| |
| |
| |
VI
Toen hertog Karel bij de vesting Neusz de oorlogsverklaring uit Bern ontving was hem de betekenisvolle overwinning van Lodewijk, wiens invloed op de Zwitsers, naar 't hem nu bleek, beslissend had gewerkt, onverdraaglijk, hij mompelde geschokt: ‘Bern! - Bern!’ en zonk enige momenten diep in zijn neerslachtigheid. Want ondanks de spanning die er was ontstaan tussen hem en de Zwitsers, die zich hadden geleend tot een verbond met den keizer en Sigismund, zodat zij dezen laatste steunden bij zijn poging de Elzas onder zijn beheer terug te brengen, en Zwitsers mede schuldig waren aan de dood van Hagenbach, geloofde hij tot hiertoe niet dat de regering te Bern zou overgaan tot rechtstreekse vijandschap tegen hem. Te onnatuurlijk om krachtig te zijn beschouwde hij die aansluiting van de Zwitsers bij de vorsten die in Zwitserland gehaat waren, hij ontving de Zwitserse boodschappers steeds met onderscheiding, het was in zijn voorstelling redelijk dat zij onwerkzame toeschouwers bleven bij de vestiging van zijn rijk tot aan hun grenzen. Hij had hun te goeder trouw op hun belangen gewezen, die naar zijn mening samenvielen met de zijne en zijn twijfel gesust met de gedachte dat zijn goede verhouding met belangrijke machthebbers in Zwitserland de doorslag zou geven, tegen het beleid in van wantrouwen, omkoping en ophitsing.
Nadat hij de nieuwe toestand overlegd had met zijn
| |
| |
legeraanvoerders en zich door anderen en door zichzelf had laten troosten met de gedachte deze nieuwe en krachtigste vijand te zullen verslaan, omdat hij moest op straffe van ondergang, sloot hij zich af van gezelschap en in de vrijheid der afzondering drong zich de herinnering van een jeugddag aan hem op: hij ging met veel jonge ridders op de jacht in de bossen nabij Hesdin en hij was de eerste en meest geëerde van dit gezelschap, doch de gunst van zijn vader, de gulle wellustigheid van zijn glimlach, had bij het uitgaan aan een zijner bastaardbroeders gehangen en niet aan hem, dit werd hem door het eerbetoon niet vergoed. Nadat de ruitertroep zich verspreid had reed hij snel en alleen naar een hem bekende plek in het bos, omdat hij lust had daar vogels te schieten en ook omdat het hem in zijn mistroostigheid beviel zich van de anderen te verwijderen. Hij mikte en schoot daar met zijn pijlen op voorbijscherende vogels en toen er een paar slachtoffers op de grond lagen was hij voldaan en bewonderde de vlucht van talloze andere, die hij zou kunnen treffen doch die hij ongestoord liet, omdat hij behagen vond in lijdelijkheid en schouwen. Om hem heen legde zich de bedrieglijke sfeer van vrede: hij hoorde het gekir van duiven, keek zolang tot hij er een als een symbool langs de blauwe lucht zag zweven; het geschreeuw van jagers, die het wild opjaagden, was verstomd in de verte. Destijds had hij na een poos van innerlijke verstildheid en stilte der omgeving deze sfeer menen te herkennen als de
| |
| |
oude demonische verleiding, die zijn kracht in benevelende dromen wilde verderven; zijn bruuske jachtlust werd wakker bij het plotseling weerstreven van die gevaarlijke aandrang tot zoete peinzerij, en hij had het verdere deel van de dag deelgenomen aan de jacht in gezelschap der anderen. Nu drong hij zich koel en onderzoekend opnieuw in die jeugdsfeer en stond terzij van zijn leven vol gewelddaden. Wie had gekozen? - wie had hem opgedrongen van stap tot stap voort te gaan in zijn strijdleven? Geen gevaar van weifeling kon nu meer in zijn gemoed dringen, hij was daarvoor te ver op zijn weg en zou verder strijden zoals hij tot nu toe gestreden had, doch na de schok die hem deze tijding uit Bern bracht, gaf hij zich over aan een koele twijfel, een drieste en scheurende vrijheid van gedachte. - Was hij door geboorte uitverkoren heerser voor God en waren daarom zijn daden noodzakelijk en goed? Reeds kwamen, met een golf van drift, zijn maatschappelijk begrip en zijn begeerte terug, maar nog zag hij zijn God als een van hem vervreemde macht, hij zag het beeld van een hoge vogel, die met starre blik ergens in verte heen zag. - Keek zo God's oog langs de wereld? - niet naar de mensen? Hij achtte deze twijfel zonde, doch iets in deze zonde boeide zijn begrip. - In de natuur was een koude wijdheid, - deze en het koudstarend oog van de vogel, en veel onbepaald bevroeden van grootheid, konden hem iets nieuws bijbrengen van de kennis van God, als zijn ziel vrucht- | |
| |
baar en heilig was. Doch zijn ziel was onheilig, hij was bevangen in hevig aards begeren en zijn vreemd bevroeden bracht hem slechts deze kille onvruchtbare mijmering en zonde.
Dan greep hem in deze onlust van bestaan een vreselijke inzicht-volle twijfel of hij zich staande zou kunnen houden nu hij besprongen werd door veeltallige vijanden: de Zwitsers voornamelijk, doch wankel werd nu ook het bezit van zijn steden bij de Franse grens, en het beleg om Neusz zou hij misschien niet meer kunnen handhaven. Doch sterker dan deze twijfel, die hem van nu af zou blijven schrijnen, verrees zijn haat tegen de bewerker van de onheilen op zijn weg: Lodewijk. - Dat hij, hoe ook verbloemd, altijd in werkelijkheid strijd zou voeren tegen dezen vijand, zou hem tot het einde staande houden.
Toen, enige tijd na de oorlogsverklaring uit Bern, ook die van den hertog van Lotharingen hem bereikte, schonk hij den berichtgever een met juwelen versierde mantel, want de breuk met dezen hertog gaf hem vrijheid om diens voor hem zo begeerlijke provincie, schakel tussen Noord en Zuid, te veroveren. Intussen moest hij Neusz verlaten, omdat de Franse koning steden en landen in Picardië en Artois door intrigue of aanval onder zijn beheer bracht en omdat hij zich moest verstaan met koning Eduard, die zich met een groot leger in Frankrijk
| |
| |
bevond voor hun gezamenlijk plan en dien hij niet terstond, doch naar zijn verwachting wel binnenkort, kon helpen met een inval zijnerzijds in Frankrijk. Hij redde zijn prestige door een geslaagde aanval op de legers der Duitse vorsten, die tot ontzet van Neusz in de buurt lagen, sloot daarna vrede met dezen en met den keizer en deed zijn leger naar Lotharingen trekken; zelf reisde hij naar het machtige koele Vlaanderen dat hem naar zijn mening te lauw had bijgestaan om den koning af te weren en daardoor oorzaak was dat hij de vesting Neusz, die niet lang meer weerstand had kunnen bieden, moest laten glippen, hij deed zich gelden met harde woorden en straffe maatregelen, om door vreesaanjaging verdere verbrokkeling ten voordele van Frankrijk te voorkomen in de tijd dat hij afwezig zou zijn voor de strijd met de Zwitsers. Hij gaf koning Eduard zijn woede en minachting te kennen, nadat hij vernam hoe deze, zwak in eigen voornemen, zich door Lodewijk, die hem diets maakte dat het Bourgondische leger bij Neusz verslagen en in berooide staat geraakt was, van zijn veroveringsplan had laten afbrengen. Daarna trok hij naar Bourgondië en zijn krijgsplan was eerst de Zwitsers hier af te wachten, doch deze hadden in zijn bondsstaat Savoye een inval gedaan, teisterden het land met plundering en moord; dit deed hem besluiten zelf de aanval op de Zwitsers te wagen om dezen bondgenoot te ontzetten.
| |
| |
Tegen de raad van zijn onderbevelhebbers in trok hij in 1476 de Jura over; zijn leger was groter dan de legermacht die de Zwitsers bijeen konden brengen, hun moed en hun bekwaamheid schatte hij hoog, doch zijn eigen bekwaamheid werd door de faam die hem omgaf en door hemzelf evenzeer hoog gesteld, - en hij had onwillig en als een onrecht deze vijandschap aanvaard, hij wilde nu vertrouwen op God's hulp
Na de overmeestering van het fort bij Grandson was er een ruwe vreugde in zijn kampen, doch de hertog besefte met ongeduld de geringheid van deze winst en hij mat de tijd, die nog moest verstrijken eer dit rauw juichen van voldoening, deze heese zang van grove soldaten, hem blij zou kunnen stemmen. Hij reed met klein gevolg langs de kampen en bij een tent stonden enige van zijn edellieden gegroept. Hun bekommernis deelde hij, tot zijn eigen grote hinder; hij hield de teugel in, deed zijn paard enige momenten stokstijf staan, terwijl zijn gedachte snel en onweerhoudbaar de dingen van de dag doorliep. De mannen wendden zich tot hem en brachten hem een eerbiedige ernstige groet. De hertog meende schamper dat hun houding welsprekend was: een ledige verzuchting. Niemand van hen wist een goede raad, die hem paste, - want het was Lodewijk die raad had geschaft en hem deze vijandschap had bezorgd. - Echter had hij zijn lot in eigen hand genomen en was begonnen op te treden in dit vijandelijk gebied: vijfhonderd Zwitsers,
| |
| |
die het fort hadden verdedigd, had hij laten terechtstellen. Vijfhonderd soldaten waren er nu minder in dit gehate land, - doch waar was God? - Hij was er zeker van dat God niet met Zwitsers kon zijn, die zich hadden verkocht aan Lodewijk, - doch welke was God's plaats in deze aardse wereld? Trokken de mensen niet als bezetenen met sieraad en offer om God een plaats te reserveren, in hun kerken, hun huisgezinnen, hun legers en was er niet altijd lucht en licht - en nacht, om mensen te omvangen, die hem smeekten en snakten naar tekenen? God sprak geen woorden meer, - en reeds greep hij naar de oude vastheid van geloof en beleed zich schuldig aan 't geen in het streng weten van den Allerhoogste twijfel zou genoemd worden, schoon hij voor zich pleitte dat hij slechts bij ogenblikken leed aan zwakheid van gemoed en geloof, om het zwaar wicht nu op hem gelegd.
Hij reed naderbij en sprak ogenschijnlijk monter met de mannen. Panigarola, reeds te paard bij dit gezelschap, reed dan op zijn verlangen met hem verder. Uit tenten klonk gejoel van schaftende krijgslui, andere groepen werden geoefend onder straf en luid commando. Een lege plek: - daar stonden, vóór de veroordeling, de Zwitserse garnizoensoldaten. Dichter bij de zetel van den hertog kwamen de vluchtelingen van de Orbe hun relaas uitbrengen van de moorden en plunderingen door andere Zwitsers daar bedreven, en ze smeekten hem dat hij die daden zou wreken op deze landgenoten
| |
| |
der daders. - Zij kwamen nader in zijn aandacht, zoals recht was. - Het viel hem moeilijk de lichtbewogenheid van sommige zielen te begrijpen. Hij was onaangedaan. - Korzelig en zelfverzekerd beleed de hertog zijn hardheid, met een duidelijke kleine schimp doelend op het medelijden met de ongelukkige Zwitsers, dat hij vermoedde bij zijn hoorder. Panigarola beaamde Karel's recht en bij dezen vergleed even de ontstemdheid, hij sprak na zijn barsheid hoffelijkheden, een welgemeende betuiging van vriendschap, - beloften later in te wisselen tegen kostbare gunsten. In hun vertrouwelijk onderhoud versomberde hij spoedig weer, de krijg was ophanden, de vraag drukte al zwaarder, onuitgesproken, - zou hij overwinnen? Sterven was ook een kans die hij niet wou vrezen, doch hij voelde zijn levenswil en zijn bitterheid om al de tegenstand nu zo dringend, hij wou zien, zich verlustigen, ademen in een veld met verslagen vijanden die hij haatte!
In het gezelschap van dezen man voelde hij zich soms verkwikt, hij geloofde aan zijn sympathie, voor hem van bijzondere waarde omdat er een gedachtensympathie in school, verwijderd van slagvelden. - Niet meer over zijn krijgsplan en krijgskans, die hem bijna 't hele hart vervulde, doch over een klein geestesprobleem dat hem nu inviel, sprak voorts de hertog. - Welk een sensatie het soms gaf, als men in een ledig ogenblik een ongelukkigen veroordeelde zag, een individu zonder betekenis. Hoe bedroog
| |
| |
dan het miserabele aardse leven. Het kon iemand het hart in spanning doen kloppen, om levenslicht dat zo plotseling werd uitgedoofd. - Doch zie een volop levende ellendige en doorgrond hem! Geen schijn van licht of zuiverheid! Het gebed alleen, de devotie, zuivert hem! - Zij gingen de oefeningen van het leger zien. - Niets was belangrijk nu dan het onkenbaar, als geluk of ramp rijzend fantoom van de naderende slag.
In winter en sneeuwstorm was de hertogin Yolande van Savoye met haar gevolg naar Genève getrokken om hem, zodra er gelegenheid was voor een ontmoeting, te verwelkomen op het Zwitsers gebied. Hij zond enkele van zijn edellieden naar Genève om haar te begroeten, wilde in deze kritieke tijd niet zelf zijn leger verlaten voor deze ceremonie. Zij zag in hem den ridder die haar en haar land kwam bevrijden en voor zijn handelen was het beslissend geweest dat hij, nu 't gevergd werd, deze ridder wou zijn; overigens wisten zij dat hun wensen elkander nauwelijks raakten. Zij geleek haar broer, zijn doodsvijand Lodewijk, in kalme overlegdheid en behendig verstand, doch zij was in haar gevoelens volkomen los van deze en tegenover hem vol goede wil en dankbaarheid.
Deze hertogin was arm, zij bezat geen goud om krijgstroepen op de been te brengen en zij en haar gevolg waren sober gekleed, zij was ook nooit aan rijkdom gewend geweest zoals hij, en moest wel een
| |
| |
kinderlijk behagen hebben in de pracht, die hem omgaf, die zij in zijn afgezanten reeds te zien kreeg. Alleen ijverzucht had haar ervan kunnen weerhouden hem en het zijne te bewonderen, afgezien van de wijsheid van devoten, want zij was een vorstin en geen van de wereld afgewende vrouw. Doch door haar sympathie was er geen ijverzucht die haar welgevallen schaadde; zijn blinkende betrouwbaarheid wisselde voor haar een leven af, waarin zij te midden van intrigues wijs en ervaren was geworden, haar verheugdheid was openlijk, haar verwondering, die raakte aan jeugddromen, noodzakelijk verzwegen. - Doch toen zij hem ontmoette was de slag van Grandson reeds voorgevallen, waar hij zijn leger niet had kunnen bezielen tot standhouden tegenover een krachtigen vijand, doch moest aanzien, hoe het na de eerste tegenslag en na het heroveren van het fort door de Zwitsers, door paniek aangegrepen, zijn heil zocht in verwoede vlucht. Hij had zich teruggetrokken naar Nozeroy, meedragend zijn haat en teleurstelling in grootste hevigheid, - en nog een glimp van ongeloof in zijn mislukking. Na de eerste uren van smart en verbijstering worstelde een zwakke en taaie hoop met zijn doffe wanhopigheid; bemoedigende gedachten, zulke die hij tevens haatte, die altijd plachten te sterven aan het wee van teleurstellende gebeurtenissen, liet hij toch toe. Deze innerlijke worsteling van de laatste sprank verwachting, die slechts tegelijk met hemzelf geheel zou kunnen sterven, harnaste hij, in
| |
| |
de woede die zich wierp op de schuld van anderen, in de koele noodzakelijkheid van omzichtig handelen. In zijn vrije ogenblikken ademde hij 't best in een somber en versloten veld van mijmering. - Hij was een devoot gelovige geweest, maar God, die zoveel van hem vroeg, - die hem ver overvroeg nu, moest thans geduld hebben: hem paste, nu hij een verslagen heerser was, allerminst devotie. Want zulke lijdelijke overgave zou van lafheid niet te onderscheiden zijn, - met zijn sterfelijke, menselijke geest onderscheidde hij deze dingen nu althans niet. Hij geloofde en trachtte zich te onderwerpen aan God's wil, doch zo God hem durend dwong tot smadelijke teruggang moest hij onwillig en niet als een devoot man deze teruggang afleggen.
Hij erkende dat God niet kwetsbaar was voor zijn onwil, - doch God moest kwetsbaar zijn in de zegepraal van zijn bedrieglijke vijand, die won als hij verloor! Ook deze was een voor hem onhoudbare gedachtengang, die slechts een uitweg vond in de nevels van het nog onzeker lot.
Hij bezocht Yolande; reeds spoedig na zijn nederlaag had hij van haar een boodschap ontvangen die getuigde dat zij haar vertrouwen in zijn toekomst nog niet had verloren. Zij spraken over 't verleden en over hun landen; met wrange scherts vorste hij uit hoe zijn persoon, nadat zij zoveel van hem had gehoord en zich zoveel beelden moest gevormd hebben, nu in haar weerspiegeld werd, hij zocht de waarheid en wel de gunstige omtrent zichzelf in
| |
| |
haar gemoed en somde in gesprek met haar de lof en de blaam op, die vrienden en vijanden hem gaven.
Zij had twee jonge huwbare dochters bij zich, die zij tezamen bestemden voor twee gunstelingen uit Karel's gevolg, jongelieden uit hoge Bourgondische families, zij sloten snel deze verlovingen. Zij leerden elkander kennen in hun zorgen: zij moest haar gezag handhaven en over de toekomst van haar zoon waken in een zwak land, tegenover invloedrijke zwagers. Zijn zorgen waren nu onvergelijkelijk veel nijpender en voor hem was het iets zeldzaams dat een bevriend wezen ze wenste te delen. Hij was er zeker van dat, zijn moeder uitgezonderd, tot nog toe niemand intenser belang had gesteld in zijn lot dan koning Lodewijk, nu vleide hij zich deze intensiteit opnieuw te vinden bij deze nauw-verwante van den koning, thans in de vorm van vriendschap, genegenheid, als een onverwachte verkwikking.
Terwijl zij zich naast de van hun gunsten afhankelijke jongelieden plaatsten, doolden zijzelf rondom hun jeugd, een besloten rijkdom die zij nooit voluit hadden bezeten en ook nog niet hadden verloren. De roep van zijn tirannie deerde haar niet, hij beriep zich op de noodzakelijkheid van al zijn daden, en de gewelddadigheid van vorsten was voor haar iets natuurlijks, omdat ze die altijd van nabij had gekend. Zij zocht nu het belang van haar dynastie, haar kinderen, en bad om barmhartigheid van God,
| |
| |
ook voor haar onderdanen. Als zijn veldtocht toch nog mocht slagen zou hij koning worden van een sterke staat en zij zou in haar land ongestoord kunnen regeren onder zijn bescherming, zij waren zozeer vervuld van hun lot als vorsten, dat dit vooruitzicht zich aan hen voordeed als een levensvoldoening van twee, die tezamen hoorden.
Doch levendiger dan zijn genegenheid was zijn haat, want zijn onrust en vrees voor de toekomst legden bijna voortdurend beslag op hem. Terwijl hij moeizaam arbeidde om zijn leger, dat bij Grandson meer verstrooid dan verslagen was, te verzamelen en te versterken, pleegde hij overleg met gezanten van omliggende staten, allen hevig gealarmeerd nu de macht van Bourgondië wankel werd, en ijverig er op bedacht de politiek van hun landen te zetten op de koers van het ogenblik.
Men oordeelde dat zijn werkelijke macht steeds verminderde nu hij krampachtig volhield te pogen zijn leger van grotendeels huurlingen opnieuw strijdvaardig te maken tegen de Zwitsers, voor wie hij nu enkel en algemeen als de geweldenaar gold, en ook was geworden, die hen, krijgshaftigen, in het eigen land bedreigde. Doch hoever zijn kracht kon reiken lag in deze periode toch nog in het onzekere voor de belanghebbende toeschouwers.
Hij stond op een dag met een afdeling van zijn meest betrouwbare Waalse soldaten tegenover muitende troepen Italianen. De rantsoenen waren gering, het leger teerde op de levensmiddelen van het
| |
| |
boerenvolk der provincie Vaud en zowel dit volk als de soldaten leden gebrek. Plunderingen, buiten deze orde van zaken die een gedeeltelijke plundering was, hield hij tegen en de wildsten van zijn huurlingen, de Italianen, raakten in opstand, bedreigden hem en zijn schutslieden. In de slag bij Grandson hadden zij 't meest zijn woede gewekt daar zij het eerst in massa op de vlucht waren geslagen, hij noemde hen sedert niet anders dan lafaards of verraders. Zij beantwoordden deze woede met hun haat. Door verzet gedreven, door vrees nog nauwelijks weerhouden, trokken ze nu hun wapens, doch tot vastbeslotenheid konden ze niet komen, hun levens waren immers geslingerd tussen ontbering en gevaar der zwerverij en de slaafse dienst van een vreemd vorst. Diens vastbeslotenheid en afwezigheid van lijfelijke vrees haatten ze nu, hun felle bijtende blikken waren op hem gericht, terwijl hij hen en hun leiders toesprak, toornig, overweldigend en dreigend. Hij wilde hen dwingen zich aan zijn wil te onderwerpen, zoals elk generaal zou doen, doch met zijn fanatieke kracht wilde hij hen dwingen sterk te zijn als de Zwitsers, en voor hen was hij daardoor hatelijk van krankzinnigheid; - gaandeweg stopten ze hun wapens weer bij zich, hun blikken boorden zich in hem, hij was nog een onaantastbaar geweldig man en hun instinct voorzag en vreesde het breken van dezen kolos, die hen zou meeslepen in zijn ramp. Hun harten bleven wars van zijn vurigheid.
| |
| |
Somber besefte hij hoe zijn winnen op hen hun haat verdiepte, doch de opstandigheid had zich gelegd, een hunner leiders liet hij ter dood brengen en hij ging heen met zijn uitzonderlijk vertrouwde troepen en zwoegde voort met de arbeid aan zijn krijgsplannen: hoe hij, nu hij niet bouwen kon op de moed en aanhankelijkheid van zijn leger, zou kunnen bouwen op de vrees.
- De Zwitsers waren niet tot vrees gebracht door het ombrengen der garnizoensoldaten te Grandson! De duivel fluisterde hem dit toe, met een behagen in zijn wandaad en zijn mislukken. - Had hij dit gehoopt? - Hij had Yolande's onderdanen gewroken. - Geen devotie, doch zijn bittere standvastigheid verweerde zich tegen het sarrende fluisteren.
Kort daarop overviel hem een ziekte die zijn lichaam verzwakte en zijn geschokt gezag nog verminderde. Met behulp van Yolande's zorg herstelde hij en hervatte zijn krijgsbestel. Dan volgde de slag bij Murten, in Juni 1476, waar zijn troepen grotendeels werden vernietigd. Deze slag deed hem zijn invloed en macht in naburige staten geheel verliezen, de gezanten trokken af, Yolande's vertrouwen was gebroken.
Nu raadden zijn bevelhebbers hem de strijd op te geven en zich terug te trekken naar het Noorden, doch hij weigerde te luisteren. Als hij hun raad opvolgde zou hij de Zuidelijke provincies verliezen en in zijn Noordelijke landen niets zijn dan de vazal
| |
| |
van koning Lodewijk. De machtigen van zijn Vlaamse steden zouden hem aanzien met de gehate ogen van Lodewijk en zijn gezag ijverig beperken met de ruggesteun van diens macht. Zijn tweestrijd met dezen vijand, waarin hij de nederlaag leed, zou nu overal en aanhoudend gaande zijn, waar hij zich zou bevinden.
|
|