Historie en verbeelding in De held en de schare van Henriëtte Roland Holst
(1993)–Herman Schaap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
2
| |
[pagina 32]
| |
Deze recensent bespreekt DHS vooral vanuit literair oogpunt. Eerst wijst hij op een algemeen verschijnsel dat zich ook bij HRH voordoet: een criticus leest een pas verschenen boek van een befaamd auteur niet objectief. Vervolgens betoogt hij dat HRH zich minder met Garibaldi heeft vereenzelvigd dan indertijd met Rousseau. Wat de verteltechniek betreft, in DHS is er geen wisselwerking tussen tijdperk, figuren, gebeurtenissen en anderzijds de roman-technische middelen. Het verbaast hem dat de dichteres in dit boek stilistisch zo onbeholpen te werk gegaan is. Toch acht hij DHS als ‘historisch relaas’ belangrijk en boeiend. Bovendien komen ook in dit werk HRH's ernst en ‘breede levenspassie’ tot uiting. Alleen al vanwege de ‘doorleefde gemoedsechtheid van de personen’ verdient het boek waardering.
Met K.F.P. is een recensie van DHS ondertekend in De hervorming. Weekblad van den Nederlandschen Protestantenbond (20.11.20). Het stuk staat in de rubriek Kunst en letteren onder het kopje ‘Episch werk I’. De schrijver is K.F. Proost (1883-1962), een religieus-socialistisch predikant die vaker in dit blad schreef. Hij noemt DHS ‘breeder en grooter’ dan de meeste Nederlandse literatuur. Dit ‘groot-menschelijke boek’ gaat boven de beperkte verhoudingen in Nederland uit, laat een ‘grooter geluid’ horen. In DHS spreekt Proost vooral de liefde aan waarmee DHS haar onderwerp heeft beschreven, haar bewogenheid met ‘het lijden der menschheid’. In de figuur van Garibaldi heeft HRH zichzelf geuit, vooral waar zij diens ‘ziel’ uitbeeldt. De schare is ‘illustratie om den held heen’. Realistisch is dat HRH ook de keerzijde van haar ‘droom’ ziet: de tragiek van de held, zoals de helden van alle eeuwen tragisch zijn. Ten slotte stelt Proost Rousseau, DHS en de dichtkunst van HRH op één lijn.
Tot de redactie van De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland behoorde o.a. H. Brugmans, die voor dit blad DHS recenseerde in de aflevering van 22 januari 1921, in de rubriek Boekbespreking. Brugmans, van 1904 tot 1938 hoogleraar geschiedenis te Amsterdam, adviseerde de Wereldbibliotheek bij historische uitgaven (De Glas | |
[pagina 33]
| |
1989: 75), een binding met de uitgever van DHS die kritische afstand niet in de weg stond.Ga naar voetnoot3 Hij liet in geschiedkundig opzicht weinig heel van DHS, maar sloot zijn recensie af met een vergoelijkende opmerking. Brugmans vraagt zich af of DHS als roman of als ‘geschiedwerk’ is geschreven; hij helt over tot het laatste. Vervolgens vergelijkt hij het Garibaldi-boek met eerder verschenen historisch werk van HRH. Kapitaal en arbeid noemt Brugmans een aardig, suggestief, weinig nauwkeurig boekje. Breder terrein bestreek De revolutionaire massa-aktie, maar hierin schoot HRH vaak tekort. De oorzaken der sociale woelingen werden niet diepgaand behandeld; bovendien wekte haar studie de indruk dat revolutionaire massabewegingen slechts een vorm van energieverspilling zijn, wat zeker niet HRH's bedoeling was. Zo'n indruk geeft ook DHS: veel latere ondernemingen van Garibaldi mislukten. Het is een oud zwak van revolutionaire geesten, dat zij telkens de verbinding met het verleden zoeken. Zij willen aannemelijk maken, dat wat zij willen, eigenlijk geen revolutie is, maar aan den eenen kant de voltooiing van wat vroegere eeuwen hebben tot stand gebracht, aan de andere zijde in wezen hetzelfde als wat vroeger is gebeurd. De wortels van wat zij zich als toekomst voorstellen, zoeken zij in het verleden. Dat verleden proberen zij te belichten zonder tot propaganda te vervallen. Ook DHS is geen propagandistisch boek, al suggereert de ‘Voorrede’ anders. Nadat hij zijn visie op Garibaldi als historische figuur gegeven heeft, stelt Brugmans vast dat HRH Garibaldi idealiseert. In DHS wordt hij een held; de schare wordt op de achtergrond geplaatst. DHS is in strijd met HRH's ideologie. Bovendien schenkt ze bijna geen aandacht aan de ‘economische ondergrond’. Brugmans concludeert dat DHS meer een verbeelding dan een geschiedverhaal is. Zijn eindoordeel luidt dat DHS aantrekkelijk is door de romantische trant; hoewel het zijn beperkingen heeft, is dit ‘met het volle gemoed’ geschreven boek de moeite van het lezen waard. | |
[pagina 34]
| |
De boekbespreking die op 8 februari 1921 in De tribune verscheen, illustreert het problematische van de verhouding tussen de partijkrant en HRH. De recensie van DHS nam de halve voorpagina in beslag, onder de kop ‘De held en de schare’, ondertekend met K. Dat stond voor de neerlandicus J.A.N. Knuttel (1878-1965), een actief communist.Ga naar voetnoot4 In 1918 had HRH in een brief aan H. Robbers geschreven over de ‘klein-persoonlijke kritiek en polemiek’ van Sp in De nieuwe tijd. ‘Mijn mededeeling dat Sp. Drs. Knuttel is, beschouw ik wel als in vertrouwen gedaan.’Ga naar voetnoot5 Voor deze Knuttel zal zij weinig sympathie gekoesterd hebben, en dit zal er door zijn recensie niet beter op zijn geworden. Van zijn kant mocht hij haar ook niet. Knuttel vermeldt in zijn memoires dat zijn geloof in Jet Holst ‘een gevoelige knak’ had gekregen toen zij zich wat hautain uitliet over een socialist die niet veel van dichterschap begreep. ‘Toen dacht ik: nee mens, je begrijpt er nog niets van. En ik haatte haar op dat ogenblik.’ Een ander verwijt was dat zij altijd onbruikbare figuren, zoals Sneevliet, bij de partij haalde. Na het Deventer congres van 1909 werd zij de persoon ‘met wie ik in mijn leven het meest strijd heb gevoerd.’Ga naar voetnoot6 Knuttel's visie op DHS getuigde van een tamelijk rechtlijnig marxisme. Zijn recensie was ad rem, al toonde de hieronder behandelde bespreking door Vos meer inzicht in historisch materialistische theorievorming over de rol van grote mannen.Ga naar voetnoot7 Het is niet verwonderlijk dat Knuttel's bespreking vooral op ideologische en historische zaken inging. Zijn slotconclusie was voorzichtiger geformuleerd dan het voorafgaande betoog, maar hij veegde toch de vloer aan met de communistisch-pedagogische intentie van de schrijfster: Dat het beeld dat mevr. Roland Holst ontwerpt niet in alle opzichten bevredigt, neemt niet weg, dat vooral degene, die met eigen oordeel weet te lezen, uit haar boek heel wat | |
[pagina 35]
| |
kennis van Garibaldi en zijn tijd kan opdoen. Opvoedende waarde in revolutionairen geest kan ik er echter niet aan toekennen. Ook Knuttel begint zijn betoog met de vraag of DHS als verbeelding dan wel als geschiedenis gelezen moet worden. Vervolgens maakt hij duidelijk dat de Garibaldi uit HRH's boek hem te sterk geïdealiseerd is, zij heeft teveel bewondering voor Garibaldi. Dan komen de diepergaande bezwaren: de ideologische kritiek. Hij betwijfelt zelfs of ‘deze partijgenote nog wel historisch-materialist’ is. Deze uitvoerige recensie is niet alleen van belang vanwege de publikatie in het orgaan van de CPH, maar ook om de kritische bespreking van verschillende vraagstukken die de lectuur van DHS opwerpt.
DHS kreeg ook van Martinus Nijhoff, die toen al een zekere reputatie genoot als dichter van De wandelaar, ruime aandacht. Zijn bespreking werd gepubliceerd in Het nieuws van den dag.Ga naar voetnoot8 Hij schreef voor deze krant recensies vanaf oktober 1919 tot maart 1923, toen de krant ophield te verschijnen.Ga naar voetnoot9 Vooral proza werd door hem besproken: van de 60 kritieken uit deze periode gingen 45 over romans, acht over essayistisch werk.Ga naar voetnoot10 In de periode van werkzaamheden voor Het nieuws van den dag ging Nijhoff nogal eens in op de levensbeschouwelijke kant en de functie van literatuur. Ook in de bespreking van DHS legt hij deze belangstelling aan den dag. DHS plaatste hem als criticus voor de vraag hoe HRH de historische aard van haar onderwerp had benaderd; hierop zocht hij een antwoord door te beginnen bij de functie van kunst/literatuur in het algemeen.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 36]
| |
Naast zijn werkmateriaal, de 26 letters van het alfabet, moet de dichter de ‘zes-en-twintig feiten van het dagelijksch leven’ kennen. Een overzicht van die feiten toont een wetmatigheid die de zin aller dingen laat zien; naar zo'n overzicht streeft immers de menselijke geest. Het specifieke van kunst is dat zij een direct-aanschouwelijk beeld van de wereld geeft, zonder de tussenstap van theoretische begrippen. Dat dagelijks leven is moeilijk te overzien, te ordenen, tot een beeld samen te vatten; al gauw vervalt de kunstenaar tot kleinkunst of tendenskunst. Veel kunstenaars grijpen daarom naar het verleden, dat overzichtelijker is. Van een historische figuur is immers het einde, dus zijn betekenis, bekend. Dat maakt het voor de kunstenaar mogelijk een direct aanschouwelijk beeld te presenteren. Nijhoff besefte dat DHS geschreven was door een literator, niet door een historicus; de slotalinea laat zien dat hij ook aan zulke biografieën geschiedkundige eisen stelde. Het doel van HRH's biografie is de lezer een direct aanschouwelijk beeld van Garibaldi te tonen, vanuit de ‘bijna paedagogische’ intentieGa naar voetnoot12 de toekomstige strijders voor het Heil der Menschheid een spiegel voor te houden, waaruit de geest van onverschrokken revolutionaire daadkracht onverbrekelijk verbonden aan dien van grootmoedige menschelijkheid, hun heerlijk-vlammend tegenstraalt (.......). (‘Voorrede’, DHS, p. XI) Zo krijgt DHS symbolische betekenis, het wordt a.h.w. een vaandel, een helden- of heiligenbeeld, d.w.z. een ‘richting-duider’ en tevens een ‘verwezenlijkt ideaal’, voorgehouden aan het volk. Nijhoff's bezwaar tegen dit ‘vaandel’ is de eenzijdige, subjectieve visie op Garibaldi en de enorme hoeveelheid details. Daardoor is Garibaldi in dit boek eerder een personificatie dan een persoon. Al formuleert Nijhoff het voorzichtig, hij laat merken dat DHS als biografie in zijn ogen te kort schiet.
Het maartnummer van De gids (1921) bevatte een uitvoerige bespreking van DHS door Bloem.Ga naar voetnoot13 Hierin gaat hij een intensieve confron- | |
[pagina 37]
| |
tatie aan met de levensbeschouwing die uit DHS spreekt, wat deze recensie een persoonlijk karakter verleent. Een afrekening met zijn jeugd, noemt Bloem het. Eerst staat hij stil bij de vraag naar het genre van DHS. Hij komt tot de conclusie dat het geen roman of biografie, maar eerder een ‘legende’ is, een subjectieve verbeelding op grond van een historische werkelijkheid. De partijdigheid van HRH in DHS doet primitief-middeleeuws aan. Dit komt voort uit de ‘geest’ van HRH, wat Bloem aanleiding geeft voor zijn eigen ideaal uit te komen: hij hecht aan een niet-collectivistische, niet-dogmatische ‘mensenliefde’ en moet niets hebben van wereldverbeteraars. Voor Bloem als criticus was de levenshouding die uit een literair werk is af te leiden van groot belang. Zo schreef hij in 1927 dat er behoefte was aan een tijdschrift dat oog had voor de inhoud van een kunstwerk, maar dan gezien als ‘levensuiting van een groot, belangrijk mens’. In een opstel over Greshoff (1934) betoogt hij dat de essentie van poëzie ondefinieerbaar is; wat men wel kan trachten te omschrijven is de inhoud, ‘het fundamenteele levensgevoel, dat eraan ten grondslag ligt’. ‘Levensgevoel’ wordt door Oversteegen een sleutelwoord in Bloem's kritieken genoemd. Ondanks alle kritiek heeft Bloem veel bewondering voor DHS. Hij stelde aan de criticus de eis van onbevangenheid: een goed vers mocht niet vanwege politieke opvattingen worden veroordeeld. Anderzijds behield hij zich het recht voor het zwakke van een gedicht te verklaren uit het ‘vooze levensinzicht of -gevoel van den schrijver.’Ga naar voetnoot14 Dat Bloem deze principes ook op proza van toepassing achtte, blijkt uit de recensie van DHS. Hij steekt noch zijn bewondering voor het meeslepende ervan, noch zijn kritiek op de onderliggende levenshouding onder stoelen of banken. Het slot van de recensie bevat een bewering die inzicht geeft in Bloem's poëtica: de ‘legende’ DHS was slechts aanvaardbaar geweest in ‘dien hoogeren vorm van waarheid, dien men poëzie noemt.’ (Bloem 1921: 479) De uitbeelding van Garibaldi in het proza van DHS is alleen voor HRH's medestanders acceptabel, maar wanneer men van haar verzen leest, zooals ‘Mensch en mensch’, ‘De zuster’, ‘De herfst keert weer’ en zoo ontelbaar vele andere, dan vallen alle bezwaren weg. Dan blijft er niets over dan de hartstochtelijke en bewogen stem, die naast ons zingt op dien smarte- | |
[pagina 38]
| |
lijken tocht, die het leven is, en ons met haar en allen vereenigt in de eenige makkerschap ter aarde: die van het hart. Zoodat van haar ook geschreven kan worden wat Stefan George van Nietzsche schreef: ‘Sie hätte singen / Nicht reden sollen, diese schöne Seele.’ (Bloem 1921: 479) Herman Vos besprak HRH's boek in het maartnummer van Ruimte (tweede jg, 1921). Evenals Knuttel had deze journalist en politicus meer dan de meeste andere recensenten aandacht voor de ideologische kant van dit boek. Vos (1889-1952) brak in 1933 met het verrechtsende Vlaams-nationalisme en trad toe tot de Belgische Werkliedenpartij; na de oorlog was hij enkele jaren minister.Ga naar voetnoot15 Hij schreef in de twee jaargangen van Ruimte twaalf artikelen en besprekingen. Als enige recensent behandelt hij, zij het summier, de historisch-materialistische visie op de rol van het individu, i.c. de heldhaftige leider, in de geschiedenis. Daarnaast stelt hij het vraagstuk van het contemporaine nationalisme aan de orde. In DHS ziet Vos een tegenstrijdigheid tussen communistisch gedachtengoed en de liberaal-nationale Idee die Garibaldi belichaamde. Over de stijl van het boek uit hij niets dan lof.
In de eerste helft van 1921 zag in De nieuwe gids een gedeeltelijk lovende bespreking van DHS het licht. De recensent, Maurits Wagenvoort (1859-1944), was verslaggever bij het Handelsblad en verzorgde vanaf 1918 het buitenlands overzicht in De nieuwe gids. Ook was hij romanschrijver, onder het pseudoniem Vosmeer de Spie. Hij typeert DHS als een verbeelding waarin weinig oog is voor de tekortkomingen van Garibaldi. Het laatste neemt hij HRH niet kwalijk, want het is een prachtig boek geworden. Wel vindt hij dat HRH Mazzini te kort doet.
Anoniem verscheen op 1 oktober 1921 een bespreking van DHS. Daarin passeren eerst uitspraken over het biografische genre de revue, vervolgens wordt Knuttel's kritiek op DHS aangehaald. Daarna stelt de recensent de genre-kwestie aan de orde en laat hij zijn licht schijnen over het romantische karakter van DHS, daarbij uit Bloem's recensie citerend. Het vererende, jubelende van DHS is volgens de recensent typisch iets voor vrouwen. De recensie stond in het Letter- | |
[pagina 39]
| |
kundig weekblad (no.1) van de NRC, dat met deze bespreking opende.Ga naar voetnoot16 Verderop in hetzelfde nummer waren, in de rubriek Uit de boeken, drie fragmenten afgedrukt, in totaal ongeveer acht bladzijden van DHS. Kortom, veel aandacht in de NRC voor dit boek.
G. van Hulzen (1860-1940) schreef naturalistisch getinte verhalen en romans, o.a. over het proletarische leven. Van 1905-1926 verscheen een deel (10 titels) van zijn omvangrijk oeuvre bij de Wereldbibliotheek, met als topper Getrouwd, waarvan meer dan 15000 exemplaren werden verkocht.Ga naar voetnoot17 Hij was vast medewerker van het geïllustreerde maandblad Morks magazijn; dit bladGa naar voetnoot18 bood de lezer informatie over allerlei algemene onderwerpen en schonk ook veel aandacht aan literatuur. Voor dit tijdschrift verzorgde Van Hulzen o.a. de rubriek Boekentafel, waarin hij DHS in 1921 beoordeelde. Zijn uitvoerige bespreking begint met de behandeling van de genre-aanduiding ‘verbeelding’, waarna Van Hulzen zijn instemming betuigt met HRH's typering van Garibaldi, door hem een ‘burger-rooverhoofdman’ genoemd. Ook bespreekt hij de bronvermeldingen in DHS, de overdadige beschrijvingen, enkele fouten in lokatie, historische vertekeningen en HRH's overschatting van de revolutionaire inbreng van de schare. Van Hulzen heeft veel kritiek op DHS, maar mist ten enenmale de deskundigheid van Brugmans of de scherpe pen van Knuttel. Zijn ‘totaalindruk’ is gemengd: ‘een groot boek, met betrekkelijk weinig inhoud.’
De tweede, ongewijzigde druk van DHS, die in 1926 verscheen, kreeg van Gerard Knuvelder een beknopte, compact geformuleerde beoordeling in Boekzaal der geheele wereld (1926). Hij benadrukt het verbeeldingselement in de uitbeelding van Garibaldi. Het boek bezit ‘schoonheid’, maar de historische waarde is vertroebeld door de revolutionaire tendens. Dit blijkt ook uit de bevooroordeelde visie op Garibaldi resp. zijn tegenstanders. De vertelwijze is groots, schitterend, de ‘stem’ is hevig-bewogen. Al ontbreekt het HRH aan een onwrikbaar levensbeginsel, haar van liefde voor de mensheid doordrongen boek is zeer | |
[pagina 40]
| |
schoon. Dat Knuvelder's oordeel gedeeltelijk negatief uitvalt, houdt verband met zijn katholicisme. In zijn Handboek zou Knuvelder later DHS kenschetsen als reactie op de partijscheuring, die gezamenlijke actie belemmerde. Juist daarom beschreef HRH Garibaldi, de man van de daad. Dat HRH het boek tien jaar na de splitsing in de SDAP (1909) schreef, negeert Knuvelder. Nog steeds noemt hij DHS boeiend. Hij benadrukt de tegenstelling tussen Garibaldi's daadkracht en zijn ontgoocheling.Ga naar voetnoot19 Knuvelder's Handboek lijkt in dezen gebaseerd te zijn op Verhoeven's boek over HRH.Ga naar voetnoot20
Henri van Booven recenseerde de derde druk van DHS in het huisorgaan van de Wereldbibliotheek, De ploeg (1930). Van hem verscheen bij deze uitgeverij fictie van 1910 tot 1934, zijn werk was een van de steunpilaren van het fonds en zijn bekendste roman, Tropenwee (1904) was daar goed voor een verkoop van meer dan 22.000 exemplaren.Ga naar voetnoot21 In zijn latere boek over Couperus valt de toon van bewondering op die ook voor de recensie van DHS kenmerkend is.Ga naar voetnoot22 ‘Dit is een boek om nooit te vergeten,’ zo begint hij zijn loftuitingen. Hij prijst de compositie, de dichterlijke stijl, de bronnenstudie, de ‘Historische inleiding’, bespreekt beknopt Garibaldi's levensloop zoals HRH die schetst en komt tot de conclusie dat hij een door de goden begenadigde was. HRH laat de onafwendbaarheid van het lot dat deze held treft prachtig uitkomen. | |
[pagina 41]
| |
2.2 Visies op De held en de schare2.2.1 WereldbeschouwingWanneer een communiste een historisch onderwerp beschrijft vanuit propagandistisch oogpunt, zullen veel recensenten geneigd zijn de ideologische achtergrond van de auteur wat uitvoeriger te bespreken. De besprekingen van DHS gaan echter nauwelijks in op HRH's politiek-maatschappelijke visie in het algemeen, los van de visie die uit DHS blijkt. De recensenten zagen wellicht haar maatschappijvisie als een vaststaand gegeven dat niet ter discussie stond. Maar evenmin wordt de relatie tussen HRH's maatschappijvisie en het besproken werk in alle recensies aan de orde gesteld. De verklaring hiervoor kan zijn dat sommige recensenten DHS voornamelijk lazen als literair werk, op deze manier niet alleen het beoordelen van de relatie tussen de Garibaldi-geschiedenis en HRH's levensvisie omzeilend, maar ook de vraag naar de historische betrouwbaarheid van DHS. Bloem's recensie is daarentegen juist de neerslag van een levensbeschouwelijke confrontatie waartoe het lezen van DHS heeft geleid. DHS raakt ‘des lezers diepste overtuigingen over mensch en wereld’, zodat een standpuntbepaling onontkoombaar is. Bloem's opvatting over HRH's denkwijze komt op het volgende neer. De ‘geest’ van HRH, d.w.z. haar maatschappijvisie, uit zich in haar beste werken als idealisme, in haar zwakkere werken als ‘gebrek aan werkelijkheidszin.’ Bloem zelf ziet meer in mededogen met lijdende individuen dan in een abstracte liefde voor de mensheid, zoals hij in DHS aantreft.Ga naar voetnoot23 Deze opmerking staat niet op zichzelf: in zijn kritisch werk komt herhaaldelijk een afkeer van ethici, wereldverbeteraars, socialisten, communisten, humanisten tot uiting. Men leze bijvoorbeeld ‘Moralistische kunstkritiek’ uit 1927.Ga naar voetnoot24 Zulke wereldverbeteraars, ‘de boodschappers van een stralende toekomst’ heet het in de recensie van DHS, zijn te weinig gericht op de mens als individu. Deze afkeer sluit | |
[pagina 42]
| |
aan bij zijn ‘aristokratische, aanvankelijk zelfs anti-demokratische, opvattingen over de maatschappij’.Ga naar voetnoot25 Wel bewondert Bloem de levenshouding van HRH, wier overtuiging hij ooit heeft gedeeld. Hij citeert vervolgens DHS over Garibaldi's toespraak tot het volk van Napels, wekkend (...) in de harten die ééne veelnamige liefde van den mensch voor zichzelf, anderen en allen, dien drang, dat opwaartsche begeeren, waarvan de wereld leeft (DHS: 305). Volgens Bloem moet men deze opwaartse drang van de uiterlijke wereld af leiden en meer op het innerlijk richten. Wie deze drang alleen op de ‘uiterlijke wereld’ richt, gaat ten onder. Dat illustreert Garibaldi's leven, al wil HRH die conclusie nog niet trekken. Ook Brugmans houdt zich bezig met HRH's ideologische achtergrond: het verbaast hem dat de vrouw die van de proletarische massa-actie een betere maatschappij verwacht een volksheld beschrijft. De praktijk moet wel boven de theorie staan, veronderstelt hij. Deze kritiek lijkt op het eerste gezicht redelijk, want inderdaad vraagt de lezer van DHS zich af waarom een historisch materialiste in plaats van klassenverhoudingen een leider als individu beschrijft. Dezelfde kritiek heeft Knuttel, al formuleert hij het scherper: DHS toont een soort heldenverering waaraan historisch materialisten ontgroeid zouden moeten zijn. Overigens vindt Brugmans dat de ‘Voorrede’ van DHS meer propaganda suggereert dan het boek biedt: niet de inhoud, alleen de intentie is revolutionair; vanuit geschiedkundig oogpunt is het gebrek aan revolutionair gehalte een pre. Wat Brugmans tegenvalt is dat de economische ondergrond, die bij HRH juist centraal zou moeten staan, er maar bekaaid af komt. Ideologisch gezien is het een merkwaardig boek: ‘de economische ondergrond der dingen’, die volgens het marxisme de loop der geschiedenis bepaalt, wordt niet zichtbaar. Dit ondanks HRH's verwijt aan Trevelyan dat hij niet inzag dat het conflict tussen Garibaldi en Victor Emmanuel een uiting van klassenstrijd was. Zo wordt hetgeen de hoofdzaak had moeten zijn in DHS een bijkomstigheid. DHS is bepaald geen boek naar ‘de droge Marxistische leer’, daarvoor is het te levendig. | |
[pagina 43]
| |
Brugmans oordeel over het ideologisch gehalte van DHS is nog gematigd negatief; twee weken later verschijnt de vernietigende bespreking door Knuttel. Als overtuigd communist is Knuttel er de man niet naar om ideologische kwesties te ontwijken of te verdoezelen. Zijn grieven berusten vooral op het geringe historisch materialistische gehalte van DHS; Knuttel somt een aantal ideologische tekortkomingen op: (1) In DHS manifesteert zich een heldenverering die niet bij het historisch materialisme past (vgl. Brugmans). (2) Aan de persoonlijkheden van Garibaldi en Cavour wordt in DHS overdreven veel invloed toegekend. Knuttel's kritiek op de titel van DHS hangt hier mee samen; ook onder de ‘schare’ kunnen vele helden zijn. Daarom zou De schare en de leider een betere titel zijn geweest. (3) De klassenverhoudingen en -belangen die in Italië nationale eenheid eisten, worden in DHS niet besproken. Hierin schiet de ‘Historische Inleiding’ tekort. Het is geen dogmatisme dat dit verwijt doet richten, niet de behoefte om de andere bladzij het woord Marx of klasse te lezen, maar het herhaaldelijk voelen van een gemis aan helderheid, die duidelijk maakt waarom het juist op een bepaald oogenblik anders ging dan te voren, welke belangen en speculaties er achter deze en die richting, deze en die houding staken (...). (4) In het verlengde hiervan vindt Knuttel het naïef dat HRH niet inziet dat elke burgerlijke vrijheidsbeweging erop uit is de winstmogelijkheden van de burgers te vergroten, al zal dit voor Garibaldi zelf niet gelden. (5) DHS is metafysisch gericht, want HRH spreekt op p. 254 van een primair geestelijke en morele kracht die in de geschiedenis werkt. Knuttel betwijfelt hierom of ‘deze partijgenote nog wel historisch materialist’ is, voor een communist geen geringe aantijging. (6) HRH houdt er verdachte opvattingen op na. De mystieke inslag die DHS aan Garibaldi toeschrijft, sluit aan bij HRH's levensvisie, wat blijkt uit het mystieke karakter van bijv. Verzonken grenzen (1918). (7) Echte communisten kun je niet als dromers beschouwen. In DHS zijn helden dromers die lijden voor hun ideaal. Een martelaarsmoraal.
Herman Vos vindt het gezien HRH's filosofische overtuiging begrijpelijk dat zij open staat voor het ideaal van ‘nationale eenheid op grondslag van de kulturele eenheid’. In tegenstelling tot Knuttel en | |
[pagina 44]
| |
Brugmans acht hij het beschrijven van een heroïsche volksleider niet in strijd met HRH's historisch materialistisch standpunt. De geschiedenis verloopt volgens het historisch materialisme met wetmatigheid. Toch is ook voor de sociale revolutie ‘de leidende kracht van een klaar wilvast karakter nodig, die de scharen van volgelingen onder bezielende aansporing naar de verlossende daad voert.’ Ook al werd Garibaldi gedreven door de nu achterhaalde ‘nationale gedachte’, ‘de heldhaftige inspanning van individuen’ kan als zodanig bewondering opwekken, aldus Vos. Vos beschouwt de strijd voor nationale eenwording in Europa tussen 1820 en 1870 gedeeltelijk als een bourgeoise revolutie. ‘Met het streven van Garibaldi is een vrij-liberaal constitutionalisme verbonden geweest.’ De nationale idee is o.i.v. de Eerste Wereldoorlog opnieuw krachtiger geworden. Hierin ziet Vos een theoretisch probleem: volgens de historisch materialistische schema's zou de fase van de burgerlijke democratische bewegingen een gepasseerd station moeten zijn. Lenin heeft oog voor deze moeilijkheid en zoekt noodgedwongen een compromis met het nationale vrijheidsstreven. Dit alles is ‘een bewijs, dat voor de streng-Marxistiese theorie een moeilijkheid verscholen ligt in het nationale vraagstuk.’ In DHS manifesteert zich dezelfde kwestie: de tegenstrijdigheid tussen het liberaal-nationale van de Italiaanse vrijheidsbeweging en de communistische denkwijze wordt door HRH niet theoretisch opgeheven. DHS geeft geen filosofische of historische motivering voor de presentatie van Garibaldi als vader van de communistische geest.Ga naar voetnoot26 Proost wijdt slechts één zin aan het wereldbeeld in DHS: HRH gaat soms teveel van haar idealen (de droom) uit, al kent DHS wel enige | |
[pagina 45]
| |
realiteitszin (de droom wordt in de daad bezoedeld, DHS: 386v). Van Hulzen is tegen gewelddadige massa-acties.Ga naar voetnoot27 Ten slotte: zowel Bloem als later, in 1926, Knuvelder hebben zich gestoord aan het anti-papisme in DHS. HRH veroorlooft zich uitdrukkingen als de ‘zwarte internationale’. ‘Zijn dit nu woorden, onze grootste dichteres waardig?’ (Bloem 1921: 476) | |
2.2.2 GenreDHS werd door de uitgever in de reeks Nieuwe romans uitgebracht; korte tijd later werd dit werk achterin Het offer (1921) als biografie vermeld. Ondanks de enorme hoeveelheid historische details noemde de auteur het boek een ‘verbeelding’. Gezien de tegenstrijdige etikettering is het logisch dat bepaalde recensenten zich, elk op zijn manier, afvragen aan welke genre-code DHS nu eigenlijk beantwoordt. Brugmans, Knuttel en Bloem waren zich terdege bewust van de moeilijkheden die hier rezen, ook Nijhoff verdiepte zich in deze kwestie.Ga naar voetnoot28 Brugmans vraagt zich af wat DHS nu eigenlijk voor een soort boek pretendeert te zijn. DHS sluit te nauw aan bij de geschiedenis en in de gebeurtenissen is te weinig fictie verwerkt om van een historische roman te kunnen spreken; het geeft genoeg historische feiten om op geschiedschrijving te lijken. Maar gezien bijv. het ontbreken van bronvermeldingen bij beweringen is het toch geen geschiedkundig werk, daarop wijst ook de propagandistische strekking van de ‘Voorrede’. Aan de andere kant bespreekt HRH vooraf weliswaar niet de ‘gebruikte bronnen’, maar gaat ze wel in op de vroegere biografieën van Garibaldi en zet ze zich daartegen af.Ga naar voetnoot29 Al met al beschouwt Brugmans DHS minder ‘als een roman dan als een geschiedwerk’. In hoeverre is DHS, afgezien van HRH's pretenties, nu een geschied- | |
[pagina 46]
| |
kundig werk? Brugmans ziet in DHS vrij veel ‘romantiek’. Waar ‘echte’ geschiedkunde ‘uitbeelding’ moet zijn, is DHS een ‘verbeelding’, wat de titel dan ook ruiterlijk erkent. HRH beschrijft Garibaldi zoals zij hem ziet, ‘omstraald door het licht van haar poëzie’. HRH's partijgenoot Knuttel geeft een intelligente analyse van de genre-problemen die DHS met zich meebrengt. Hij acht het onjuist DHS als een ‘artistieke prestatie’ te beoordelen, ook al verscheen het boek in de reeks Nieuwe romans en noemt een ‘smakeloos adverteerder’ het een ‘groote historische roman’. De term ‘verbeelding’ uit de ondertitel brengt weinig helderheid: hoe moet de lezer de term hier interpreteren?Ga naar voetnoot30 In de betekenis van een gedeeltelijk gefantaseerde voorstelling, die de historische werkelijkheid niet altijd getrouw volgt’? Of wil de term zeggen dat HRH ‘getracht heeft die historische werkelijkheid tot een beeld, tot een plastisch geheel te maken, Garibaldi voor ons te doen leven’? Knuttel kiest voor de tweede interpretatie, al ‘blijft de lezer min of meer in het onzekere, in hoeverre de hier geschilderde Garibaldi bedoeld is als een zuiver historisch of een ten deele gefantaseerd persoon.’ De onzekerheid na lezing van het boek zal anders zijn. Knuttel ziet een ontwikkeling in HRH's bedoelingen tijdens het werken aan DHS: wat ook haar oorspronkelijke opzet is geweest, ten slotte heeft ze in haar verhaal geprobeerd ‘geschiedenis’ te geven. De ‘dichterlijke kleur’ van sommige scènes is bijzaak. Maar in deze uiteindelijke bedoeling is zij slechts gedeeltelijk geslaagd, ‘omdat zij haar held niet voldoende critisch heeft bezien.’ Nijhoff ziet in DHS een biografie met een pedagogisch doel, het boek fungeert volgens hem als een soort helden- of heiligenbeeld of als een vaandel. Bloem zag in DHS evenmin een roman, niet zozeer ‘om wat het is, als om wat het wil zijn.’ De schrijver van historische romans staat immers relatief vrij tegenover de stof, van hem verlangen we ‘een innerlijke waarheid’ eerder dan de ‘feitelijke waarheid’ die we van de geschiedschrijver of biograaf verwachten. Opvallend is dat deze formulering uit 1921 al aansluit bij karakteristieken waarmee men later, ook in Nederland, de vie romancée zou kenschetsen. Vgl. J.F. Otten:Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 47]
| |
Door zijn intuïtie geleid moet de biographische kunstenaar, onafhankelijk van legende, traditie en conventie, de intrinsieke waarde van een leven herscheppen tot een waarheid, die innerlijk en psychisch is. De literaire biographie opent hiertoe vele perspectieven. In tegenstelling tot de romancier moet de biograaf, zo zegt Bloem, zijn verbeelding in dienst stellen van het streven de ‘feitelijke waarheid’ te herscheppen. DHS nu staat tussen historische roman en biografie in. De beste term voor zo'n tussenvorm lijkt Bloem: ‘legende’ of ‘modern hagiografisch geschrift’. Een legende mag dan op de ‘feitelijke werkelijkheid’ gebaseerd zijn, zij heeft niet de bedoeling - ‘zelfs al meent de schrijver van wel’ - ‘een persoon te verbeelden, zooals die is geweest, maar zooals de schrijver die ziet.’ (Bloem 1921: 473). Overigens relativeert Bloem deze indeling direct door te wijzen op subjectieve elementen in de houding van de historicus. Ook vanwege het hagiografisch, middeleeuws aandoend karakter van DHS acht Bloem ‘legende’ een toepasselijke term. In de slotsom van zijn uitvoerige recensie plaatst Bloem de term ‘legende’ tussen aanhalingstekens, daarmee het betrekkelijke van deze naamgeving aanduidend. Zijn conclusie luidt dat zo'n legende alleen ‘geheel kon worden aanvaardbaar gemaakt in dien hoogeren vorm van waarheid, dien men poëzie noemt.’ De recensent van de NRC haalt uitspraken over de biografie aan van Voltaire, Carlyle en Emerson; ten slotte kiest hij ervoor DHS als een roman te lezen. | |
2.2.3 DistantieAan de distantie tussen HRH en haar onderwerp, i.c. Garibaldi,Ga naar voetnoot32 besteden de meeste recensenten de nodige aandacht. Onder distantie versta ik in dit geval de mate waarin de auteur zich identificeert met en waardering opbrengt voor de beschreven figuur.Ga naar voetnoot33 Dat de auteur Garibaldi's persoon, optreden en opvattingen meestal prachtig vindt is een van de meest besproken aspecten van DHS. De | |
[pagina 48]
| |
critici constateren dat Garibaldi met liefde en bewondering is beschreven, dat HRH hem vereert, sommige zijn van mening dat uit deze bewondering een storende partijdigheid voortkomt. Alleen de criticus van het Handelsblad ziet een niet geringe distantie tussen auteur en Garibaldi. Evenals Van Booven in 1930 zal doen, haalt Proost het motto van DHS aan om te wijzen op HRH's houding t.o.v. haar held, die zij in haar ‘epos’ verheerlijkt ‘met al de groote begrijpende liefde die in haar is’. Naast de toon maakt HRH's liefde DHS ‘groot en gedragen’, vindt Proost in zijn bewondering voor HRH: (....) de klare, innige en zuivere menschen-liefde, die uit het hart van deze eerlijke vrouw oprijst, (...) de warmte van deze door het lijden der menschheid bewogene en ontroerde, die grijpt en niet loslaat, (....) haar klare stem, die gij overal (in DHS, HS) hoort, (...) het zuivere groote hart, dat gij voelt achter haar woorden en zinnen. Proost heeft evenals Knuvelder het idee dat HRH in Garibaldi eigen idealen projecteert: Achter den wil van Garibaldi voelen wij haar wil, achter zijn heldhaftigheid haar verlangen, achter zijn schouwend oog haar staren in verre verten-van-menschheid. In zijn dissertatie schreef Proost later in soortgelijke bewoordingen over dit aspect van DHS: HRH zag in Garibaldi de voor haar socialistische beginselen ideale combinatie van revolutionaire onverschrokkenheid en grootmoedige menselijkheid. Daarom bracht Garibaldi haar in vervoering en schreef zij ‘een bij uitstek dichterlijk levensverhaal’. Naar ‘ziel en geest’ voelt zij zich aan hem verwant (Proost 1937: 196vv). Ook een nuchtere beoordelaar als Brugmans vindt ‘liefde’ hier het juiste woord: hij beschouwt DHS als een uiting van een zich ‘fel uitlevende persoonlijkheid, die zich met haar volle liefde geeft aan wie haar hart heeft gewonnen’. Deze ‘volkomen overgave’ brengt haar ertoe Garibaldi uit te beelden in de volmaaktheid die zij in hem ziet. Desondanks treft men in DHS gegevens aan die niet passen bij HRH's ideaalbeeld van Garibaldi. DHS is geschreven in een geëxalteerde toon, een ‘toon van aanbidding’, die afbreuk doet aan de historische juistheid. HRH heeft haar held niet kritisch genoeg beschouwd, schrijft Knuttel. Garibaldi en zijn tijdgenoten worden, zo zegt Bloem, vanuit een ‘onverzettelijke voor- of tegeningenomenheid’ behandeld (Bloem 1921: 473). HRH | |
[pagina 49]
| |
rangschikt de personen in DHS volgens een ‘primitieve hiërarchie’, die gebaseerd is op haar enthousiasme voor ‘enkele algemeene gedachten, welke die personen voor haar belichamen’. Garibaldi is het stralende toppunt van die hiërarchie, al de andere personen zijn in verhouding tot hem hooger of lager geplaatst, naarmate zij meer of minder Garibaldiaansch zijn (...). Dit geeft aan het boek een zoo verwonderlijke partijdigheid, die alleen door haar genereuze openhartigheid niet onsympathiek wordt. Is dit al opvallend, wanneer een persoon of menigte als geheel wordt beoordeeld, nog vreemder wordt het, wanneer wij een zelfde persoon of menigte afwisselend, en met een snelheid zonder eenigen gerechtvaardigden overgang, zien geprezen of gelaakt, om zijn of hare houding tegenover Garibaldi. (Bloem 1921: 474) Op de gedachtengang die de waardenhiërarchie in DHS bepaalt, gaat Bloem eveneens in. Hij omschrijft de ‘geest’ die zich in DHS manifesteert als gebrek aan werkelijkheidszin in HRH's zwakkere en idealisme in haar beste werken. Uit de voorbeelden die Bloem geeft valt op te maken dat hij hier vooral op de vooringenomenheid, partijdigheid van HRH duidt. Deze geest is bij HRH en haar medestanders tegelijk verhevenheid en zwakte, bij HRH meestal verhevenheid, bij veel medestanders eerder zwakte, ‘zoo niet nog erger’. (Bloem 1921: 475) Vos merkt op dat HRH Garibaldi ‘liefdevol’ heeft uitgebeeld. Die liefde, concludeert Wagenvoort, wil slechts deugden zien, ook waar anderen ondeugden ontdekken. Omdat al het licht op Garibaldi moet vallen, schildert zij Mazzini zwart af. G. van Hulzen constateert dat Mazzini weinig aandacht krijgt. Door de NRC-criticus worden de partijdigheid en de volkomen bewondering voor Garibaldi in DHS negatief gewaardeerd. De excessiviteit van de bewondering is, de recensent wordt niet moe dit te herhalen, typisch vrouwelijk. Ook Van Hulzen is de Garibaldi-verheerlijking in DHS sterk opgevallen, maar hij waardeert dit anders. Eén grote dithyrambe, ontboezeming noemt Van Hulzen DHS, wat hij blijkens de context positief bedoelt. In de beknopte bespreking die Knuvelder in 1926 aan DHS wijdt, komen relatief veel uitspraken voor over de (minimale) distantie tussen auteur en held. DHS werpt een ‘stralende belichting’ op een Garibaldi die ‘projectie’ is van ‘een in Roland Holst's bewogen ziel ontstane verbeelding’. Al is dit niet logisch geformuleerd, Knuvelder's bedoeling is duidelijk. Hij twijfelt er niet aan dat HRH haar uitbeelding objectief heeft bedoeld, maar de historische waarde van DHS werd vertroebeld door de ‘vervalsende’ werking van HRH's ‘revolutionaire tendens’: zij ziet Garibaldi ‘als de grote inluider van de kom- | |
[pagina 50]
| |
munistiese idealen’. Dit valt des te meer op omdat elke Garibaldist een held, elke tegenstander daarentegen een inferieure figuur is, wat Bloem's opmerking over de ‘primitieve hiërarchie’ benadert. | |
2.2.4 Creatieve vermogens en stijlEen aspect dat in sommige besprekingen van DHS ook aan de orde komt, is de vraag of DHS getuigt van schrijftalent. ‘Creative powers’ noemt Aschenbrenner zulke literaire kwaliteiten van een auteur.Ga naar voetnoot34 Hierover schrijft hij: The particular powers that may serve creative purposes which are particularly singled out by critics for appraisal and for which accordingly an appraisive vocabulary exists are imagination, sensibility, feeling, and intelligence. (Aschenbrenner 1974: 63) Of zulke creatieve kwaliteiten zich in DHS manifesteren, is volgens enkele beoordelaars maar de vraag. De recensent van het Handelsblad spreekt van ‘onbeholpen romanschrijfsterstechniek’. Het aantrekkelijke van DHS is echter, zo schrijft Brugmans, dat het verhaal niet alleen met verbeelding, maar ook ‘met het volle gemoed’ geschreven is; dat maakt veel goed. Volgens Proost is HRH op haar best in het uitbeelden van de ziel in al haar complexiteit; dan bereikt ze, evenals in haar gedichten, ‘haar grootste taalmacht’. Naar de smaak van Van Hulzen is DHS te lyrisch van toonzetting. Als dichters proza schrijven, weten ze zich niet te beperken, merkt hij op (216v). Al is bovenstaand overzichtje niet geheel volledig, bijzonder veel opmerkingen over creatieve capaciteiten treft men in de recensies niet aan. Uitspraken over de stilistische hoedanigheden van DHS zijn daarentegen in bijna alle besprekingen te vinden. Het Handelsblad heeft het over ‘rethorische malligheid’; Van Hulzen vindt dat er in DHS enkele meeslepende bladzijden staan, die echter slechts literair vulsel bevatten. Hij valt over ‘de overdaad, de kwistige manier van zonsopgangen en zonsondergangen, de beschrijvingen’. De NRC noemt DHS wijdlopig; de jubeltaal is neergesmeten met ‘den hartstocht van een Vincent van Gogh’. Opvallend is dat de NRC-recensent als enige wijst op het niet-moderne van HRH's stijl. Lof oogst de stijl | |
[pagina 51]
| |
van DHS bij Proost, Vos en Van Booven. ‘Prachtig Nederlands proza’ (Vos). Knuttel bekeek de stijl van DHS door een andere bril. Hij ergerde zich bijvoorbeeld aan de geëxalteerde toon, waardoor het boek ‘niet zelden onwaar wordt, tot frases vervalt.’ Een lyrische passage (DHS: 284) doet hem verzuchten: ‘dit is - Duizend en één Nacht’. En: ‘Zeker is dat er in dit boek even veel brandend vuur in oogen voorkomt als in een ouderwetsch Indianenverhaal.’ De vorm sluit aan bij de inhoud, voegt Knuttel er weinig complimenteus aan toe. | |
2.2.5 InhoudIk beperk me tot de opvallendste of belangrijkste opmerkingen over de personen, hun daden en de beschreven wereld. Dat de ‘doorleefde gemoedsechtheid van de personen’ een romantische sfeer ademt, waardeert het Handelsblad positief. Vanzelfsprekend hebben de meeste recensies vooral aandacht voor HRH's karakterisering van Garibaldi. Wat Brugmans opvalt, is dat de schare in DHS slechts dient als decor voor Garibaldi's grootheid. Deze verbeelding van Garibaldi geeft hem weer zoals HRH hem ziet: omstraald door het licht van haar poëzie, de held van een sage meer dan van dezen modernen tijd, de volksman, zooals ook het Italiaansche volk hem heeft gezien en heeft geëerd. De held van het indrukwekkende voorkomen, het altijd gereede en rake woord, de rappe en koene daad, de wijze voorzorg, vooral van de alles overstralende liefde (......). Het hoofdstuk over de ondergang van de held is door Knuttel als ‘pijnlijk’ ervaren, vanwege het ‘overigens zeer verklaarbaar’ cynisme waarmee de regering Garibaldi bejegende, maar vooral om Garibaldi's eigen aftakeling die Knuttel hierin leest. Verhoudingsgewijs zijn er in Bloem's recensie vrij veel opmerkingen over de inhoud van DHS te vinden. Als voorbeeld van de vooringenomenheid waarmee personen in DHS beschreven zijn, noemt Bloem inconsequenties in de waardering die DHS toont voor de houding van de vorsten Karel Albert resp. Victor Emmanuel. Ook laat hij zien hoe de houding van de menigte inconsistent wordt beoordeeld. Verderop in zijn bespreking uit Bloem een ander bezwaar jegens DHS: ondanks alle documentatie en avontuur in DHS blijft Garibaldi in dit boek ‘iets onwezenlijks behouden, meer de belichaming van een gedachte dan de weergave van een | |
[pagina 52]
| |
mensch.’ Daarom kan Bloem weinig sympathie voor deze figuur opbrengen. Lezing van DHS laat bij Bloem de indruk achter, dat Garibaldi een ‘eigenzinnig en ijdel avonturier’ was, ‘wiens levensinzicht niet verder reikt dan het platte anticlericalisme, waaraan de zoo platte vorige eeuw zich heeft schuldig gemaakt.’ Geen wonder dat Mazzini als persoon in DHS een sympathiekere indruk maakt dan Garibaldi, schrijft Bloem bijna verontschuldigend (ib.: 476v). Van Hulzen is niet onverdeeld positief in zijn oordeel over DHS. De sober geschreven passages kan hij wel waarderen; als voorbeeld noemt hij de sterfscène van Anita, Garibaldi's vrouw, de beschrijving van de deceptie kort na het sluiten van zijn tweede huwelijk en de passage over Garibaldi's sterven. In deze passages is het mevrouw Roland Holst wel gelukt eerbied op te roepen voor deze warm levenden mensch, die was een idealist en ook wel eens, te veel zelfs, een ijdel kind. Van Booven's loftuitingen gelden o.a. de inhoud van DHS; de lezer leeft voortdurend met de held mee, zodat hij ten slotte Garibaldi's tragische dood volledig meemaakt. | |
2.2.6 De historische werkelijkheidDHS laat zich weliswaar in sommige opzichten lezen als een roman, maar bevat tevens veel uitspraken die verwijzen naar een historische realiteit. Dat roept de vraag op of DHS van die vergane werkelijkheid een geschiedkundig aanvaardbaar beeld geeft. Niet alle recensenten voelden zich tot een voorlopig antwoord op deze vraag geroepen. Het verifiëren van de gegevens uit DHS is een taak voor historici, vonden de recensent van de NRC en Herman Vos. In het Handelsblad en De gids werd terloops op de historische kant van DHS gewezen. Proost en Van Booven negeerden het historische aspect. Nijhoff is er kort over. Naar zijn idee zijn bij een boek als DHS historische vragen van secundair belang. Is HRH moedwillig in historische objectiviteit te kort geschoten? Heeft zij Garibaldi eenzijdig belicht? Heeft zij bijvoorbeeld zijn onverschilligheid voor de keuze tussen monarchie en republiek naar haar wil geïnterpreteerd? Dat zulke vragen bij het beoordelen van DHS een ondergeschikte rol spelen, wijst volgens Nijhoff op de grote eenvoud van HRH's doel. | |
[pagina 53]
| |
Als ieder ander mens moet Garibaldi zwakke kanten gehad hebben, maar die negeert HRH, wat Maurits Wagenvoort haar niet erg kwalijk lijkt te nemen. Wel vindt hij het vreemd dat zij Garibaldi's onderwerping aan koning Victor Emmanuel, een inconsequentie van Garibaldi, prijst. Een tweede bezwaar: Veel meer dan Garibaldi, die in onze dagen een ‘reformist’ zou zijn gescholden, zou de verheven fanaticus Mazzini haar held hebben kunnen zijn. Nu, in tegendeel, veroordeelt zij hem tot de buitenste duisternis, wijl zij al het licht noodig heeft voor Garibaldi (....). Andere recensenten staan langer stil bij de historische (on)betrouwbaarheid van DHS. Brugmans beschrijft Garibaldi's wapenfeiten, waarbij hij andere accenten legt dan HRH: bij hem ligt meer nadruk op het falen van de volksheld. Zijn grote successen, de bevrijding van Sicilië en Napels, had hij dan nog te danken aan het politieke genie van Cavour, die door Garibaldi niet begrepen werd, terwijl omgekeerd Cavour hem wel doorgrondde. Hij sloeg dan ook politieke munt uit de volkskracht die Garibaldi vertegenwoordigde. ‘Het scherpe verstand beheerschte het groote gemoed.’ Garibaldi echter begreep niets van politiek. Knuttel's bespreking van DHS wordt afgesloten met het understatement dat HRH's historisch beeld van Garibaldi niet in alle opzichten voldoet. Hij acht HRH te weinig kritisch, waardoor DHS als geschiedkundig werk slechts gedeeltelijk is geslaagd. In de eerste plaats idealiseert zij Garibaldi. Knuttel's argumentatie snijdt grotendeels hout, al wekt zijn recensie de indruk dat hij niet veel meer van de Italiaanse 19de eeuw afwist dan hij in DHS aantrof.Ga naar voetnoot35 Garibaldi's idealisme komt Knuttel vager en fantastischer voor dan in HRH's visie; in zijn strijdbaarheid schuilt ook wat manie, vechten om het vechten; hij liet zich naïef gebruiken, liet zich al snel inpalmen, bijvoorbeeld door Victor Emmanuel. HRH stelt zijn onzekerheid in politieke kwesties zelf aan de orde (DHS: 324), maar als een bijkomstigheid. Hij was meer een voorvechter dan een leider. In zijn latere jaren takelde hij op pijnlijke wijze af: hij doorzag het politieke krachtveld allerminst, was als een Don Quichotte en werd ook wel gedreven | |
[pagina 54]
| |
door de wens de glorie van 1860 te doen herleven. Desondanks was Garibaldi een grote figuur; het probleem is dat HRH hem met een soort stralenkrans omhulde. Een tweede punt van kritiek is de toon van aanbidding, waardoor de inhoud niet zelden onwaar wordt. Knuttel citeert twee passages (resp. p. 110 en p. 137) waarin HRH van een verwerpelijke martelaarsmoraal uit lijkt te gaan.Ga naar voetnoot36 ‘Onwaar makende overdrijving is het ook als algemeen voorstellen van wat er aan schoons als bijzonder geval zal zijn voorgekomen (...)’. Hierbij citeert Knuttel uit p. 284 (de vreugde te Sicilië) en p. 331, waar het effect van Garibaldi's woorden wordt beschreven. Er zullen er geweest zijn die zo'n invloed ondergingen, maar HRH generaliseert het. | |
2.2.7 Het Roland Holst-effectAls laatste soort uitspraken in recensies bespreek ik opmerkingen over reële dan wel hypothetische reacties van lezers. Eén recensent vermeldt de bevindingen van collega's: de recensie in de NRC bevat enkele vrij uitvoerige citaten uit de bespreking van DHS in De tribune, waarin Knuttel een kritische knuppel doet neerknotsen, zoals de NRC het omschrijft. Niet ongestraft gaf HRH zich dus aan de verbeelding over, merkt de NRC-schrijver met merkbaar leedvermaak op. Tevens verwijst hij naar Bloem's bespreking van DHS, dit in verband met HRH's partijdigheid, die hij haar evenals Bloem niet al te zeer euvel duidt. De recensent van het Handelsblad is zich bewust van het fenomeen dat werk van auteurs die een grote naam hebben vaak niet onbevooroordeeld wordt benaderd. Dit algemeen verschijnsel doet zich ook bij lezing van een nieuw boek van HRH voor, zodat ieder nieuw boek, verzen of proza, van mevr. Roland Holst, steeds met een zeker gevoel van eerbied wordt aanvaard, omdat de beteekenis harer persoonlijkheid in onze literatuur, door niemand meer wordt betwist. De consequentie van het effect dat HRH's reputatie op de lezer van DHS heeft, verwoordt de boekbespreker als volgt: | |
[pagina 55]
| |
Dit boek, met een anderen naam geteekend, zou een geheel andere uitwerking hebben dan nu de ontroerend-menschelijke kunstenares van ‘De Vrouw in 't Woud’ en de ‘Opstandelingen’ het met náám sierde. Al formuleert de recensent zijn opmerkingen algemeen, ze hebben vooral betrekking op de leeshouding van de criticus. Dat hij dit beoordelingsprobleem onderkent vormt een opvallende, maar niet unieke aanwijzing voor de waardering die het werk van HRH in de periode tot ongeveer 1930 heeft geoogst. Het was, zeker tot ongeveer 1920, in de mode om de dichteres HRH te bewonderen. Dat sommige critici afstand namen van deze tendens impliceert dat het (dicht)werk van HRH in die tijd in hoog aanzien stond. Een sneer aan het adres van bewonderaars van Verzonken grenzen (tweede druk 1920) was te lezen in een protestant educatief blad:Ga naar voetnoot37 Na twee jaar een tweede druk van de toch allesbehalve populaire poëzie der ‘Verzonken grenzen’, een dichteres als Henr. Roland Holst mag er zeker wel een bewijs in zien, dat zij ‘naam’ heeft. Of de velen, die haar verzen koopen, ze kunnen genieten, valt sterk te betwijfelen. Het staat velen, meenen ze, gekleed dergelijke verzen te bezitten, er zoo van uit de verte over te kunnen meepraten. Henr. Roland Holst is immers ook daadwerkelijk propagandiste van het bolsjewisme, waarom 't ook tot den intellectueelen ‘bon ton’ behoort te hebben geneusd in haar verzenbundels - althans in één daarvan, b.v. den laatsten, ‘Verzonken grenzen’. Zulk een slag van meepraters-over-poëzie moet het toch eigenlijk taai vallen, aan hun eer verplicht te zijn, poëzie van de groote, ja, inderdaad groote dichteres te moeten doorworstelen. Ook Annie Salomons signaleerde dit verschijnsel: Ik las laatst in de courant, dat, op een conferentie van Christenen, Henriëtte Roland Holst een mode dichteres was genoemd. Inderdaad is het mode geworden haar te bewonderen (......), maar we kunnen voor zoo'n mode de auteur lang niet altijd aansprakelijk stellen. Want als er eenig werk ter wereld is, dat nièt coquetteert om de gunst van het publiek te verwerven; als iemand nooit iets doet om lieflijk te schijnen, maar slechts stug en stram haar diepste innerlijk uitzegt; - dan is het Mevrouw Roland Holst in haar gedichten. (Salomons 1920: 824) HRH zelf stond terughoudend tegenover de algemene bewondering voor haar dichtwerk. Als activiste voor de rechter gedaagd, zei ze - in 1917 -: | |
[pagina 56]
| |
Zolang ik mijn levensidealen uit in ook door burgerlijke letterkundigen dikwijls overmatig bewonderde poëzie, kan ik bij de bourgeoisie geen kwaad doen, maar zodra ik de idealen inderdaad propageer, word ik van alle kanten aangeblaft en voor de rechtbank gesleept. (Schaap 1984: 16v) Modieuze bewondering wekt veelal een even modieuze tegenbeweging op, ook in dit geval. Dat zou men tenminste kunnen afleiden uit een bewering van een recensente die in Vrije arbeid de derde druk van Opwaartsche wegen besprak (Draaijer 1921): Misschien heeft de ‘reclame en fanfare-achtige bewondering’ zooals wij 't eens hebben hooren uitdrukken van enkele jongeren in de letteren op menigeen afschrikkend gewerkt. Zoo kan het gebeuren dat men een trek van wrevel ontmoet bij het noemen van den naam der dichteres, op gelaten van Nederlandsche mannen en vrouwen, die daar niet zou behooren omdat zij in strijd met de waarheid der dingen is. Die waarheid is dat hun wezen (nl. van die mannen en vrouwen, HS) en het innerlijk dezer verzen gemeenschap heeft. Wat Brandt Corstius (1969: 183) over haar roem schrijft gaat voor de periode omstreeks 1920 zeker op: ‘De literaire roem van Henriëtte Roland Holst was groot in de jaren twintig en hield stand tot de tweede wereldoorlog.’ Dat de recensent van het Handelsblad het effect van HRH's naam als dichteres in zijn beschouwingen betrok blijkt niet op zichzelf te staan: HRH was inderdaad een - soms tot irritatie toe - gevierd dichteres.
Andere recensenten gaven beknopt aan welke uitwerking DHS naar hun idee op de lezers zou hebben. Knuttel verwachtte dat de lezer na de lectuur van het boek nog steeds in onzekerheid zou verkeren over het door HRH beoogde karakter van de biografie: geschiedschrijving of verbeelding. Het effect dat DHS op de lezer zal hebben, omschreef Nijhoff als volgt: En wie zoo de groote eenheid van zijn idealen verwerkelijkt voor zich ziet, hem zal het overeenkomstig ideaal van zijn eigen leven mogelijker en bereikbaarder lijken, waardoor hij aan kracht en bezieling wint. Aan de andere kant is Garibaldi in DHS ten gevolge van HRH's subjectieve interpretatie en de hoeveelheid historische details meer een personificatie dan een persoon geworden, waardoor de jonge communistische lezer in DHS minder een beeld van Garibaldi dan wel een projectie van eigen idealen weerspiegeld zal zien, aldus Nijhoff, | |
[pagina 57]
| |
die ter afsluiting van zijn artikel een voor communisten ietwat sarrende toespeling op de bijbel maakt: En zoo loopt haar boek het gevaar, dat de jonge communist, wien zij dezen ‘spiegel’ voorhoudt, daarin eerder zichzelven vergroot ziet dan het beeld van Garibaldi. En misschien zal hij dan onwillekeurig vergeten zijn, of de menschen een god maken naar hun beeld, of dat God den mensch gemaakt heeft naar het zijne. Curieus is wat Maurits Wagenvoort beweert over de reacties op een eventuele Italiaanse vertaling: honderdduizenden Italianen zouden het opgetogen lezen, al zou er in Italië worden geprotesteerd tegen HRH's onderwaardering van Mazzini. Als enige criticus van een niet op jeugd of opvoeders gericht tijdschrift besteedt Van Booven aandacht aan het door HRH beoogde leespubliek: Een boek als dit moet ook voor jongens dunkt mij van groote bekoring zijn, ik denk aan De held in de school van het leiderschap, De held op de toppen des levens I en II en De ondergang van den held. | |
2.3 Garibaldi en de jonge communistTot nu toe is een opvallend gegeven nog nauwelijks aan de orde geweest: HRH heeft DHS vooral met het oog op de communistische jeugd geschreven. Althans, dat deelt zij mee in het slot van haar ‘Voorrede’: ‘Het was in dit werk mijn pogen, om aan de toekomstige strijders voor het Heil der Menschheid een spiegel voor te houden’ (p. XI). Het motto dat aan de ‘Voorrede’ voorafgaat, een gedicht van drie kwatrijnen, geeft dezelfde doelgroep aan. Het is opgedragen ‘aan mijn jonge genooten in alle landen’ en vermeldt als doel van het boek: de liefde heeft dit teken opgericht
om mijn jonge genooten te verblijden. //
Om hen te sterken met zijn klaren moed
om hen te vormen met zijn mild hanteeren
óók van het zwaard. (......)
Ook het feit dat HRH haar boek over Garibaldi in de ondertitel een ‘verbeelding’ heeft genoemd, zou hiermee in verband kunnen staan. | |
[pagina 58]
| |
Voor de jeugd schrijft men geen droog geschiedkundig werk, heeft zij misschien gedacht. En wellicht heeft zij ook het idee gehad dat ze zich in een Garibaldi-boek voor jongeren vrijer kon uiten dan in een alleen voor volwassenen geschreven werk. Het is in elk geval merkwaardig dat behalve Van Booven zo weinig recensenten in dagbladen of andere algemene en letterkundige periodieken op deze aanwijzingen ingegaan zijn. Nijhoff is zich wel van HRH's doelgroep bewust, maar laat dit slechts terloops merken. Knuttel acht dit boek niet geschikt voor het opvoeden van revolutionairen, maar spreekt zich verder niet over de doelgroep uit.
Meer aandacht voor de beoogde lezers zou men van specifiek op literatuur voor jongeren gerichte bladen verwachten. Omstreeks 1920 was er een aantal tijdschriften dat, elk binnen de passende zuil, leerkrachten en opvoeders informatie gaf over goede lectuur voor kinderen en ook voor de opgroeiende jeugd;Ga naar voetnoot38 tevens bestonden er lijsten van aanbevolen kinder- en jeugdboeken.Ga naar voetnoot39 In zulke bladen en lijsten | |
[pagina 59]
| |
werd echter nauwelijks naar DHS verwezen. Kennelijk is DHS als boek voor jongeren niet erg opgevallen.Ga naar voetnoot40 Of hebben katholieke en protestante beoordelaars van jeugdlectuur gemeend er beter aan te doen een boek van een communiste te negeren? Waarschijnlijk kwam het niet eens in hen op een boek uit de communistische hoek te beoordelen. De Standaard catalogus van het R.K. Centraal bureau voor lectuur Amsterdam, die rekening hield met de Index en de kerkelijke Boekenwet, noemde DHS wel, zij het niet specifiek als boek voor jongeren: HRH's werk is socialistisch, proza en poëzie, en als zoodanig te ontzeggen aan hen, die er niet mee hebben te maken. (...) Hare levensbeschrijving van Jean Jacques Rousseau en vooral het subjectieve, onhistorische De held en de schare (...) zijn boeken, waarmee men moet oppassen. (139) Zoals te verwachten is, besteedden sommige socialistisch of communistisch georiënteerde (jeugd)bladen wel aandacht aan HRH's boek over Garibaldi. In het blad van de jeugdbond De zaaier werd een fragment van ruim een bladzijde uit DHS afgedrukt, een episode uit de nadagen van Garibaldi.Ga naar voetnoot41 De aan het fragment voorafgaande redactionele mededeling luidde: Wij ontleenen aan het reeds door ons aangekondigde werk van H. Roland Holst: De Held en de Schare het volgende gedeelte, wat een duidelijk licht werpt op de grootheid van dezen volksheld: (...). | |
[pagina 60]
| |
HRH had veel energie gestoken in De zaaier, vanaf de oprichting in 1901 heeft zij een aantal jaren het gelijknamige tijdschrift geredigeerd.Ga naar voetnoot42 Het blad wisselde een paar maal van naam, omstreeks 1920 heette het De jonge communist. De jongeren van deze bond, die enkele honderden leden telde, werd niet alleen lichte kost voorgezet. In de jaargang van 1921 werd bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan een brochure van Lenin; maar daarnaast kwamen ook (zeer beknopte) recensies voor van boeken voor jongeren. De uitvoerigheid van het citaat uit DHS vormt er een aanwijzing voor dat de redactie het boek geschikt achtte voor communistische jongeren.Ga naar voetnoot43 Een tweede aanwijzing dat er volwassenen waren die DHS als jeugdboek of althans voor jongeren geschikt boek recipieerden, vormt de bespreking in De proletarische vrouw, een orgaan voor sociaaldemocratische vrouwen.Ga naar voetnoot44 Dit blad schonk ook aan boeken voor kinderen en jongeren aandacht. In de rubriek Lektuur wordt door de zich Ego Ipsa noemende recensente o.a. DHS gesignaleerd. Zij constateert dat het aan de jonge genooten is opgedragen. Hadden we ruimte, we zouden lang en veel over dit boek willen schrijven. (...) Wij allen moeten dit boek lezen, deze ‘Verbeelding van Garibaldi’, maar wij moeten vooral zorgen, dat 't ook onze jongeren in handen komt. Juist dat hebben we noodig, wat Mevrouw Roland Holst ons van dezen held verhaalt: het zich volkomen geven voor het groote doel en toch, zichzelf op den achtergrond houden. (...) En dien geest (i.e. liefde voor de mensheid, HS) willen wij brengen in onze kinderen, in onze jongeren, in hen, die het socialisme moeten brengen. Ego Ipsa was permanent medewerkster van De proletarische vrouw. Zij verzorgde de rubriek ‘Voor de jonge meisjes’,Ga naar voetnoot45 waarin zij o.a. antwoord gaf op reacties van lezeressen. Een jong meisje dat leesadviezen vroeg, werd aangeraden DHS te lezen: ‘ik weet zeker, dat na lezing Garibaldi uw held zal zijn, zoo treffend is 't geschreven.’ | |
[pagina 61]
| |
Verderop legde zij uit dat je een boek niet gejaagd, maar rustig, genietend moet lezen. Als voorbeeld noemde ze opnieuw DHS. Dan is 't noodig, om er alles en alles van te kunnen opnemen, om je er volkomen in te verdiepen. Rustig moet je zitten; alle andere gedachten (...) wegschuiven; je leeft in Italië met Garibaldi mee, je verplaatst je in zijn strijd, in zijn overtuiging, in zijn liefde.Ga naar voetnoot46 In dezelfde rubriek reageert Ego Ipsa op een brief van een lezeres die het inzake DHS helemaal niet met haar eens is. Zij vindt dit werk een teruggang van deze groote schrijfster; Garibaldi was een nationalistische vechtersbaas. Dringt het internationalisme dan nooit door? Daar stelt Ego Ipsa tegenover dat zij DHS slechts als ontspanningslectuur heeft aangeraden aan jonge meisjes die tot nu toe tweederangs boeken lazen. Bovendien moet men Garibaldi in zijn tijd plaatsen. Ook gelooft ze dat de lezeres haar aanbeveling een verdere strekking heeft gegeven dan zij had bedoeld. Ego Ipsa neemt gas terug. | |
2.4 Verdere reacties op De held en de schare en secundaire literatuurEen brief die HRH kort na verschijning van DHS aan Huizinga schreefGa naar voetnoot47 vormt een belangrijk receptiedocument, omdat de reacties van twee historici op DHS erin worden vermeld. In deze lange brief zette zij haar levensvisie uiteen, in antwoord op Huizinga's kritiek op het communisme.Ga naar voetnoot48 Zij sprak over een ‘opwaartsche gang van de menschheid, al weten wij niet waartoe’.Ga naar voetnoot49 Buiten dit geloof kan HRH niet, ‘het leven zou voor mij geen in hebben, zoo het mij ontviel.’ Uit dit monumentale schrijven blijkt ook dat Huizinga haar had geschre- | |
[pagina 62]
| |
ven over het dualisme van DHS. Een leerling van Huizinga had zich in dezelfde geest over dit dualisme uitgelaten. HRH noemt zijn naam niet; het zal Jan Romein zijn,Ga naar voetnoot50 die te Leiden geschiedenis heeft gestudeerd bij Huizinga. Romein, hevig geïnteresseerd in het socialisme en in het genre biografie, zal zeker kennis hebben genomen van DHS. Hij heeft dit boek niet als biografie gezien, in zijn latere studie over de biografie (Romein 1951) noemt hij het niet. Tussen HRH en Romein bestond contactGa naar voetnoot51 ook in de jaren 1919-1920.Ga naar voetnoot52 Huizinga en Romein hebben DHS dus dualistisch genoemd. Deze kwalificatie wordt in HRH's brief niet toegelicht, maar de twee historici zullen gevallen zijn over de discrepantie in DHS tussen verbeelding en geschiedschrijving. ‘Ik voor mij voel dat (dualisme) er niet in,’ schreef HRH aan Huizinga en denk dat de opmerking samenhangt met de natuur en geesteshouding van den historikus die een dergelijke wijze van historische stof te behandelen alleen kan uitstaan, als het in verzen gebeurt. Dan rangschikt hij 't in een heel andere kategorie, waar voor hem veel meer ‘mag’. Het valt mij eigelijk nog al mee, want ik dacht dat je het ‘soort’ zoo ongeoorloofd zou vinden, dat je het helemaal niet zou lezen.. Zo onthult dit document iets over de reactie van Huizinga c.s. op DHS, maar tevens over de opvatting van HRH, die meer ruimte bood aan de verbeelding dan de criteria die historici plegen aan te leggen.Ga naar voetnoot53 Naast recensies enerzijds en op een heel andere manier vriendschappelijke correspondentie anderzijds geven ook letterkundige studies aanwijzingen over de receptie van DHS; sommige van de hieronder besproken studies verschenen enkele jaren na publikatie van DHS, andere dateren van na de Tweede Wereldoorlog. Erg veel is er op essayistisch en wetenschappelijk gebied niet over DHS geschreven. Bernard Verhoeven besprak in De nieuwe eeuw de derde druk van HRH's drama Thomas More (Verhoeven 1922). Hierin vergeleek hij de tragisch-heroïsche More met de martiale roverfiguur Garibaldi; de heldenverering in het werk van HRH begint ‘vrouwelijk-dweepziek op | |
[pagina 63]
| |
heldenvergoding (...) te lijken’. In 1925 verscheen van Verhoeven: De zielegang van Henriëtte Roland Holst, herdrukt in 1939.Ga naar voetnoot54 Volgens Verhoeven (1925: 70) dankt Garibaldi zijn heiligverklaring in DHS eerder ‘aan zijn onstuimige opstandigheid en zijn lapidaire kracht als volksheld dan aan zijn communisme’. Hij benadrukt het verbeeldingselement in HRH's biografieën. Onwelkome details worden door HRH niet verzwegen, maar wel op de achtergrond gehouden. Deze werken zijn niet objectief, door hun machtig ritme zijn ze wel meeslepend (72). DHS is ‘een epos soms geweldig van visie en drift, met fantasieën van vlammende kleuren’ (75v).Ga naar voetnoot55 Volgens Verhoeven beschreef HRH juist zo'n daadkrachtige, niet in zichzelf verdeelde volksvechter als reactie op de breuk van droom en daad, d.w.z. de politieke machteloosheid van HRH na de partijscheuring. Zo maakte zij van Garibaldi een heiland (76v) in wie zij tevens haar religieuze verlangens projecteerde (78). DHS brengt Garibaldi als apostel van een pantheïstisch-humanitaire mystiek (14). Ondanks het anti-clericalisme in DHS komen er veel religieuze elementen en beelden in voor (77vv): Garibaldi's Christus-kop, de verering die hem als een Messias ten deel viel, e.d. De balkonscène (DHS: 277) te Palermo, waar Garibaldi en de bevolking een Gemeenschap der Heiligen ervoeren, gaat Verhoeven te ver: ‘Het summum van heimwee, van afgunst en van godslastering, neen godshunkering (...) (78).’ Tegenover deze ‘kosmische volgroeiing van het Communisme in de Oneindigheid’ staat de bitterste werkelijkheid: de teloorgang van het ideaal, Garibaldi's ondergang (79). Wie over Verhoeven's stichtelijke vermaningen heen kan lezen, treft in zijn beschouwingen enkele rake observaties aan; een mystieke inslag is DHS bijvoorbeeld niet te ontzeggen. In zijn artikelenreeks in Vlaamsche arbeid behandelt Indestege ook DHS. Als boek voor de jeugd zou DHS zijn doel kunnen bereiken, schrijft hij (Indestege 1928a: 221). Maar in Garibaldi ziet hij geen model voor communisten: uit heel DHS blijkt zijn nationalisme. Revolutionaire moed en grootmoedige menselijkheid (‘Voorrede’, p. | |
[pagina 64]
| |
XI) zijn niet specifiek communistisch. In het voetspoor van Verhoeven herleidt Indestege de heldenverering in DHS tot de crisis waarin de partijscheuring en de nasleep daarvan HRH gebracht hadden. In Garibaldi vond zij een tegenwicht tegen haar verscheurdheid; zijn zwakheden moesten dan ook worden weggepoetst. De heldenverering gaat zo ver dat zij haar vergelijkingen in de katholieke eredienst zoekt (ib.: 222). Bovendien is de typering van Garibaldi versus zijn tegenstanders zwart-wit. Proost (1937) schrijft meer samenvattend dan beschouwend over DHS; dit voegt deze weinig toe aan zijn recensie. Miskotte noemt in zijn opstel Het lyrisch werk van mevrouw Roland Holst (1927) DHS terloops: ‘de statige schrifturen over gestalten als Rousseau en Garibaldi, in een doorgaans onvergelijkelijk proza’. In een latere studie over haar lyriek, Messiaansch verlangen, (1941) ruimt hij een plaats in voor DHS, omdat het een eigenaardig licht werpt op HRH's gespleten bestaan op de grens van twee werelden: sociale arbeid en lyriek. Terwijl haar vers gebroken klinkt, verheerlijkt zij onbekommerd de beperkt denkende strijder Garibaldi, een man die ten enen male haar tragische opvatting van het droom en daad-conflict en haar veelzijdigheid miste. Evenals Verhoeven en Indestege constateert Miskotte dat HRH in Garibaldi een soort heiland ziet. ‘Voor ons gemoed het pijnlijkst wel is de passage over de gemeenschap der heiligen’.Ga naar voetnoot56 Verderop wijst Miskotte toch op tragiek in DHS: de bitterheid van de vernedering van de idee, die HRH zelf ook zal hebben ervaren.Ga naar voetnoot57 J.P. van Praag noemt DHS in zijn dissertatie (1946: 86) ‘een lyrische biografie (...) met toch enkele heel mooie fragmenten’. Als enige plaatst hij het Garibaldi-boek tegen de achtergrond van HRH's pedagogische visie op de massa-actie: de ‘verwerkelijking van de mens als geestelijk-zedelijk wezen in en door de revolutionaire beweging’.Ga naar voetnoot58 Haar teleurstelling toen de revoluties in Midden-Europa en Rusland met veel geweld gepaard bleken te gaan, echoot volgens Van Praag na in een passage over het tragische in Garibaldi's lot.Ga naar voetnoot59 Eveneens in 1946 werd de dissertatie van Rob Antonissen over Gorter en HRH uitgegeven. Ook hij kwam tot de conclusie dat HRH in Garibaldi's tragiek haar eigen lot herkende: zijn ideaal werd neergehaald door | |
[pagina 65]
| |
de machthebbers, zoals ook haar ideaal werd vertroebeld. Vandaar de heldenverering in DHS die komt op een moment dat ze sterk hecht aan de ‘alleen-zaligmakende kracht der massa's’Ga naar voetnoot60 en elke hervorming van bovenaf wantrouwt: ze identificeert zich met Garibaldi. Deze in boeienden verhaaltrant geschreven roman, met zijn bladzijden van meesterlijk ritmisch, lyrisch proza, dadelijke aanvoeling en verdiept schouwen van levensmomenten die vervloeien in den eeuwigen levensstroom (...) is ongetwijfeld de meest subjectieve biografie - maar daarom in dit genre ook het meest een ‘kunstwerk’ - die de schrijfster ons schonk. Antonissen benadrukt dat dit voor de jeugd bedoelde boek niet de pretentie had objectief te zijn. Ondanks alle hinein-interpretierung van HRH is het van belang als roman-biografie en als ‘aanhangsel van haar lyrisch werk’ (443v). Hij bestrijdt overigens Indestege's idee dat HRH bewust de historische werkelijkheid geweld heeft aangedaan.Ga naar voetnoot61 Asselbergs schreef in zijn literatuurgeschiedenis:Ga naar voetnoot62 DHS ‘ver-beeldt de historische gedaante van de bendeleider tot de offerbrenger van eigen verlangens aan de daadwording van een grote droom.’ HRH's vergelijking met de zelfopoffering van Jezus laat zien dat haar communisme bezig was te versmelten met ‘evangelische ethiek’. HRH's biografieën zijn niet wetenschappelijk, oordeelde Wim Simons in een deeltje van de reeks Ontmoetingen, door tekort aan koele onpartijdigheid, te grote vereenzelviging met de figuren en vaak opmerkelijke verwaarlozing van details die schade zouden kunnen doen aan het beeld dat de schrijfster wenst op te bouwen. (Simons 1969: 41) Toch waren haar biografieën nooit oppervlakkig of erg onnauwkeurig, ze bestudeerde haar onderwerpen serieus, (ib.) Boeiend zijn HRH's biografieën wel, maar ze zijn in de verste verte niet historisch verantwoord, aldus Carola Henn (1982). Naast biografieën onderscheidt zij biografische schetsen, zoals het boek over Gorter uit 1933. DHS | |
[pagina 66]
| |
neemt een geheel afzonderlijke plaats in, ‘wegens het bewust ingrijpen van de verbeelding van de schrijfster’.Ga naar voetnoot63 | |
2.5 SamenvattingDHS kreeg minder aandacht dan bijvoorbeeld de dichtbundels van HRH. Desalniettemin wezen enkele landelijke dagbladen het boek enige kolommen toe, terwijl ook sommige weekbladen en literaire tijdschriften beoordelingen van DHS plaatsten. De NRC ruimde zelfs plaats in voor enkele forse fragmenten uit DHS. In de recensies werd de meeste aandacht besteed aan de vraag tot welk genre het behoort, het gebrek aan distantie tussen auteur en ‘held’ en de wereldbeschouwing die zich in DHS manifesteert. Niet alle recensenten bespraken het wereldbeeld, de ideologische opvattingen van HRH in DHS, maar sommigen behandelden deze materie uitvoerig. Bloem's boekbeoordeling is de neerslag van een confrontatie tussen een communistische en een meer behoudende levensvisie. De communist Knuttel leverde ideologische kritiek op DHS; minder fel veroordeelde Brugmans de ideologische kant van DHS, dat volgens hem ook niet van echt revolutionair denken getuigde. Herman Vos verdiepte zich in verband met DHS in twee ideologische kwesties: de rol van de grote mannen in de geschiedenis, voorts het voor marxisten nijpende vraagstuk van het nationalisme. Opmerkelijk is verder de kritiek op het anti-papisme in DHS (Bloem, Knuvelder). Sommige recensenten vermoeiden zich niet met beschouwingen over het genre van DHS, anderen bogen zich wel over dit probleem: moest men DHS nu lezen als een verbeelding of eerder als een stukje geschiedschrijving? Uit de verscheidenheid van hun conclusies blijkt dat het niet eenvoudig was DHS bij een genre onder te brengen. Een opvallend verschijnsel in DHS is de bewondering waarmee Garibaldi wordt beschreven. Hieraan besteedden dan ook veel beoordelaars aandacht. Proost en Knuvelder zagen in haar Garibaldi-uitbeelding een projectie van eigen idealen; Brugmans vond dat Garibaldi al te | |
[pagina 67]
| |
positief was uitgebeeld, Knuttel stoorde zich aan de geëxalteerde toon en miste in DHS kritisch vermogen, Bloem stuitte in dit boek op een primitieve waardenhiërarchie. Over de stijl van DHS werd heel verschillend gedacht, sommigen vonden het ritme van dit proza meeslepend. Opvallend veel recensenten negeerden de vraag of HRH een historisch betrouwbaar beeld van Garibaldi en zijn tijd geeft. Sommigen stipten de kwestie aan. De historicus Brugmans ging er wat uitgebreider op in, daarbij meer dan HRH de nadruk leggend op het falen van Garibaldi en het meesterschap van zijn tegenspeler, Cavour. Daarnaast valt uit privé-correspondentie op te maken dat Huizinga en Romein als historici DHS niet konden appreciëren, zij vielen over het dualisme van dit boek. HRH had haar boek speciaal voor communistische jongeren geschreven. Voor haar was het geen onlogische stap om zich met een beeldend verhaal over een held tot hen te richten, de opvoeding van socialistische en communistische jeugd lag haar na aan het hart. Dit uitgangspunt werd echter door de meeste recensenten verwaarloosd. Afgezien van een terloopse opmerking van Nijhoff ging alleen Van Booven er op in; toen was inmiddels de derde druk verschenen. Misschien wisten de critici, of ze nu burgerlijk dan wel communistisch waren, hiermee niet zo goed raad, gewend als ze waren HRH als schrijfster voor een volwassen publiek te zien. Bovendien was er in DHS zoveel merkwaardigs te signaleren dat HRH's opmerkingen over de doelgroep aan de aandacht ontsnapten. Dat is althans een mogelijke verklaring.Ga naar voetnoot64 Ook vanuit opvoedkundige hoek was er weinig aandacht voor DHS als boek voor jongeren, met uitzondering van twee bladen: De jonge communist en De proletarische vrouw. In het laatstgenoemde tijdschrift kwam zelfs een bescheiden discussie over dit boek op gang. Studies over HRH, zoals die van Indestege en Antonissen, tonen wel besef van HRH's doelgroep, al gaat niemand hier echt op in. Wat DHS betreft zijn de meeste constateringen en beweringen uit deze studies ook in recensies te vinden. Dit geldt niet voor de interpretatie van Verhoeven, Indestege en Knuvelder dat DHS gezien moest worden als reactie op de politieke verdeeldheid onder HRH's mede- | |
[pagina 68]
| |
standers. Verhoeven en Miskotte richtten hun aandacht op de mystieke inslag van DHS; daar had Knuttel in zijn bespreking al op gewezen. Verhoeven en in mindere mate Miskotte waren gechoqueerd door het in hun ogen vrijmoedig vergelijken van Garibaldi met Christus. Bij christelijke lezers viel HRH's gul gebruik van religieuze begrippen geheel verkeerd. |
|