is al een zeer oude opmerking, dat de éenheid, die het Katholiek geloof aan leven en levensbeschouwing geeft, nooit in éenzijdigheid ontaardt. Daar is niets zoo ruim, zoo breed, zoo hoog, zoo diep als de Katholieke sympathie. Zij omvat al het menschelijke, want zij is de liefde, die van God uitgaat
| |
| |
en tot God terugvoert, die alles wil redden, verlossen, herstellen, verheerlijken, zaligen. De tegenpool dezer liefde is niet de haat, maar het booze. Daartegen voert zij onverbiddelijk en eeuwig strijd, die strijd zelfs is een harernoodzakelijke levensuitingen: God beminnen en het kwaad haten; zonder het een heeft men nu eenmaal het andere niet. Maar laat het booze weg, en het Katholicisme heeft een vatbaarheid en bevattelijkheid voor alles; hoe kan het anders, deze Kerk bezit alleen den God, die de geheele menschelijke natuur aannam en ze vereenigde met Zijn persoon.
‘Zet liever gij uw Kerk wat uit!’ roept de leekedichter, maar hij heeft zelf nog veel te goed ingezien hoe belachelijk hetzou zijn dien raad te geven aan de Katholieke Kerk, die geen andere grenzen kent dan de grenzen der wereld.
Sympathie, liefde en Louis Veuillot; voor velen zijn de woorden even onvereenigbaar als de zaken. De beste openbaring van zijn Katholicisme is de felle haat tegen de vijanden der Kerk. Hij is de grootste en krachtigste hater van onzen tijd. Hij verafschuwt, verfoeit, verdoemt alles, omdat het niet Katholiek wil zijn. De ‘Index’ is zijn lievelingsboek, de Inquisitiezalen bieden hem een ideaal van huiselijke gezelligheid en liever nog dan het zonlicht zou hij den laaien gloed der brandstapels over het landschap zien spelen. Dat geeft voor hem het heerlijkst licht en bruin.
Zoo heet het: haten en verdelgen, ziedaar Louis Veuillot. Staat deze man dan zoo hoog boven de gemeente, dat de gemeene wet niet meer voor hem geldt? - Bij ieder ander is een krachtige haat voor het minst het bewijs eener krachtige liefde, al gaat die een andere richting, een tegenovergestelde, uit. Heeft men dan ook nimmer opgemerkt dat onze haat nooit zoo volstrekt, nooit zoo geheel haat is of daar schuilt altijd nog wat liefde voor het gehate voorwerp onder, ja is de haat niet dikwijls een liefde, die zich in toornige klanken, in woedende kreten uit? Het is niet noodig hier het oor te spitsen en met half-bevende inspanning naar de trillingen in den toon verscholen te luisteren. Bij Louis Veuillot is alles hoorbaar. Luid genoeg heeft hij Parijs een ‘carogne’ gescholden, zwaar genoeg heeft zijn vloek over het nieuwe Sodoma ge-
| |
| |
dreund; maar wie heeft met meer geestdrift dan hij het oude, het huiselijke Parijs verdedigd tegen het Vandalisme der Hausmannische beschaving, en ligt er geen diepe weemoed in zijn stem als hij verhaalt van zijn tocht over de puinhoopen der Commune? Aan zijn tegenstanders laat hij niets onaangeroerd, niets ongerept, niets ongeschonden; niet alleen hun ideeën vallen onder zijn mokerslag, maar ook hun stijl, hun taal, zijn haat is volstrekt, daar mag geen goed zijn aan dezen. Het blijft de vraag of zij die deze methode gispen de door Louis Veuillot verworpen zinsneden onder hun hoede durven nemen. Tot nu toe is dit nog niet geschied. En dan, is het geen wraakroepende zonde als de taal van Bossuet door Jules Simon tot zijn frases wordt verflanst, als de koningsmantel van Corneilles helden over de schouders wordt geworpen van Vacqueries gedrochten?
Maar de haat is onvruchtbaar en wat hij voortbrengt is dor en woest en ledig. Wat pracht, wat rijkdom van gaven en krachten bij dezen man van verteerenden en verzengenden haat! Neem geheel de toonladder van aandoeningen en uitdrukkingen, van de hoogste, bijna profetische geestdrift tot de tergende spotzucht, die in het straatdeuntje schatert, van de majestueuse welsprekendheid tot het rire gaulois, dat langs de grivoiserie heenstrijkt; hij heeft dat alles in zijne macht en over alles heeft hij zijn macht getoond.
Verklare het wie 't verklaren kan! Al is het niet geheel waar dat de haat geen bron van stijl, van schoone kunst kan zijn, al zijn er scheppingen uit den haat geboren, die niet den dood beteekenen, maar eerder een gloeiend leven verraden, toch is de haat in zijn voortbrengselen als in zich zelven éenzijdig. Op de helling der vulkanen heerscht, ja, een weelderige plantengroei, de wijnstok slingert ook langs dien ruigen rug zijn ranken en zijn groen; maar de wijn daar gewonnen is donker en heet en jaagt het bloed in overprikkelende mate naar het hoofd. Maar uit de spleten van de lavakorst ruischen geen heldere beekjens, aan wier kant het lachende bloempjen bloeit, die den hemel en de zonnestralen opvangen in hun spiegel en doen schijnen in de donkere, met mos begroeide kloven, die straks tot stroomen verbreed, vruchtbaarheid bren-
| |
| |
gen en leven of als watervallen neerdonderend de echoos doen getuigen van kracht en majesteit. Hier is het rijke, veelzijdige leven, in al zijn eenvoud en zijn pracht, het leven, dat brult in den vertoornden leeuw en zijn klaaglied tjilpt in de dakmusch, die men de jongen uit het nestjen stal.
Bij Louis Veuillot openbaard zich die veelzijdigheid vooraf door het meesterschap waarmede hij de verst van elkaar verwijderde ja, de meest tegenovergestelde tonen te gelijk weet aan te slaan. Daar rukt hij den Cesar het purper af en dwingt onder snijdenden spot de beulen, die straks nog de Christenen in de arena zweepten, of het lijk des martelaars aan haken wegsleurden, nu den rug van hun meester te doen bloeden onder den geeselslag en te gelijk zingt hij den lof der maagden en der martelaren - gij weent van heilig genot, gij siddert van schrik. Terwijl hij onder het verpletterend wicht van zijn oordeel de trotsche gestalte van Czaar Nicolaas voor ons oog als doet inéenkrimpen, terwijl hij dat vreeselijk grafschrift neerschrijft: ‘C'était un Roi. Mais Dieu juge les rois’ herinneren we ons de heerlijk schoone hulde, die hij bracht aan de arme Poolsche kloosterzusters, door den tyran als slachtvee rondgejaagd. Maar nog herinnert ge 't u uit de laatste dagen, hoe zijn hand den geuzenlauwerkrans om het hoofd van den Belgischen burgervader met de meest spottende langzaam heid losstrengelde en eindelijk van onder de laatste blaadjens de Midasooren van 't Blanken berghsche Bismarkjen deed opkomen. Te gelijk teekende hij met een stift, die van heilige geestdrift trilde het beeld dier petites Soeurs des Pauvres, in al de grootheid en de majesteit harer bedelende liefde.
Ook in zijn meest sprekende, zijn geweldigste hoedanigheid vertoont zich deze eigenaardige gemeenzaamheid met de meest tegenstrijdige dingen. Want hij is zeer gemeenzaam met het meest tegenstrijdige; hij kent Prondhon even goed als de Imitatio en Béranger is hem evenmin vreemd als de psalmen. Terwijl hij de hymnen der Kerk met eerbied en geestdrift bepeinst, ontgaat zijn oor geen regel, geen noot van het jongste Parijzer straatdeuntjen of het laatste refrein der operette. Zijn hand voert met even groote vaardigheid den noestigen knuppel als de fijne floret en hij slingert even krachtig en even behendig
| |
| |
de zware spies als de fijne gevederde schicht. Hij heeft niet alleen toorn en teerheid, maar hij is tevens krachtig en sierlijk, onverzettelijk en vlug, ernstig en speelsch, somber en dartel, verheven en gemeenzaam, maar altijd klaar, altijd helder, altijd verstaanbaar, doorzichtig en toch diep. Geen enkele toch beheerscht als hij de taal, die de Maistre zoo meesterlijk teekende: ‘la France a reçu une langue dominatrice dont le caractère caché est encore un mystère’; geen enkele weet het als hij te smeden dat staal ‘le plus intraitable des métaux, mais celui de tous qui reçoit le plus beau poli lorsque l'art parvient à le dompter.’ In de hoogste mate bezit hij die gave als ‘Ie talent éminemment, français’ door de Maistre genoemd, dien ‘art de la parole’, waaronder men wel doet niet de uiterlijke welsprekendheid maar de vinding van het juiste en schoone woord te verstaan. Grootsche, verheven ideeën weet hij te kleeden in den uitnemend maatschappelijken vorm, die ze voor allen toegankelijk maakt en ze door allen doet behouden of om de scherpe, indringende juistheid der uitdrukking of om het schoone en bevattelijke van het beeld. De beginselen van Encycliek en Syllabus vinden in Veuillot den tolk, dien dit geslacht der negentiende eeuw behoefde, den tolk, die niet alleen hun wijsgeerige, maar ook voor het leven geldende beteekenis doet verstaan.
Om terug te keeren. In zijn sprekendste gave, in zijn spot vindt men den geheelen man terug. Die spot is geen geestig spel, half dartel, half ernstig; geen opwekking tot een lach, die 't lijden van anderen vergeet. Daarin ligt geen zelfverheffing, des te streelender omdat ze door zoo klein een middel wordt bereikt. Hij heeft niets van het blijspel en gaat zelfs hooger dan het hekeldicht. In dien spot vlamt de vreeselijke, maar heilige toorn, uit de liefde en den haat geboren, de toorn, die van teerheid doordrongen is en van woede beeft. Hier is geen poging tot scherts of jokkernij, geen ijdel woord, geen belachelijke teekening, hier is ernst, vreeselijke ernst, hier wordt een oordeel gesproken, een vonnis, dat de aankondiging en de voltrekking der straf is te gelijk. Daar is een goddelijke ironie, een spottend lachen Gods, dat zich openbaart in Nabuchodonosor gras etend met de runderen; in
| |
| |
Nero, die van een slaaf den zelfmoord afbidt, in Arius, die zijn triomf op de ellendigste en belachelijkste wijze moet onderbreken en eindigen. Een echo van die ironie trilt in den geweldigen spot van Veuillot. Hij wreekt de waarheid en het recht tegenover de tandelooze critiek en de geestigheid, die op het verlept gelaat geen gullen lach meer doet stralen, maar slechts wat trilling in de matte rimpels brengt.
Als de bliksem, die den machtigen eik doodt en slechts een smalle, zwarte streep nalaat, zoo treft de spot van dezen geweldige. Eén woord is hem genoeg, maar dat woord flikkert en brandt, het is scherp en juist, doodend en onsterfelijk als een portret van Tacitus. Naast de meeste groote namen van onzen tijd zou men hun karakter kunnen neerschrijven, zooals het gegrift staat in éen woord van Veuillot. ‘L'équivalent de la Dubarry’, welaan, de maarschalk Serrano, de hertog de la Torre, het hoofd van het voorloopig bewind der Spaansche Republiek moge al erkend worden door alle machten van Europa, door den grooten Turk en door den prins von Bismarck, in dit woord blijft hij herkenbaar voor tijdgenoot en nakomeling. Het is een dier blijvende woorden, blijvend als ‘de Lombardijsche stieren’, dat onsterfelijke scheldwoord door Petrus Damiani gesmeed.
Scheldwoorden! - Ja, het laat zich verwachten. Schelden en spotten, ziedaar de kracht van Veuillot. Wie die meening wil houden, houde ze. Deze schets is geen apologie. Maar wie hem de liefdeleer van het Evangelie voorhoudt bedenke dat deze liefde geen liefelijke minzaamheid beveelt tegenover het booze of de boozen; wie den geest van vrede en geduld der H. Schrift lofprijst behoeft niet te vergeten, dat daar ook spraak is van geweldigen, maar rechtvaardigen en heiligen toorn; en de mond, die Petrus' zwaard in de scheede terugdreef, heeft ook verkondigd: ‘Ik ben niet gekomen om den vrede te brengen, maar het zwaard’. - Schelden en spotten, het woord is spoedig gezegd en het vonnis schijnt gereed en geslagen. Wie het met een zucht en een traan kan aanzien, dat de hand van den een of anderen lafaard telken dage een nieuw opschrift plaatst boven het hoofd van den menschgeworden God, onzen Heer en Zaligmaker, en daarop heden idioot
| |
| |
schrijft en morgen dweper en dan logenaar, - een zoodanige zal wel een vroom en braaf man wezen. Maar Veuillot is van een ander gestel. Hij grijpt den boef bij de keel en zet hem de knie op de borst en terwijl hij met de eene hand den gorgel omklemt neemt hij met de andere het gloeiend witte ijzer en brandt den bureaulist van Pilatus een merk op het voorhoofd, dat alleen het berouw kan wegnemen. Hij zou zijn leven geven, indien de gestrafte daardoor dien traan van berouw kon weenen. Maar eerst de straf. Daarin is hij misschien minder beminnelijk dan die brave vrome, maar hij is er toch niet minder om.
| |
III.
Of Veuillot kunst bezit? - Het antwoord is vrij overbodig. Een stijl als de zijne verraadt evenzeer kunst als kunstvaardigheid. Maar zijn kunst smelt ineen met zijn leven; hare bezieling is de edelste hartstocht, de helden geestdrift, die op het slagveld alles trotseert. Vol harmonie als zij is in haar vormen en verhoudingen, toch brengt deze kunst niet als eersten indruk een schoonheidsgevoel teweeg; zij wekt zelfs niet de gedachte aan majestueuse, maar wel aan vaardige en onbedwingbare kracht. Zij is in waarheid de kunst van den dagbladschrijver. Niemand weigert aan dezen meester een plaats onder de meesters der pers. Hij is onmiskenbaar de vaardigste geschiedschrijver van den dag. Uit de dwarrelende wolk van dagelijksche gebeurtenissen weet hij het feit te grijpen en te bewaren. Zijn blik is scherp, zijn oordeel snel, zijn woord zóo juist, dat het feit daarvoor geschapen schijnt. Maar hij heeft maer dan deze geestesgaven. Hij heeft voor zijn oordeel een onveranderlijken maatstaf, een onomstootelijke wet. Het ideaal zijner wereldbeschouwing is hem niet verborgen, de wet, die de geschiedenis beweegt en beheerscht is hem geen geheim. Dat alles heeft hij in zijn geloof. Nog eens zonder zijn geloof is deze man niets. Hij dankt daaraan zijn frissche vruchtbaarheid; het geeft hem de onverzettelijkheid, die aan onverbidde-
| |
| |
lijkheid grenst. Want hij is onverbiddelijk in zijn vonnissen, in zijn oordeelen. Van het oordeel over éene verhouding hangt bij hem het oordeel over alles; maar die verhouding, die betrekking is dan ook de hoogste, die van het feit, van de daad, van het werk, van den man tot de wet des geloofs, de wet van God. Hij kent geen andere, of liever, hij wil geen andere kennen. Men vindt dat niet altijd aangenaam. Die korte afdoeningen heeten dan ook veeltijds de scheldwoorden van straks.
Maar bezie die scheldwoorden eens van nabij, welk een virtuositeit, welk een kunst, Met hoeveel juistheid en toch hoe vrij en ongedwongen loopen alle beschouwingen uit op dat éene woord. Soms regent het van die woorden.
Eene eigenschap pleegt men wel aan den dagbladschrijver Veuillot te ontzeggen. Hij heeft geestdrift en geest, hij is warm, verheven, diep, fijn, hij weet gevoel en verstand te vervullen met zijn ideeën, hij is breed, rijk, krachtig, onbedwingbaar, maar hij is geen politicus. Scherpzinnig als hij is, hij weet niet te berekenen en af te leiden, hij mist de handigheid om de feiten te groepen en te verbinden en uit de verbinding het vervolg aan te geven. Ook ontbreekt hem in niet geringe mate de voorzichtigheid. Een beginsel verzwijgen, waar het belang het zou eischen, vorderen, gebieden, dat is hem verre. Veeleer gevoelt hij zich juist op die oogenblikken geprikkeld om alles te zeggen en zeer luid te zeggen. Eigenlijk is hij een enfant terrible, een bederver van de politiek, die wel weinig doet, maar toch zeer goede bedoelingen heeft. Van het fijne spel der staatkunde verstaat hij niets. Toegeven om te behouden, 't minder kwade doen om 't grooter te vermijden schijnt hem gemeenlijk lafheid. Dat men de Orenoque terugroept om te voorkomen dat ‘Italië’ den Paus nog erger bejegening aandoe, dat men dan Frankrijk bij den H. Stoel blijft vertegenwoordigen, opdat er toch iemand zou blijven, dat schijnt hem verraad aan eer en recht. Zoo is het steeds. Van kalmte, van overleg, van beraad, van ponderatie bij hem geen spoor.
Het is waar, Veuillot is geen politicus. Hij is te zeer profeet om een wijze te zijn. De politieke beschouwing in den ergeren zin is hem vreemd, al geeft menige zijner bladzijden getuigenis van zijn kennis en oordeel over 's wereld zaken.
| |
| |
Want staatsman is hij tóch, al mist hij de bekrompen berekening. Hij is man van beginsel; zijn beschouwingen zijn breed en grootsch als het beginsel zelf. Maar daar is toch onder deze opzichten een leemte in zijn vorming en het valt zelfs niet te ontkennen dat hem de verdienstelijkheid van het voorzichtig zwijgen soms ontsnapt. Ook zou het moeielijk te staven zijn, dat hij de noodzakelijkheid, die den man vanbeginsel soms een pijnlijk toezien oplegt, in al haar kracht waardeert. Van den anderen kant strekt het Venillot tot eere, dat hij door velen geen politicus wordt genoemd. ‘Er bestaat vrees om groote zaken en vraagstukken aan te vatten en ze door te zetten tot de oplossing; angst om recht te doen dwars door alles heen; en dat heet politiek.’ Ga verder, er bestaat vrees om recht te vorderen in naam van beginselen; angst om het beginsel scherp, open en eerlijk uit te spreken, angst en vrees, omdat men dan niet meer terug kon treden en dat heet politiek. Er bestaat neiging om te ronselen en te kwanselen, om te overleggen en bij te leggen, om rechten te laten miskennen als de praktijken maar geoorloofd blijven en dat heet politiek. Het behoort tot Veuillots eeretitels, dat men hem steeds het niet-begrijpen en niet-waardeeren dezer politiek verweet. Meesterlijk heeft hij eens dien politicus geteekend: ‘il n'offusque aucune idée divergente, il n'a point de pensées absolues; bref, par sa modération en tout, l'on concevrait difficilement un homme, qui dans les limites de l'honnêteté et de la raison puisse être davantage l'homme de tout le monde.’ Tot dat geslacht behoort hij niet. Hij is een van die mannen die liever de wereld doorkruisen met hun recht als bedelstaf, dan warmpjes zitten op het erf, dat hun en hun kinderen is gewaarborgd, maar dat niet meer is het erf van den vrijen man.
Een woord van Veuillot, dat den geheelen man teekent. ‘Het Katholiek beginsel’, zegt hij, ‘is de steen in den slinger van David. Hij is hard, vast, scherp, maar daar is er maar éen. Het liberaal-Katholicisme slaat in zijn wijsheid den steen tot gruizel en doet daar zand doorheen. Dan kau het twee, driemaal werpen en misschien wordt Goliath slechts gekwetst en kan men hem nog bekeeren. Het werpt en Goliath schudt
| |
| |
den breeden kop en wrijft zich de oogen uit en schopt met een grimmigen lach dit Davidjen weg. Wij zullen den steen goed bewaren en geheel houden, op een goeden dag zal David wel komen en de steen gaat het voorhoofd in.’
Als hij u dat zegt op zijn zachten, fluisterenden toon, dan trilt er iets in zijn stem, dan straalt er iets uit zijn oogen, dan is er iets in de korte beweging van zijn breede hand, dat den machtigen werper verraadt, die reeds zoo menigen Goliath den scherpen, heelen steen in het voorhoofd dreef.
| |
IV.
Het levensverhaal van dezen man is zeer eenvoudig. Van arme ouders geboren, als een kind der armen opgevoed, heeft hij zich zelf onderwezen in taal en stijl. Hij was niet alleen arm aan tijdelijke middelen, zijn ouders hadden hem zelfs het goedkoopste en toch beste brood niet kunnen geven, het brood des levens. ‘Je le dis à la honte de mon temps, non à la leur; ils ne connaissaient pas Dieu.’
Zoo zwierf hij dan zonder God de wereld door. Dan aan een dagblad van deze, dan aan een van gene partij verbonden. Op een zeker oogenblik stond hij stil en hield rekening met zich zelven; ieder mensch kent dit oogenblik. Hij had weinig meer, bijna niets; van overtuiging geen zweem, van eer een dwaas begrip - le respect humain, une lâcheté - van geweten, een doffe echo. Toen voerde hem de hand der Voorzienigheid naar Rome. Ja de hand der Voorzienigheid, - hij zelf heeft het beleden, weenend van heilige aandoening, jubelend van heilig genot, trillend van heiligen toorn, beleden door ieder woord, door iedere daad van zijn leven.
Toen vond hij ook na nog enkele zwervingen, zijn vaste plaats als de redacteur van den Univers. Sinds dertig jaren heeft hij die plaats vervuld, ze alleen ruimend voor het geweld der vervolging, dat hem dan in de gevangenis bracht, dan het zwijgen oplegde voor korter of langer tijd. Het zwijgen? - neen, gezwegen heeft hij nooit. Nooit heeft de pen tusschen
| |
| |
deze vingeren gerust; nooit is de belijdenis op deze lippen verstomd. De vervolging heeft hem versterkt, vergroot. Het stalen karakter van dezen man is onder den hamer der verdrukking hoekiger geworden, scherper en leniger; in vuurproef op vuurproef is de kling gehard, van steen op steen geslepen.
Daar is geen woord, geen sylbe weggevallen van wat hij schreef in 1843: ‘Nous n'apportenons qu'à l'Eglise et à la Patrie.
Parmi ces choses qui passent, parmi ces débris, dans ce mouvement des idées qui s'en vont, reviennent at s'en vont encore, nous embrassons fermement les seules choses, les seules idées qui ne passent pas: l'Eglise et la Patrie.
Un parti c'est une haine; un système, c'est une entrave; nous n'en voulons d'aucune sorte. Nous prenons la société comme l'ont prise les apôtres: nous ne sommes ni à Paul, ni à Céphas; nous sómmes à Jésus-Christ.’
Die leus en die belijdenis zijn nog steeds de zijne. Nog altijd Knielt hij aan de voeten van Christus en buigt hij het hoofd voor het woord van Petrus; nog altijd, helaas, heeft hij te vreezen meer dan te hopen voor zijn vaderland. Want nog heden heeft ook dit woord van vóor dertig jaren een treffende beteekenis: ‘Nous réservons notre hommage et notre amour à l'autorité vraiment digne de nous qui, sortant de l'anarchie actuelle, fera connaître qu'elle est de Dieu, en marchant vers les nouvelles destinées de la France, une croix à la main.’
Indien men hem zijn plaats wil aanwijzen onder de mannen die op deze onze eeuw hun kracht hebben geoefend en getoond, dan behoort men hem te rangschikken met hen; die tot de herleving van het Katholiek bewustzijn het krachtigst en het best hebben meegewerkt. Hij toch heeft het vol, het geheel Katholiek beginsel in het leven der enkelen weer doen ontwaken, en het een machtige stem verleend in het openbaar leven van onzen tijd. Bij alle onze tegenstanders is zijn naam de naam van den vijand. Dat het zoo is valt ook toe te schrijven aan zijn natie, die de Fransche, aan zijn taal, die de wereldtaal is. Ieder volk heeft zulk een man gekend in
| |
| |
deze dagen: wij roemen nog den man, die ten onzent de Teisterbantsche vaan kroonde door het naamcijfer van den Christus en den Katholieken naam weer met eere deed klinken op zoo menig gebied, waar die naam voor goed gestorven scheen. Hoe het zij, Veuillot heeft in breeden kring van werk en van hoorders gearbeid. Zijn kracht heeftallen gegrepen en allen wakker geschud. Men toornde op hem, men voelde zich gekwetst, gewond, maar men voelde zich ook gebonden, op het eind beleed men zich veroverd. Den Katholieken maatstaf leerde hij ons weer aanleggen aan de Staatkunde, aan de wijsheid, aan de groote mannen en de groote ontdekkingen, aan de groote daden en de groote woorden, aan de reuzen en aan de genieën van onzen tijd. Ten opzichte der laatsten vooral heeft hij ons uitstekende diensten bewezen. De aureool van den kunstenaar verlicht te zeer de schaduwen in den mensch, in George Sand vergat men Madame Dudevant; in de lichtzee van den schoonen stijl stralen de ideeën der duisternis. Hoe menigeen voelde niet zijn toorn oprijzen bij de onverbiddelijke felle critiek, die den lievelingsauteur geeselde en hoe menigeen moest belijden dat de gezondheid van geest en gemoed onder de scherpe tuchtiging, ook op hem neergeslagen, niet geleden had?
Hij heeft vele bewonderaars, vele vijanden, vele bestrijders, heele en halve, vele beknibbelaars, weinig vrienden. Laat dat zijn. Het behoort tot de eigenaardigheid zijner verschijning. Hij heeft iets beters dan de vriendschap, hij heeft de onsterfelijke hoop. Waarlijk hij is benijdenswaardig de man, die, zonder dat men hem zelfs van overdrijving kan betichten, het fiere en koninklijke woord durft te spreken:
‘Nous travaillons pour nos enfants, nous leur laisserons un héritage magnifique. Et nous, sortis les premiers de la servitude de l'Egypte, nourris de manne, combattus, nous aurons des jours laborieux, nous ne connaîtrons que des yeux la terre promise. Qu'importe, nous n'attendons pas le Messie: il nous attend!
Nous lui dirons qu'en des temps pleins de troubles et d'incertitudes, nous avons combattu pour sa justice, non pour la nôtre, et que nous n'avons haï que l'impiété.’
|
|