| |
| |
| |
II
In de nacht, die volgde op de slag van Mont l'Hery, bleef Karel op het slagveld en rustte daar van zijn vermoeienis uit; eer hij sliep was in de nachtelijke nauwte midden de onzichtbare doden en het gerucht van wakend krijgsvolk zijn voldaanheid over de behaalde zege volkomen. Hij dacht aan Parijs met de gretige wens daar spoedig binnen te trekken, - er welkom te zijn zoals hij bij overlevering wist dat de leden van zijn geslacht, Franse prinsen van oorsprong, daar vaak bij troebele verdeeldheid in 't land welkom waren geweest. Het doodsgevaar, waarin hij de vorige dag had verkeerd, de wond, die hij had opgedaan eer een ruiter hem uit een overmachtig troepje vijanden redde, verheugden hem en de geopende poorten van Parijs zag hij als het volslagen geluk. Doch de koning was, met zijn Normandisch leger terugtrekkend, Parijs binnengegaan en zijn tegen hem verbonden vijanden kwamen eerst daarna als belegeraars bij de stad; het volk van Parijs en van 't land daaromheen zag eerst onverschillig toe welke van de partijen de sterkste zou blijken en werd later korzelig door de hinder, die ze van de belegering ondervonden. De troepen van den koning waren in staat de poorten voldoende te bewaken.
Karel was inmiddels toch weinig teleurgesteld door het gesloten blijven der poorten, hij wist dat de lichtzinnige voorstellingen, gevormd in een voor- | |
| |
spoedige dag of nacht, meestal nutteloos verstoven, ze groeiden al te snel en welig in het brein van een eerzuchtige. God was streng en zeer te vrezen en vroeg waarschijnlijk van hem een hoge tol eer 't hem werd toegestaan zijn doel te bereiken. Van de doden vroeg God niets meer, de vromen en begenadigden gingen hem vóór in het paradijs. - Edelen en naamlozen, die op het veld waren verbloed, - en thuis in Vlaanderen was zijn vrouw gestorven, met wie hij elf jaar in aanhankelijkheid had geleefd en die hem zijn dochter had geschonken.
Hij sloot vriendschap met den hertog van Berry, de broer van den koning, die zich tezamen met den hertog van Bretagne en diens krijgsvolk, na de slag van Mont l'Hery, bij de Bourgondiërs en de Franse ridderlegers hadden gevoegd. De hertog van Berry was een zwakke, weifelende jongeling, die zich de toewijding der Bourgondiërs aan zijn belangen gaarne liet welgevallen, maar toen hij de vele gewonden in Karel's leger zag, ontstelde hij en klaagde hoe dit vechten hem leed deed en hoe hij wel wenste dat er voor hem geen bloed meer werd vergoten. Karel die het aanhoorde herdacht snel en gedwongen zijn eigen langdurige weerzin tegen het krijgsbedrijf en omdat deze afkeer van bloedvergieten hem nog eigen was stemde de openlijke en naieve weeklacht van den Fransen prins hem zeer koel. Hij dacht: op zulke weekhartigen, die op het onverwachtst door zwakheid overmeesterd raken is in de toekomst niet te vertrouwen, - ik zal zelf
| |
| |
trouw zijn, maar ik hoop in mijn leven sterker bondgenoot te vinden dan deze!
De bondgenoten, met wie hij nu Parijs belegerde, vormden tezamen een onstandvastige groep; de Franse edelen streden voor hun belangen en wensten geen vergroting van de Bourgondische macht, hoezeer deze macht hun nu welkom was in hun strijd tegen de koning. Deze zond vanuit de bedreigde stad zijn afgezanten naar de veelkoppige vijand en won deze en gene van zijn ontevreden onderdanen voor zich door beloften en tegemoetkomingen. De poging zich met Karel te verzoenen stelde hij tot het laatst uit, want deze verzoening was de moeilijkste en de belangrijkste en zou beter kunnen slagen naarmate de strijdlust der anderen was verslapt.
Karel zag hoe de eensgezindheid en de strijdwil der edelen brak door de soepelheid van Lodewijk, die nu in de nood onbekrompen gaf, waar hij te voren, geleid door wraakzucht en onvoorzichtige willekeur, onbekrompen had genomen. De onderhandelingen van Lodewijk met de ridders, voor een deel buiten hem om gehouden, terwijl het Bourgondische leger de machtigste groep van de verbondenen vormde, maakten hem balorig, doch een der ervaren aanvoerders in zijn gevolg, de Contay, meende dat de diplomatie der verdraagzaamheid hem wel paste in deze situatie, ondanks zijn krijgsmacht, en hij erkende dit en verzweeg zijn misnoegen. En soms, in gezamenlijk wantrouwen tegen den ko- | |
| |
ning, sloten de bondgenoten zich weer om hem heen en was hij weer zichtbaar de leider dezer onderneming; ook beijverde hij zich om de belegering nauwer en dwingender om de stad te doen sluiten, doch de strijd verliep ondanks die poging, want de verbrokkeling der krachten zette door, en de koning kwam eindelijk zelf met een geleide de Seine afvaren om met hem, in 't bijzijn van enkele anderen, een onderhoud te hebben.
Lodewijk begroette zijn vijand minzaam, alsof hun verhouding nog altijd vriendschappelijk was, en hij nam de tijd het gesprek in te leiden met vleierij; onvervaard sprak hij zijn bewondering uit, omdat Karel zijn woord gestand had gedaan, want een afgezant van den koning had hem enige maanden geleden aan het hof van zijn vader op kleinerende wijze toegesproken en Karel beloofde bij die gelegenheid, dat hij dit zijn meester nog binnen 't jaar zou doen berouwen. Karel had moeite geheel onaangedaan te blijven bij die indringende toon van vertrouwelijk prijzen van den koning, wiens sterke valsheid geen ogenblik de openbaarheid schuwde; de gemoedelijke glimlach van den spreker verdroeg hij node en hij antwoordde met conventioneel eerbiedsbetoon, in strakke hoffelijkheid, zoals hij geboden achtte. Hij bleef echter doelvast in 't stellen van zijn eisen en deze waren zwaar voor Lodewijk: hij moest de van hertog Filips gekochte steden weer afstaan aan Bourgondië, en Normandië aan den hertog van Berry. De meer ondergeschikte vorde- | |
| |
ringen die benevens deze twee grote van den koning gevergd werden, willigde hij zonder bezwaar in, van de steden deed hij afstand, doch Normandie trachtte hij vast te houden. Maar toen in de volgende weken Rouaan en andere steden van Normandië aan zijn tegenstanders in handen werden gespeeld en hij geen ander middel wist om de vijandelijke legers uit zijn gebied weg te krijgen, gaf hij ook hierin toe.
Zo trok Karel als overwinnaar af en zijn vader wachtte hem en zijn leger met ongeduld in het Noorden terug, omdat de Luikenaars, die tegenover Bourgondië hun zelfstandigheid hadden ingeboet, doch steeds zinden op middelen om die terug te winnen, een opstand waren begonnen ia de hoop op steun van den Fransen koning en op verzwakking van de Bourgondiërs door hun strijd in Frankrijk.
Hertog Filips en de ingetogen vrome hertogin, die in een klooster leefde, voelden zich beide zwaar beleedigd door de inwoners van de stad Dinant in het Luikse, die niet enkel opstandig waren, doch hadden gehoond dat Karel een bastaard zou zijn. Hij werd als wreker naar de provincie Luik gezonden. - De wraak van kleine lieden moest opgedragen worden aan God of aan het gerecht, en een sterk bewind, zoals dat der Bourgondische vorsten trachtte zijn, ordende de staat nu zo dat de veroordeling tot de straffen, die op misdaden of misslagen moesten volgen, zoveel mogelijk aan de openbare rechts- | |
| |
pleging werden getrokken; de kern van dat gerecht bleef de vorst zelf en er was geen hogere wereldse macht dan hij om een blaam, die hem persoonlijk trof te wreken. Het leger, waarmee Karel naar het Luikse trok, was hongerig naar vrijheid en beloning, die in de stroeve plicht van deze nieuwe opmars werden opgeschort, - hongerig altijd naar daden van wellust en wreedheid, die kleur gaven aan het grauwe leven, al was het slechts de eentonige, felle bloedkleur. Karel beijverde zich de hardheid en felheid van het leven dat hij leidde en om zich heen zag, te breken met ingespannen arbeid aan de legerordening, zodat zoveel mogelijk zijn wil en geen willekeur zou heersen. Zijn weg was nauw, vergeleken bij die van een zeeman op een goed schip, die ergens in de wijde zee nieuw land mocht bevaren, zoals zijn Portugese verwant, Hendrik de Zeevaarder, deed en zoals hij gewenst had te doen als hij geen erfvorst was geweest. Intussen was een vorst (mogelijk eens een koning) van Bourgondië meer dan een zeevaarder, en de Luikenaars, die in deze worsteling stierven, de inwoners van Dinant, die de aan verwoesting prijsgegeven stad als arme zwervelingen moesten verlaten, - om zijnentwil of terwille van zijn vader en moeder die deze straf eisten, - werden alle geofferd, omdat de vorstelijkheid, in naam van God, die strenge wraak behoefde. Vanuit de engte van deze geweld-weg bepeinsde en begeerde hij toch humaniteit, verdroeg in zich de spanning van deze noodzakelijke tegen- | |
| |
strijdigheid en weerhield zoveel hij kon zijn leger van excessen van wreedheid en schenderij. Hij wilde een instrument van God zijn, een God die nauw nabij de aarde, vergramd heerste over een zondenrijp mensengeslacht, en het leger, de groote doodslag, was zijn noodzakelijk werktuig om met geweld en vreesaanjagen en met gebrekkig doch streng doorgetrokken onderscheid tussen goed en kwaad, een staat van orde en vroomheid, de opgaaf van een eerzuchtig christenvorst, te vestigen en te vergroten.
Na deze veldtocht kwam hij terug in de glans van het Brusselse hof, waar hij geen tegenstand meer te bekampen had en waar hij als overwinnaar werd geëerd.
Hij hield van de gebondenheid der ontmoetingen in de paleiszalen: na het dragen van zijn zwaar harnas was de strenge omgangsvorm van vorst met onderdanen en de zorg-eisende staatsiekleding hem welkom als een blijvende wetmatigheid in het leven. Hij stond strak afwijzend tegenover de lustige zedeloosheid, die woekerde naast de fraaie ceremonieën van zijn vader's hof, hij wilde aan het feest, aan de kerkdienst, aan alle massale levensfunctie en levensgenieting die hij beheersen kon een vorm geven die de mensen ophief uit tuchteloze zinnelijkheid. Zijn hartstochtelijk besef een groot vorst te zijn, althans te kunnen zijn, dreef hem tot uitbundigheid in ordelijke vorm en weelde, doch naast deze uiterlijke praal, die ook slechts een driftige
| |
| |
poging was het weerbarstige leven te binden, betrachtte hij steeds soberheid van leefwijs.
Hij verlangde de mensen voor zich te winnen. De Gentenaars en de Hollanders hadden hem aangehangen toen hij als balling onder hen verkeerde. De edelen aan het hof hingen hem nu aan, voor zover zij de Croys haatten, of hem vreesden.
Zijn vader was nu een lichtbewogen oude man die vaak wegdommelde in onnozele liefhebberijen. Eens had hij uit kleurige zijden gewaden die hij aflegde, door bekwame werkers wandtapijten doen samenstellen of ambtskleding voor zijn priesters, nu zat hij in afzondering zelf oude gordijnlappen aan elkaar te naaien, in een flauwe herinnering misschien aan dat vroegere economische bestel, en hij sleep degens nu hij te oud was geworden om een degen te hanteren. Doch hij was ook soms nog de hoge hertog, die met welgevallen zijn hovelingen en ook zijn zoon in knielende houding voor zijn staatsiezetel gedoken zag en hun betuigingen van eerbied en liefde in ontvangst nam. Toen hij een keer, in een vleug van helderheid, merkte hoe het beheer der zaken hem geheel was ontglipt, - hij had naar hij meende voldoende goud beschikbaar gesteld voor de betaling der soldaten en hoorde daarna hoe een deel hunner nog geen soldij had ontvangen, - viel hij in een vlaag van drift, die zijn geringe kracht snel deed afnemen. Hij vergat en kwam terug tot zijn passieve toestand. Hij leefde na zulk een emotie weer geheel met zijn zoon verzoend,
| |
| |
aangedaan en trots erkende hij in deze nu een dapper en winnend veldheer, opvolger van zijn macht en wreker van zijn veten.
Toen hij hem na zijn maandenlange afwezigheid te Brussel ontving, strak en statig eerst op zijn zetel afwachtend eerbiedige nadering en voetval van deze hoogste onderdaan en met vertederde hartelijkheid hem dan omarmde, leek dit de verwezenlijking van Karel's lang gekoesterde wens-fantazie: onbetwist de eerste te zijn, zowel in zijn vader's genegenheid als in de achting van het Bourgondische hof. De begroeting was in deze omgeving roerend, de kus, die de vader den zoon op de lippen drukte, leek het symbool van hun eenwording.
Zij hadden altijd in elkaar geloofd, in een hoogmoedig zelfbewustzijn van hun geslacht. Deze gesteldheid dwong de genotlievende vader om bij tussenpozen met belangstelling zijn stamhouder waar te nemen: de peinzende knaap, die met ernst en vlijt studeerde, over wien altijd een schaduw lag van moeizaam nadenken of een zwijgzaamheid van vurige doch ingetogen wensen. Goedwillende hovelingen prezen dan Karel's gaven: zijn lichaamskracht en behendigheid, zijn scherp verstand, - een edel voorhoofd en een oogopslag die bekoorde door de glans van een idealistisch dromende geest. Zijn aard stond de moeder nader dan den vader en Filips had op de natuurlijke eenswillendheid van die twee wel gereageerd met jaloersheid of tegenzin. Hij waardeerde zijn hem toegewijde vrouw, met
| |
| |
wie hij indertijd overleg kon plegen in staatszaken, die verstandig en tactvol soms moeilijkheden met een naburige regering voor hem uit de weg wist te ruimen, door wier bemiddeling Karel van Orleans, lang balling in Engeland, terugkwam in Frankrijk en de pijnlijke breuk van het Bourgondische huis met dat van Orleans voorlopig werd overbrugd. Devoot en prachtlievend en hartstochtelijk waren zij beide, doch toen zij, na de breuk met haar echtgenoot, in een klooster teruggetrokken leefde en niet meer de vorstelijkheid van Bourgondië behoefde te vertegenwoordigen, bleef van haar uiterlijke persoon alleen de zedige vrome, de non over.
De rechtlijnigheid van zijn vrouw en zijn zoon wekten altijd de antipathie van Filips en in zijn sterke dagen ging die gesteldheid nimmer geheel te loor. In zijn perioden van soberheid en inkeer was hij soms een goed huisvader en zijn natuurlijke innemenheid maakte hem dan de omgang, ook met die twee naasten, licht. In deze korte rustigheid kon hij ook een gemoedelijk en verheugd vader zijn, een die zich genoeglijk even laat overbluffen door schranderheid of geestdrift van een zoon. In zulke momenten van gunstige natuurlijkheid had hij voedsel gegeven aan Karel's wens door hem volkomen bemind en bewonderd te worden, zonder hinderlijke rivaliteit van bevallige jeugdige Croys of bastaardbroeders.
Hij zag Filips altijd in het wonderlicht der populariteit. Al zijn daden werden hartelijk bewierookt
| |
| |
door een grote schaar hovelingen en volk. Zijn veelwijverij gold als vorstelijke zwier. Hij verhovaardigde zich niet voor God, hij wist zich zondig en nietig voor de Almacht en wijdde daaraan veel boetvaardige uren. Hij handelde met gemak willekeurig naar 't zijn luim begeerde, hij deed soms recht, schond ook wel recht terwille van kleinegoïste heerszucht en het volk verdroeg stil-wrokkend of luid-dankbaar van hem en zijn groten de schommelingen van genade of ongenade. Het volk beleefde met hem zijn zichtbaar, pralend, genotvol leven, terwijl zijn soepele staatkunde en een gunstige tijd hem en het volk behoedde voor verwoestende oorlog.
In den zoon ontwikkelde zich vroeg het afwijzend en uitdagend gebaar. Voor hem heersten gestalten, droombeelden, die de dwang der zinnen vroegtijdig braken. Naar gestalten van recht en grootheid richtte hij zijn wil, hij zou dus, eenmaal tot macht gekomen, anders doen dan zijn vader gedaan had, hij zou zich door niets laten weerhouden anders te doen.
De tijding, in 1467, dat zijn vader op sterven lag, dreef hem tot een ijlende rit van Gent naar Brugge. Hij vond een stervende met reeds verdoofd bewustzijn. Een priester wist den hertog nog even tot het besef te brengen dat zijn zoon en erfgenaam zich nabij hem bevond. Hij wendde zich een weinig naar deze toe, lijdelijk en gehoorzaam. Gelovig in God
| |
| |
en in zijn geslacht. Beaamde hun verzoening nog eens in een lichte druk van zijn hand. Dan stierf hij en Karel gewerd de erfenis van Bourgondië.
Hij was eerst ontroostbaar bedroefd over de dood van zijn vader. - Een zwakzinnige was gestorven en van ver kwam nu troebele rouwige herinnering aan zijn vader's glorieuze leven tot hem. - De galm der feesten die hijzelf had meegevierd in de schaduw van zijn vader's grootheid, zijn stille figuur sterk door jeugd. - Een jongen zong op het feest te Rijssel ter ere van Filips' kruistochtplan het loflied: ‘Je ne vis oncque la pareille’ en de helle welluidende stem klonk hoog op in de wijde zaalruimte, over honderden blinkende gasten, over de kleurige, overvloedig beladen tafels, - rammelde er niet door die luchtige waagzieke helheid een hoongeluid van de gouden ketens, bewegend op de staatsiegewaden der feestvierende hoge heren, de slimme en voor hun klein doel bekwame, die altijd om den hertog heen dromden en zijn leuzen huldigden? Waren zij 't niet altijd, die den ouden hertog graag besloten hielden in het bouwsel van een zwakke en, in een streng licht, valse dromerij? - Aan hem was nu de noodzaak van een dadenrijk leven. Onopgelost was de strijd van de hertogelijke macht met de steden. Met Frankrijk. Zijn dromen zouden hem niet brengen tot wankel wachten in praal en vleierij, - zolang God zijn brein niet verduisterde met ouderdom. Doch tot zwaarmoedigheid zonk hij licht en met de dood van zijn vader, de goedertierene en
| |
| |
wraakzuchtige, leek het hem of hun vete van het verleden nu onopgelost bleef, - op een blijk van verhelderende eenheid had hij nutteloos gehoopt. De woorden der verzoening, de warmtesprank van hun bloedverwantschap leek hem nu verloren in leegte en afstand. - Nochtans paste het hem in deze wereld van onvolkomenheid zich zeer begenadigd te voelen, omdat God toch de breuk tussen hen beiden had doen helen, zodat de stervende hem zijn aardse erfenis, zijn macht, volledig had opgedragen.
Hij trok korte tijd daarna Gent binnen, de machtige stad, de eerste waar hij zich in zijn nieuwe functie als hertog kwam vertonen. Hij was trots op Gent, loodste graag vorstelijke bezoekers mee om ze de grote gebouwen, de indrukwekkend-vele aanzienlijke huizen te laten zien. Hij was onrustig over Gent, want hij had zich soms overgegeven aan de hoop dat de burgers van deze rijke stad hem eenmaal willig en zelfs geestdriftig terzij zouden staan bij zijn eerzuchtige plannen.
Scherp was in zijn herinnering wel de bloedige strijd, de eerste in zijn leven, die hij een tiental jaren geleden met zijn vader mee had gestreden tegen de opstandige Gentenaars. En de welwillendheid van de burgers tegenover hem, toen hij nog kort geleden in zijn vader's ongunst verkeerde, was zeker geen bewijs van onderdanigheid aan de hertogelijke macht. Hij moest wel bedenken hoe die macht, als die zich in zijn groei scherper deed voelen, nog
| |
| |
altijd de stedelingen tegenover zich had gevonden. Maar zouden de steden van Vlaanderen, Gent in de eerste plaats, in een nieuwe tijd (mocht die aanvangen met zijn heden!) zich niet kunnen heffen tot de begeerte middelpunt te worden van een groter land?
Hij kwam nu tot deze onderdanen met bewijzen van vertrouwen. Nadat hij van gezaghebbende burgers de verzekering had gekregen dat de stad hem hartelijk zou ontvangen had hij op zijn reis vanuit Brugge veel goud en kostbaarheden meegenomen en in zijn gevolg was ook zijn zeer jeugdige dochter. In de gelukkigste zijner dromen was een stad, een leger, het massale der mensenwereld, een wezen waarmee hij zich beter zou verstaan, van hart tot hart kon leven, dan met de mensen afzonderlijk. Doch deze geheimzinnige verbinding van leider met massa ontsprong aan God en op diens tijd. Hij was de jager, die zich met de krachten van zijn heden opstelde voor de jacht naar God's tijd....
In zijn kasteel aangekomen, hoorde hij spoedig een gerucht dat hij onmiddellijk verstond. Wat gedruis in de verte en nabij een beschroomd uitgebracht bericht van zijn dienaren dat er iets omging in de stad. Hij trok dadelijk te paard naar het marktplein.
Daar bevond zich een massa volk, doldriest na een feestroes en de oude vijandschap tegen den vorst was wakker in hen. Ze stonden nu gereed om met de schrijn van Sint Lieven, het heiligenbeeld waarmee ze tevoren naar oud gebruik naar de kermis van
| |
| |
Houthem waren getrokken, het ambtsgebouwtje waar de belastingen werden geïnd, te rameien. Ze zeiden dat Sint Lieven op de terugweg naar zijn plaats in de kerk daar recht doorheen wilde. Karel zag de Vlamingen in hun jool en hun woede, tegen hem gericht. Ze riepen om hun vaandels, de emblemen van gilden-voorrechten, die zij na de laatste Gentse opstand, op bevel van hertog Filips, niet meer de stad mochten dragen.
Karel meende een ogenblik hen tot bezinning te kunnen brengen door het feit, dat hij hier in openlijke verontwaardiging in hun midden verscheen. Hij toch was embleem van grootheid en volkseenheid dat de Vlamingen wel erkenden en zij erkenden ook het gebod van gehoorzaamheid aan den vorst. Hij bevond zich tegenover de opstandige, krijsende mannen, met klein gevolg van hevig verontruste edelen, van wie een, die hem het naast stond, de heer van Gruthuse, hem waarschuwde om terug te gaan. Hij wendde zich echter tot een man, die hij voor een der belhamels van dit tumult hield, sprak toornige woorden en gaf hem een zweepslag. De man richtte zich dreigend tot hem, gereed hem op zijn beurt aan te vallen. Karel zag de Gentenaars vóór zich, verwilderend in verzet, verder dan ooit verwijderd van de natuurlijke eerbied van volk tot vorst. Diepe teleurstelling en haat bezielden hem. Hij wilde hen overmeesteren, doch de mannen stonden met driest flikkerende ogen tegenover hem en zijn ruitergroep, en beantwoord- | |
| |
den zijn gebaar met een rauw algemeen gegrom van strijddrift. Een ogenblik leek het hem een onontkoombare plicht tegen hen te vechten, hij wilde even niets anders dan een menselijke dam zijn die breekt eer hij wijkt. Doch snel kwam de omkeer. Een schok van opverend bewustzijn, in een flits zag hij het stadsbeeld zoals hij het altijd kende: gevels, torens, - het grote belangrijke Gent! Een innerlijke stem, tegelijk sarcastisch en vleiend, wekte hem uit zijn korte sombere roes van vechter op leven en dood. De stem herinnerde hem dat hier was een machtig man, en dat hij op dit ogenblik niet deze kracht om te vechten, maar die van berekenend, wordend heerser behoefde. Het gevaar was hier nu dringend voor hem en zijn gevolg, en voorts had hij geen soldaten in de stad om een opstand te weerstaan. Zijn positie was bovendien uiterst kwetsbaar door de aanwezigheid van zijn dochter en zijn goud. Hij liet zich plotseling leiden door zijn raadsman van Gruthuse, die zijn waarschuwing met heftigheid herhaalde en trok zich terug van het marktplein. Koel en bedachtzaam en onoprecht willigde hij daarna eisen in waartegenover hij weerloos was. De vaandels der gilden werden ontrold en door de stad gedragen als een tarting, die hem met wrok vervulde.
Zijn verwachting was geweest, dat hij vrijwillig, bij vorstelijke gunst, aan veel wensen der burgerij tegemoet zou komen. Nu ving zijn regering aan met bittere vijandschap van zijn kant, kortzichtig triom- | |
| |
feren van de kant der burgers, die ruim een jaar later, bij de inmiddels verstevigde macht van Karel, de thans afgedwongen voorrechten weer inboetten. De voorname en meer voorzichtige Gentenaars kwamen zich na het tumult in grote nederigheid bij hem verontschuldigen, zij straften de rebellen en nadat ook in andere steden in navolging geringer onlusten waren gerezen en bedwongen, regeerde Karel als een rijk, geëerd en actief vorst te Brussel. Alles in zijn huis en zijn dagelijks leven was stipt en streng geregeld, doch veel onderdanen, geringe zowel als voorname, hadden gelegenheid zich op gezette tijden bij hem te vervoegen.
Een edelman kwam bij hem en bad om genade voor een neef, die ter dood was veroordeeld: een schone, jonge ridder, en de tijd drong, want men wilde hem naar 't schavot slepen. Hij was een loszinnig, bandeloos jongeling en na een woordenwisseling met een weerlozen monnik, die hem generlei onrecht deed, had hij deze doodgeslagen. De edelman had onder hertog Filips gestreden en zich in de oorlog zeer verdienstelijk gemaakt, ook anderen van zijn geslacht hadden het hertogelijk huis met eer gediend, daarom smeekte hij Karel dat deze, terwille van de diensten die zijn geslacht aan het Bourgondische hadden bewezen, zijn jonge neef genade zou schenken. Maar Karel, erkennende de verplichting, welke hij door de vroegere diensten aan het geslacht van den edelman had, antwoordde dat hij deze diensten niet door een ander kon laten betalen. Zo
| |
| |
liet hij den edelman onverhoord teruggaan en deze behoorde daarna tot zijn haters. - Een menigte Brusselaars zagen den jonge ridder naar het schavot brengen, hij weende om zijn hard en onverwacht lot, want de willekeur der edelen en rijken had altijd schuilhoeken gevormd waar de misdaad ongestraft bleef, nu had Karel's gerecht dezen argeloze, die zich veilig waande, toch gegrepen; veel stedelingen waren eveneens teleurgesteld en tot tranen geroerd.
Nu Karel hertog was werd zijn geestesgesteldheid middelpunt van het openbare leven, hij zag stipt toe dat de edelen, bij hem in dienst, met hem een of twee maal per dag de mis bijwoonden en eveneens wilde hij aller aanwezigheid, als hij gehoor verleende aan zijn onderdanen, die bij hem in een of andere zaak hun recht kwamen zoeken. Hij schonk dan gaarne aandacht aan allerlei neteligheden van hun leven, omdat hij gaarne voor zijn geweten en voor het oog van God en mensen het goede werk der rechtvaardigheid zonder aanzien des persoons verrichtte; zijn edelen zagen lijdelijk toe, hun mening, desgevraagd, was altijd vleiend voor zijn goed inzicht, doch hun gelaatstrekken waren ondoorgrondelijk tijdens de lange zittingen en de meesten hunner zochten buiten hem, verruimd, hun ontspanning in wufte genietingen als naar gewoonte.
In Karel's gezelschap gedijde hun lustigheid nooit, hij had steeds terzij van 't gezellig verkeer geleefd, zoals dat heerste aan zijn vader's hof, waar de op- | |
| |
gewektheid der zinnen zich spoedig placht neer te leggen bij platte wellustigheden; hij peinsde nu ijverig hoe met zijn hof vrij te komen van die geerfde uitspattingen. Hij zocht een hoger levensvorm, oefende zichzelf in stijlvol spreken, leefde zijn schoonheidsdrift uit in ongewone, naïef kunstvolle gewaden, en zijn wens was de zinnen geboeid te zien, behalve door de kostelijke tournooien, die dapperheid kweekten en het hart van edelen en onedelen tijdelijk geheel vervulden, door een zich veredelend vermaak van voordracht en spel en lied.
De kerkdienst was van vorm tot vorm gestegen tot de reine eenvoud der koorzangen; als hij in de kerk luisterde naar deze gebeden, die in hun zachte zekerheid vermetel klonken in een zo zondige wereld, voelde hij zijn onstuimige eerzucht aangenaam getemperd door de vrome wetenschap van Almacht en genade. Hier geloofde hij soms rustig in de grote overwinningen, die hij zou behalen. Doch vlak naast de zuivere miswijdingen had de duivel zijn zinlustige woekeringen doen groeien, - over de kerkvormen wilde hij het strengst waken, want frivoliteit in de kerkdienst moest zijn christenrijk het sterkst tegenhouden in de bestreving van het hoogste en meest wezenlijk doel: de eer Gods.
Hij zonderde zich soms een dag af om te rusten van zijn vele bezigheden en zich te ontspannen van het voortdurend middelpunt zijn, gaf zich dan over aan de hem eigene neerslachtigheid. Hij was het dan moe een vorst en gebonden te zijn; in de eenzaam- | |
| |
heid werd hij soms de ongebonden vrager, en bekwam van zichzelf de terechtwijzingen van het koel vernuft. Het goddelijke, verscholen in wonderen en onbegrijpelijkheden, naderde hij dagelijks, als zondig en smekend mens, als teleurgestelde of gelukkige, gezien door velen, doch tegenover de onweerhouden gevolgtrekkingen van rijpend persoonlijk inzicht voegde hij zich het best in eenzaamheid, en stelde zich ter verdediging op in de vrijheid van geest en vorm, die in zijn hofgezelschap slechts aan de narren was toegestaan. Hij voegde zich in bondgenootschap naast de spotgeesten der waarheid en glimlachte in dodelijke bedroefdheid, omdat de logische gedachte hem de somberste kanten van het leven deed zien, te zwarter naarmate een individu zich stouter in het licht hief. Hij verweerde zich tegenover de gestalteloze geest der ervaring met snedigheden der fantazie, zoals de narren dat in gezelschap soms met ere deden en verliet dit oord van vrije gedachte en onverklaarbare smarten wanneer God's wonder hem als een rustig en in 't geloof verzekerd man terugleidde tot de werkelijkheid van zijn vorstenstaat en -plichten.
Steeds was zijn tweestrijd met koning Lodewijk gaande; door diens intrigues in Luik was hij gedwongen geweest tot een tweede oorlog tegen deze stad, van welke hij de muren nu geslecht had, nadat veel inwoners de dood of de verbanning waren ingedreven. Lodewijk kocht de ontevredenheid der machtige Franse edelen, die hen indertijd tot een
| |
| |
verbond met Bourgondië had gebracht, met goud en eerbewijzen af; op de onmachtigen wreekte hij zich door hen in langzame kwellingen in zijn gevangenissen te doen omkomen. Hij deed zijn best den hertog van Bretagne, den bondgenoot van Karel, voor zich te winnen, moest anders zinnen hoe hem te vernietigen, en zijn broer, de zwakke Karel van Berry, die reeds spoedig door dwaas beleid Normandië had verloren, liet zich ten opzichte van hem heen en weer slingeren tussen toenadering en vijandschap.
Door Karel's vertoon van overmacht en zijn strafheid tegen de stad Luik, waren zijn Vlaamse steden vooreerst gekleineerd en wars van opstandigheid geworden. Zijn edelen vreesden hem, doch niet zozeer dat hun wensen en gevoelens niet soms kenbaar waren voor hem en hij wist dat velen van hen terugverlangden naar de tijd van zijn vader, die zijn goud ruimer onder hen deed vloeien, met hen een was in wellustige vreugde en minder strenge dienst eiste. Karel verdedigde zich een keer in vertrouwelijk gesprek met den kroniekschrijver Chastellain. Hij zei: ‘Ik heb mijn hart onderzocht en ik weet dat het niet hangt aan mijn goud zoals sommige van mijn onderdanen menen en zoals ikzelf begon te vrezen. Ik ben enkel spaarzaam uit overleg, ik voorzie, dat ik mijn goud erg nodig zal hebben in een stellig komende oorlog.’
Soms hoorde hij zich in een koel waarschuwend bescheid toevoegen: ‘Uw onderdanen willen vrede!’
| |
| |
Hij verklaarde schamper: ‘Eenmaal wou ik ook vrede, dat was in mijn heel jonge tijd, voor de jaren des onderscheids. En eenmaal zal ik weer vrede willen, als ik mijn vijand, koning Lodewijk, die mijn ondergang zoekt, voorgoed heb overwonnen, en als mijn rijk gevestigd en veilig is.’ En hij tartte zijn onderdanen, die hij toch wenste te winnen, hij ging prat op zijn levendige haat, gericht op zichtbare en onzichtbare vijanden, op allen die hem tegemoet kwamen met koele harten.
Er waren er die welgevallen in hem hadden om zijn ijver en strijdvaardigheid, en om troost en steun te vinden zocht hij de mening te horen van de ernstigen en arbeidzamen, voor wie zijn bestuur niet hinderlijk was. Hij stelde in het gesprek de opgaaf: Is strijd voor het Christendom noodzakelijk? - en in de straffe naturen zag hij de vonk van bijval voor zijn persoon, hij hoorde van bedachtzame zwijgzamen haastige, hortende redenen die hem toonden hoe hun hart warm was voor een strijdbaar christendom en hij vernam weeklachten over de verwording der mensen, die de strijdbaarheid niet wilden. De barsen noemden hem al te goedmoedig, omdat hij de vijandige stad Luik nog voor gehele verwoesting had gespaard en de sobere vromen, die genoegen namen met een grof kleed en een hard leven, zagen hem gaarne in zijn prachtige kleedij, want hij moest als uitzonderlijk machtig en godgevallig vorst kenbaar zijn. Tussen deze vromen en hem vormde zich te gemakkelijker een hechte band, omdat hij in
| |
| |
zijn particulier leven zich in zijn behoeften beperkte tot soberheid. Hij bezat steeds een ongewone mate van werkkracht en ijver en noemde zichzelf een keer ‘Karel de Arbeidzame’ als een hem passende onderscheiding in de geschiedenis.
De koning van Engeland verkoos hem als bondgenoot boven Lodewijk en daarmede steeg hij in de ogen van de machthebbers in Europa in aanzien boven hem. Het bondgenootschap werd bevestigd door Karel's huwelijk, in 1468, met Margaretha van York, de zuster van den koning. In Brugge vierden edelen en volk enige dagen feest ter ere van dit huwelijk. Karel was tegen het geslacht der York's ingenomen door zijn verwantschap met de Lancasters, hij vierde zijn bruiloft als een triomf in de strijd tegen den koning van Frankrijk, meer dan als een particulier feest. - Leven, trouwen en sterven behoorde tot de noodzakelijkheid, door God aan de mensen opgelegd, - triomf was echter de vreugde van vorsten en strijdbaren, en menig ding in 't tijdelijk dagelijks bestaan ontving daarvan een lichtstraal.
De bruid was jong en welgemaakt, in haar hart was een levendige zusterlijke genegenheid voor koning Eduard van Engeland, die een dapper en bevallig man was en die haar had gevleid dat zij door haar huwelijk met den hertog van Bourgondië een der eerste vrouwen van Europa (mogelijk eens de allereerste) zou worden. De ontvangst en het feest van Brugge waren schitterend genoeg om aan haar hoge verwachting te beantwoorden.
| |
| |
Karel legde zijn levensverwachting in deze tijd in de woorden van het devies dat hij zich koos: Je l'ai emprins, - bien en avienne!
In hetzelfde jaar van zijn huwelijk trok hij met een leger naar Artois, want over zee, waar het verkeer door middel van boden, zonder hinder van Franse zijde, van hem met den hertog van Bretagne kon plaatsvinden, had hij verontrustende berichten ontvangen van deze laatste, die zich door den Fransen koning bedreigd voelde. Over land kwamen hem nu zowel de boden van Lodewijk als van Bretagne melden dat het geschil tussen deze twee vorsten was bijgelegd, zodat hij nodeloos te veld was getrokken. Doch hij wist dat Bretagne slechts met zijn hulp onafhankelijk kon blijven, hij wist ook dat de hertog een zwak man was, die onder de druk van den koning spoedig bezweek, hij bleef waar hij was, wantrouwde de berichten en wachtte.
Toen kwamen dienaren van Lodewijk zakken met goud dragen naar het kamp van Karel. Deze ontving het met een gramstorige lach: het goud was een goed bewijs van Lodewijk's ontzag voor zijn optreden, maar onzekerheid prikkelde hem en woede steeg in hem op bij de gedachte dat Lodewijk misschien meende zijn strijdbaarheid voor een bondgenoot met goud te kunnen bekopen. De dienaren van Lodewijk beduidden hem: het goud was enkel door hun meester bedoeld als een vergoeding van onkosten die hij, voor een goed deel, maar vergeefs, had gemaakt, nu de hertog van Bretagne zelf ver- | |
| |
klaarde goede vrienden te zijn met den koning. Karel bleef natuurlijk wantrouwend en besloot in zijn afwachtende houding te volharden tot de situatie hem wat duidelijker werd. Hij legerde zich in de stad Peronne.
Nu kwam een dienaar van den koning hem aankondigen dat deze hem zelf hier een bezoek wilde brengen. Dit was heuglijk, maar het trof Karel onaangenaam. Een of andere list van Lodewijk wilde hij niet vrezen, want hij achtte zijn verstand en inzicht nu wel opgewassen tegen dat van den koning en hij was op zijn hoede, maar deze daad van Lodewijk leek hem raadselachtig, hij voorvoelde een verrassing en zelfs als die er slechts in bestond dat de koning deze keer onnozeler bleek dan hij hem tot dusver gedacht had, kon deze ontmoeting hem toch niet behagen. Doch hij schikte zich en bewilligde in de voorbereidsels voor de komst van den koning, die een schriftelijke belofte van veiligheid en vrijheid van hem eiste.
De edellieden in zijn gevolg zagen dit bezoek tegemoet als een prettige sensatie, ze zagen het aanzien van Bourgondië rijzen nu de koning hier zijn opwachting kwam maken en verheugden zich hem in de schaduw van zijn machtigste vazal te zullen zien.
Onder deze lieden was een jonge man, Filippe de Commines, die juist vóór de eerste veldtocht van Karel in Frankrijk, bij hem in dienst was gekomen. Hij was in de eerste tijd vol bewondering voor zijn heer
| |
| |
en meende bij ogenblikken, dat er wel niemand in de wereld zou zijn die hem in het gevecht zou kunnen weerstaan, doch hij had nog maar weinig van de wereld gezien toen hij aldus dacht, gedurende en na de slag bij Mont l'Hery. Hij bereed in die dagen, bij gebrek aan beter, een oud, afgeleefd paard en toen dat dier zich een keer te goed had gedaan aan wijn uit een vat dat onbeheerd stond, was het als verjongd en toog monter met zijn berijder het veld in. Commines lachte om de zotte beschonkenheid van zijn knol, en nadat hij nog eens om een of andere grappigheid gelachen had, keek hij koeler dan tevoren naar het ridderschouwspel dat zich dagelijks om hem heen vertoonde. De leiders in hun mooie harnassen draafden te paard langs de legertroepen om ze te inspecteren en tot vechten gereed te houden, hij zag ze, vurig en ijverig zoals zijn meester, of weifelend of gemakzuchtig, zoals de hertogen van Berry en van Bretagne, en hij hoorde naar het murmureren der verbonden troepen, vijandig en ijverzuchtig onder elkaar. Hij volgde, toen het vechten verliep, met aandacht het onderhandelen, vooral dat van de twee voornaamste personen in deze strijd: de ene, zijn heer, die even strak optrad voor de belangen van zijn bondgenoten als voor het enger belang van Bourgondië. En de andere, de koning, die hem deed glimlachen om zijn heldere, rustige listigheid.
Nu kwam de koning naar Peronne en bij toeval trok kort daarop een klein leger de stad binnen, bestaan- | |
| |
de uit edellieden met manschappen uit Bourgondië en Savoye, die hun diensten gingen aanbieden aan hertog Karel, en zij waren hem welkom. Onder deze edellieden waren er die grote persoonlijke grieven tegen den koning hadden en zij zouden heel genegen zijn met Karel tegen het Franse leger te vechten.
De koning zag door een venster van het hotel waar hij pas geïnstalleerd was deze stoet voorbij trekken, hij herkende zijn vijanden en het werd hem terstond bang om het hart. Hij liet aan hertog Karel vragen hem de beschikking te geven over een kasteel dat onbewoond binnen de muren der stad lag en dat hem beter tot een veilig logies kon dienen dan het hotel, waar hij zich bevond. Haastig verhuisde hij. De pas gekomen ridders ontstelden ook een weinig toen zij van Lodewijk's aanwezigheid hier hoorden en vroegen eveneens aan Karel, hen te beschermen.
Inmiddels had de koning bij zijn conferenties met Karel al zijn welsprekendheid aangewend om hem tot een nieuw bondgenootschap te bewegen, waarbij hij als eis stelde, dat Karel's oud bondgenootschap met de hertogen van Berry en Bretagne zou vervallen. Doch Karel had zijn bondgenootschap met deze beide indertijd gesloten uit weloverwogen tactiek om de koninklijke macht beperkt te houden, hij geloof de, ondanks de zwakheden van hun zijde en de listen van Lodewijk, dat zij nog steeds zijn bondgenoten waren, hetgeen ook met hun belangen
| |
| |
't meest strookte, en de poging van den koning hem tot een ander standpunt te overreden moest hem verbazen. In hem drong diens overredingskracht toch in 't geheel niet door, - hoe was het mogelijk dat Lodewijk nog meende dat dit wel het geval zou kunnen zijn? Het was dwaas en irriterend.
Lodewijk zag in dat hij zich vergist had en dat hij zich deze moeite had kunnen besparen. Hij bleef uitermate goed gehumeurd en welwillend, hij peinsde na over de bijzondere geaardheid van zijn tegenstander. Zijn ondervinding der laatste jaren was juist geweest dat zijn vernuft zo goed de juiste woorden kon vinden om de sterksten van zijn vazallen, door hun ijdelheid te vleien en hun eng belang te begunstigen, voor zich te winnen ten koste van zwakkeren. Zo was deze voordelige practijk hem tot een onstuimige drang geworden, die hem zijn vroegere ervaring van Karel's onverzettelijkheid had doen voorbijzien en hem in dit onvoorzichtig avontuur had gedreven. Reeds zinde hij hoe hij zijn terugtocht het best kon uitvoeren, toen een onverwacht en schokkend voorval hem deze terugtocht geheel afsneed.
Uit Luik waren boden gekomen die aan Karel in een opgewonden relaas verslag uitbrachten over een nieuwe opstand der Luikenaars. De herhaalde terugkeer van dit euvel betekende een ernstig gevaar voor zijn gezag, vooral in de machtige Vlaamse steden, hij herinnerde zich hoe sommige van zijn
| |
| |
raadslieden reeds de vorige keer van oordeel waren dat de stad moest worden verwoest terwille van de vrede in zijn landen. Hij aanvaardde het plan tot deze gewelddaad nu plotseling als een noodzakelijkheid en zag vóór zich de donkere strijd, die hem trok en afstootte.
En zijn berichtgevers deden hem weten, dat de koning nog pas geleden, terwijl hij reeds met hem zijn vriendschappelijke onderhandelingen hield, gezanten naar Luik had gestuurd, die de stedelingen ijverig tot deze opstand hadden bewerkt, hen overtuigend, dat ze zich als vroeger in de gunst van den koning mochten verheugen en dat ze in hun strijd tegen Bourgondië op zijn hulp konden rekenen.
Spoedig daarop hoorde de koning van al deze berichten en hij begreep dat hij nog jong en roekeloos was, terwijl hij meende reeds voor altijd voldoende bedaagd en sluw te zijn geworden. Hij ontdekte dat zijn kasteel werd bewaakt, het stond hem dus niet meer vrij de stad te verlaten. Nu bedreef hij geen enkele onvoorzichtigheid meer, hij nam genoegen met wat povere verontschuldigingen van degenen, die op bevel van hertog Karel hem en zijn volgelingen bewaakten, en wachtte in spijt en bange zorg zijn lot af. Op de schriftelijke belofte van vrijheid van beweging die hij zich had doen verschaffen zou hij zich in deze omstandigheden slechts in uiterste nood beroepen. Hij zou zijn tegenstander nu meer volkomen dan ooit leren peilen, maar hij had daarvoor de inzet van zijn veiligheid niet be- | |
| |
doeld, hij had een schromelijke fout begaan en berouwde dit, doch in gelatenheid. Hij kende de mislukkingen en vernederingen van jongsaf en was er aldus in geoefend ze te dragen.
De uren kropen voorbij. Hij hoorde geruchten van Karel's opgewondenheid, van de haat der pas aangekomen ridders, bij wie een Savoysche prins was, dien hij een paar jaar geleden een tijdlang in een zijner gevangenissen had opgesloten. - Zoo er iets evenwicht hield met zijn vrees in deze beproeving was het zijn minachting voor de wens- en moraalstormen, die er thans in het brein van zijn tegenstander moesten woeden. Die stormen vonden misschien hun einde in windstilte en veiligheid voor hem, in zover moest hij ze nu toch waarderen, dacht hij met een intense grimmigheid. Hij beminde zijn veiligheid nu met een koesterende liefde en begreep niet hoe hij die zo dwaas had kunnen verliezen. Het boeide en verstrooide hem een weinig, over zichzelf te denken. Hij was lelijk en hij voelde zich in staatsiegewaden nooit op zijn gemak, daarom droeg hij haast altijd zijn grauwe, onversierde kledij. Hij had vrienden uit vrees en belangzucht, geen werkelijke. Als hij arm en machteloos was, zou iedereen hem links laten liggen. En toch was hij een koning! Er was niemand, die hem dat ooit zou bestrijden, want niemand was bij machte dat te doen. Ze hadden hem aan het Bourgondische hof geminacht, maar hij was koning geworden! Zijn edelen hadden hem later geminacht, maar hij bleef
| |
| |
de koning! Velen haatten hem, ze haatten de lelijke, gevaarlijke heerser, Lodewijk, maar ze noemden met ontzag zijn titel: koning van Frankrijk! Hij dankte God en de heilige Maria, dat hij koning was, - niemand besefte zo sterk en zo precies de waarde daarvan als hij. In deze benarde dagen was het zijn enige steun. Hij bad tot God en Maria als de koning van Frankrijk, die zich voor de Almacht tot nietige slaaf vernederde, hij herinnerde God en Maria aan hun onvergelijkelijk-grote gift aan hem, Lodewijk, -een schraal, onsterk ridder, man van valse woorden, - het koningschap!
De stampende, gespoorde, sterke lieden, die hun harnas gemakkelijk en trots droegen verstonden het leven en de tijd lichtelijk verkeerd als ze zich aan hem ergerden, - maar ze schokten niettemin van vrees als ze zijn ontstemming merkten, - hun gevoel van eigenwaarde en verzekerdheid wankelde als een ijzige stem van scherp besef hen waarschuwend maande: de koning!
En Karel zelf, die zich op een voetstuk plaatste, omdat hij bezitter was van een droom: koning van Bourgondië! Maar zodra hij van zijn voetstuk afkwam was hij vazal en betuigde eer aan zijn leenheer, den koning! - Bourgondië was als een sterke burcht, - uiterst moeilijk kapot te drijven. Maar de droom was als een zeepbel - met mooie kleuren. En de dromer....
Nu zat hij, Lodewijk, hierbinnen in dit dompig kasteel, als een panter met bezeerde klauwen. Het
| |
| |
was belachelijk om, terwijl je bedaard je klauwen had willen scherpen, deze zo gevoelig te scheuren, dat je met een schreeuw van pijn ze wegstopt in je zwarte zachte vacht. - En moet wachten, lang wachten, tot ze weer heel zijn. - Een panter ineen kooi, - zou hij, de droomkoning, mij, de echte koning durven doden? Neen toch, - niet waarschijnlijk. - Een noodzakelijk zachte panter! - Hij, -een norse gek. - Wie nors durft zijn tegen den koning is een gek. - Zou ik eenmaal een ongebroken klauw mogen uitslaan naar de strot van hem....
Zijn machteloosheid op dit ogenblik was te schrijnend, hij ging ter afleiding praten met een beeldje van Maria en beijverde zich ootmoedig om de gunst van de Maagd te werven. Hij zei: ‘Aanbiddelijke Maria, genees mij van deze heftigheid op ongelegen tijd, - zie de armoede, die uw gelovige slaaf, den koning van Frankrijk, steeds vervolgt, - hij heeft hier geen vrienden, - wees goedertieren zoals de vrouw was die mij zoogde, toen mijn vader te arm was om haar voor het voedsel van zijn troonopvolger te betalen....’
Hij hijgde, liep naar het venster en keek naar een man die de wacht hield. Blijkbaar had deze in onweerhoudbare nieuwsgierigheid naar binnen gegluurd. De man keek nu minzaam, in een verstarde blik, hij kon niet dadelijk zijn hoofd afwenden en had tevoren waarschijnlijk anders gekeken. Maakte nu inderhaast een militair saluut. Hij was geschrokken, verwachtte den gevangene maar vaag in dat
| |
| |
vertrek. Welk een grimas als een gezicht plotseling minzaam trekt uit vrees! Hij, Lodewijk, keek ook minzaam nu. Hem stond deze gelaatsuitdrukking oneindig beter, hij toch was van omhoog minzaam, hij was de koning!
Hertog Karel besprak met zijn volgelingen en raadslieden Lodewijk's zware schuld aan de opstand te Luik. Sommige der aanwezigen keken onthutst, - andere overdachten met voldoening de ongelukkige situatie waarin de dader zich had gewerkt. De meesten vielen den hertog bij met schimpscheuten aan 't adres van Lodewijk en de strijdbaarsten onder de ridders en zij, die den koning het meest haatten, verklaarden dat Karel thans recht had te beschikken over diens leven of vrijheid. De voorzichtigen maanden: het zou te gevaarlijk zijn Frankrijk in den persoon van den koning zozeer te treffen. Men moest de gevolgen bedenken van zulk een daad! - Bourgondië tegen Frankrijk. - Strijdlust en ontsteltenis doorliep de rijen der edellieden.
Karel had scherp de grieven uiteengezet die gerezen waren sinds het sluiten van de vrede met Lodewijk, en deze laatste grief was de grootste. Hij doordrong zijn hoorders met de felheid van zijn veroordeling. - Waartoe wilde hij komen? Geen besluit kon vooreerst zijn somberheid ontspannen. Hij zei tenslotte nog te willen nadenken over de situatie.
| |
| |
Hij dacht na, drie dagen en nachten lang. Lodewijk's gevangenschap hier, Lodewijk's dood hier, het lag alles in zijn macht. - Hij was reeds besloten tot de dood van veel Luikenaars, indien het hem gelukte de opstand te onderdrukken, want de wereld was nog een chaos die hij met zijn geweld moest ordenen, - mogelijk waren zij minder schuldig dan hun hoge verleider; - als deze giftige Lodewijk stierf raakten zijn landen, en ook de vijanden van Lodewijk in Frankrijk zelf, bevrijd van het gevaar van steeds dreigende overval. - Was de wereld een chaos? - Dat was nog veelal zo in de schijn van het krijgsmansbestaan, het was niet zo in de schijn van die lamp Gods, de kerk. - Priesters mochten onvolkomen bidden, de massa mocht de kerk met zijn zondige neigingen bevlekken, - toch was daar de lamp Gods, het enige betrouwbare licht in een donkere wereld. - In de strijdende kerk en in het wordend koningschap geloofde hij. In een ijverzuchtig en streng God, - hij mocht de fortuin niet boven dien God beminnen, hij moest zich richten naar zijn wetten.
Heet verlangde hij naar de dood van zijn vijand. - Werd de wereld niet veel makkelijker voor zijn voeten te betreden als hij zonder dezen koning kon heersen en zijn goede wet stellen in een groeiend rijk? En zou hij met het offeren van dit koningsbloed niet het bloed van veel anderen sparen?
- Ja, en toch werd hem deze kans niet gegeven door God. Het koninkrijk Frankrijk was door God
| |
| |
geordend en de koning was door God op zijn plaats gesteld. Zijn eigen koninkrijk kon slechts verrijzen en Frankrijk overheersen door de genadestoot van een onzienlijk en rechtvaardig Schepper. - Die het kruis geplant had in de wereld, voor alle zielen, het symbool van lijden en verlossing, - en die een kroon en scepter gaf aan de vorsten om te heersen naar recht!
De belofte van veiligheid die hij Lodewijk had gegeven kon hij vinden te niet gedaan door diens opnieuw gebleken oneerlijke bedoelingen. Doch hij achtte zich door God geplaatst tegenover den koning van Frankrijk tot een strijd, met velerlei middelen wellicht, doch niet deze van een onridderlijke overval. - Er was groot onderscheid tussen lagere boeven, die hij trouwens nooit veiligheid zou toezeggen, die hij zonder gewetensbezwaar zou hebben verschalkt, indien zij schadelijk waren voor zijn regering, en deze allerhoogst geplaatste, dien hij nu bij machte was te verschalken, de enige in de wereld die de titel droeg en de glans der majesteit bezat die hij benijdde, die hij ten slotte eerbiedigde, - om de orde Gods!
Overigens was hij in deze fase van hun strijd overwinnaar en de koning overwonnene, dat was recht. Zo besloot hij dat de koning hem zou vergezellen naar Luik en toeschouwer zijn bij de onderdrukking van de door hem opgeroepen muiterij, op straffe van verlies van vrijheid of leven.
De sensatie van Lodewijk's vernedering en de ko- | |
| |
mende strijd te Luik hield de Bourgondische edelen bezig, terwijl ze wachtende waren op het eind van Karel's overwegingen. Die 't meest nabij den hertog verkeerden en zijn woorden hoorden werden ijverig ondervraagd; een van deze vertrouwden was de jongeling Filippe de Commines, doch hij was een voorzichtig dienaar en wist gemakkelijk zijn inlichtingen zo te geven dat ze niet meer zeiden dan hij verantwoord achtte. Men hield hem voor weinig strijdhaftig, hij sprak althans niet met geestdrift over gevechten, ofschoon hij in zijn jeugdige periode, te Mont l'Hery, geestdrift had getoond; hij was nu te zeer dienaar om een eigen mening naar voren te brengen en zijn bescheiden en bedachtzaam spreken ging teloor in de krachtwoorden van meer strijdlustigen. Hij wenste niet anders, hij was opmerkzaam en trok zelf liefst niet te zeer de aandacht. Hij was een arm edelman, die door den hertog ruim werd beloond; hij was een beleidvol boodschapper en goed verstaander, de hertog riep hem vaak bij zich, hij verkeerde nu dag en nacht gedurig in zijn nabijheid en was een der vertrouwdste dienaren.
Terwijl de hertog nog in zijn besluiteloosheid was, overlegde hij met zijn andere ervaren veldheren en ridders, hij wilde weten waar Lodewijk's strijdkrachten zich precies bevonden, hoe sterk ze waren. De tweespalt der antwoorden, de voorzichtigen die vreesden, de strijdbaren, die in de overmacht van Bourgondië geloof den, hief niets van zijn innerlijke
| |
| |
tweespalt op. Hij was zelf de strijdbare, die in zijn overmacht geloofde.
In de ogen van den diplomaat, Commines, die ongewoon verstandig van uitdrukking waren, peilde hij soms even en hij praatte met hem ter afleiding. Commines keurde met grote beslistheid af den koning in zijn persoon aan te randen. Hij behoef de dit nauwelijks uit te spreken, zijn optreden in woord en gebaar duidde reeds aan hoezeer hij wenste de drift van den hertog jegens den souverein te kalmeren. En een te duidelijk pleit voor den koning zou de strijdvlam integendeel sterker omhoog hebben gedreven. De ogen van dezen dienaar waren steeds rustig en vriendelijk. Zij hadden eens geblonken van bewondering. Hij was wat ouder, geslotener geworden. Aan het Bourgondische hof trok hij nooit veel opmerkzaamheid, hij was geen ridder, die uitmuntte op tournooien. Karel achtte hem wel en de bewondering van dezen jongeling, die niet in staat was ooit een dwaas te zijn, was hem zeer welkom geweest. Als hij met hem sprak over staatszaken hoorde hij in zijn bescheiden altijd de weerklank van zijn eigen bedachtzaamheid, van koel-voorzichtige overwegingen, die hij in zijn bezig en hevig leven soms geneigd was omlaag te drukken. - Wat zichtbare haat tegen den koning zou hem nu van dezen beminlijken metgezel heel welkom zijn geweest. En bij degenen die wel haatten, miste hij dit onderscheidend verstand dat hem aantrok. Doch het raakte hem slechts vluchtig. Hij was altijd de
| |
| |
man die veel moest ontberen. Hij wilde zijn doel; zijn klachten of zijn tevredenheid golden bijna alleen dit.
Na zijn besluit voelde hij zich opgeklaard en verruimd. Hij wist nu: God had hem voor een misdaad gespaard. Met een veerkrachtige natuur steeg hij sterk en opgewekt uit de doolhof van drie etmalen worstelens. Het was ochtend. Commines had gedurende de dagen en slapeloze nachten, op en af zijn legerstede, de strijd meegemaakt en het besluit van zijn meester verruimde ook hem. Hij wou Lodewijk immers gaarne voor het ergste sparen. -Waarom? - Lodewijk was een souverein van grote bekwaamheid in zijn ogen en hij zag Frankrijk niet gaarne zonder hem.
Karel was nu, natuurlijk slechts voor een korte tijd in de spanning van oorlog en onzekerheid die de Luikse opstand hem in de naaste toekomst bracht, zonnig gestemd, Commines herkende in hem de stralende en overmoedige, zoals hij hem bij gunstige ogenblikken gezien had op zijn tocht door Frankrijk. Zijn eigen kalme ogen weerspiegelden een weinig de gloed van die van zijn meester. Hij was immers mee verheugd en behoefde daarvoor geen masker. Karel wilde deze morgen den koning een bezoek brengen en hem nopen tot meegaan naar Luik.
Commines achtte het plotseling zijn particuliere taak Lodewijk hierop voor te bereiden. Hij had vrijheid zich in het Franse kwartier te begeven en werd
| |
| |
door den koning welwillend ontvangen. In diens ogen was een verschrikte gemoedelijkheid. Wat bracht hem deze boodschapper? Commines was zeer ernstig in het betuigen van zijn eerbied. Want de koning had recht op eerbied van al zijn vazallen en hij was nu enige dagen lang van de eerbied der Bourgondiërs verstoken geweest. Commines trachtte hem nu iets daarvan te vergoeden, dat was zijn ernstig streven.
Lodewijk's ogen, die overmoedig konden blinken, (overmoed, uitbundigheid was in het algemeen een bezit van vorsten, wist Commines) vroegen nimmer bewondering als die van Karel. Zij waren ook nooit schoon en stralend. Zij boorden nu in het gezicht van den vlotsprek enden diplomaat en er blonk even in de diepte een lachje van verstandhouding. Overigens bleef de koning zeer ernstig, bij de ernstige eerbied van Commines. Deze bad hem, in het belang van zijn veiligheid, zijn leven, dat in het belang was van zijn staat en volk, den hertog niet te weerstreven als deze aanstonds tot hem kwam met voorstellen. De koning was ervaren en gewillig. Hij luisterde naar de woorden en hij beluisterde de toon. De toon beviel hem. Hij bedankte Commines eenvoudig en hartelijk, hij was erkentelijk als een wijs man. Commines' meester, de hertog, met zijn ziel altijd vervuld van vermoedens en weerstrevende gesteldheid, betuigde zich tegenover hem nooit zo zonder voorbehoud erkentelijk. - Deze koning was onbevangen als een onschuldige. In Commines
| |
| |
glipte iets over van deze koninklijke lichte geaardheid. Hij was ook voldaan over de ontmoeting en dacht veel na over den koning en over zijn hertog.
De stad Luik, die de hulp der Fransen waarop men had gerekend moest ontberen, gaf zich na korte strijd over en hertog Karel en de koning trokken met het Bourgondische leger en een kleine escorte van den koning de stad binnen. Het was de Luikenaars enkele dagen tevoren bij een uitval nog bijna gelukt de beide vorsten in hun kamp te overvallen en te doden; na deze laatste wanhoopspoging was alle tegenstand gebroken en Karel kon zich overwinnaar noemen. Bij zijn intocht fleemde naast hem de koning dat hij nu, door deze overwinning, de gelukkigste aller vorsten was en Karel wist in zijn nabijheid de sombere vrees en wrok van de burgers en de rauwe vreugde van zijn soldaten, belust op buit, hij was opgewonden van eerzucht, en dwars door deze nevel van rauwheid en ongeluk heen zag hij ergens het geluk waar deze zoetsappige koning van sprak terwijl hij haatte, - hij zag een andere, een ongehavende stad en een troon, veel goud, veel macht en er klonk een zwaar geluid van juichklanken: Bourgondië! Hij murmureerde tegen zijn gedwongen metgezel in onduidelijke woorden, vermande zich dan tot verstaanbare beleefdheid, daar hij hem als zijn gast hier moest binnen leiden.
De gewelddadige dood heerste in de stad, hij was zelf de gewelddadige, die de dood bracht. Hij zag
| |
| |
gezichten van ellendigen, hun ellende drong niet door tot zijn hart, want hij was bevangen in harde haat, omdat de stad Luik zich telkens weer als een scherpe wig in zijn staatsmacht geplaatst had en dreigde deze te versplijten.
Nu trok de massa der stedelingen, die 't lijf kon redden, de stad uit naar een hopeloze toekomst in de omgevende landen, hij liet hen koel en onbewogen gaan en geloofde dat zijn gesteldheid in overeenstemming was met de gesteldheid van den toornigen, hogen God dien hij diende tot de vorming van zijn rijk. Het was hem duidelijk, dat zijn wet en orde, die steden en landen langzamerhand in één band moest omspannen, niet gedijen kon zonder vernietiging van deze felle buurstaat, hij leefde nu in triomferende opgang en was verheugd, zo verheugd als hij zijn kon, terwijl kreten van doodsstrijd soms tot hem doordrongen en zijn ergste vijand, de koning, zich in zijn gezelschap wrong tot een clownspel van vleierij en feestelijkheid. Het was ongewoon bevredigend en ongewoon weerzinwekkend, maar hij was een vorst die moest vechten en dus betaamde hem het allerlaatst een klacht over krijgsellende, en een koning van Frankrijk, die zijn gast was, moest hij hoffelijk verdragen.
Hij knotte hier en daar de wreedheid van zijn krijgsvolk, voorzover dat niet in strijd was met zijn eis van orde en onderwerping. Toen hij hoorde hoe zijn soldaten op het punt stonden een kerk te plunderen begaf hij zich dadelijk daarheen en beval dat
| |
| |
ze zich zouden terugtrekken, doch de kerk was rijk aan goud en andere kostbaarheden en de begeerte was door het vechten en plunderen tot woestheid gestegen, het leek twijfelachtig of zijn aanwezigheid voldoende zou zijn hen te weerhouden. Een man, die desondanks naar binnen wilde gaan tot een voorbeeld van verzet en goddeloze hebzucht, doodde hij. Want hij wilde noch zichzelf noch een ander sparen, elke daad moest in deze dagen van strijd opwaarts gericht zijn, en zijn weg naar de hoogte van heersersschap was steil.
De stad werd verbrand, de kerken werden gespaard, de koning trok terug naar Frankrijk en de hertog naar Vlaanderen, waar zijn heerschappij steviger dan tevoren bevestigd was. Op Karel's verlangen stelde de koning zijn van alles beroofden broeder schadeloos; met behulp van een list schonk hij hem Guienne inplaats van Normandië, zoals aanvankelijk door Karel was bedoeld.
|
|