| |
| |
| |
XIII.
Het was bijna niet licht geweest; een van die donkere, triestige dagen, waarin de coquette residentie ligt gehuld in een grijzen nevel, in dat vochtig, mistig waas, dat als behoort bij Holland, dat de menschen, 't hoofd in de schouders gedoken, zich doet voorthaasten om maar gauw weer thuis te zijn in de gezellige warmte, de mannen met dikke overjassen, de dames de rokken hoog opgenomen; onélégant ze ophijschend om de vuile straten, allen onherkenbaar bijna onder de onvermijdelijke parapluïen.
- - De winkel waarin Geerte verdween lag met in een eigenlijke winkel-straat, maar in een deftige, aristocratische, stille buurt, een mooie winkel, met breede spiegelruiten en een gedistingueerde étalage van enkel wat kindergoed en witte onderkleeding; een heel chique maar niet-opvallend-aandoende uitstalling.
Het was dan ook, voor wie den Haag kent, een zéér gedistingueerde winkel, geprotégeerd door high-life; - een winkel waar veel auto's en eigen rijtuigen ophielden, en waar de in zwarte zijde uitgedoste élégante verkoopdames spraken op een o zoo beschaafden Haagschen toon. - -
‘Men’ zeide, dat er, behalve den winkel-zelf, nog een gelegenheid boven was ook, een gelegenheid tot zekere soort ontmoetingen.- -
Echter, het was uitwendig een echte dameswinkel, een voor kinder-goed en wit-goed. - Een heer had er niets te maken - kwam er nooit natuurlijk.
Alles ging er zoo echt-gedistingueerd toe. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Geerte had er haar heelen luiermand besteld - kwam er, na de geboorte van kleine Ellen, telkens om 't een of ander te koopen, erbij te bestellen. - -
Kleine Ellen - eigenlijk heette zij Helena Everardina, maar Geerte noemde haar ‘Ellen’, en verlangde van haar man en haar ouders, dat zij zich daarin schikken zouden in deze verengelschtheid, - was gekomen in een zoo drukken tijd, dat eigenlijk
| |
| |
niemand dan haar vrome, overgelukkige grootmoeder zoo recht de stemming vond God voor zijn gave in haar te danken. - -
Govert-Jaap Stinia, die toch immers zóó had verlangd naar die geboorte-ure, was, toen zij eindelijk sloeg, verwikkeld geweest in een conscientie-vraagstuk waarin hij was bezweken; - een bezwijken dat hem had vergald zijn vadervreugde. -
Het had namelijk een benoeming gegolden, een opengevallen Hooge-Raads-lid-plaats. En hij had haar al half en half beloofd hem dien 't eerlijk toekwam, haar hem beloofd toen de betreffende zich op zijn audiëntie had vervoegd. Maar de Roomschen waren er tusschen gekomen, hadden geëischt dezen keer voor zich, voor hun candidaat. - -
't Sprak vanzelf, - zeiden ze tot Stinia in den ministerraad, - dat er moest worden toegegeven. De zaak was niet der moeite waard zelfs er veel woorden over vuil te maken. De Roomschen waren immers aan de beurt voor deze benoeming; men moest hen ontzien, kon onmogelijk weigeren. - - Excellentie Eduma de Witt maakte zich tenslotte bepaald kregel er om, dat zijn schoonzoon nog durfde tegenspreken, opkwam voor 't goed recht van den gepasseerde. - -
‘Het zou de meest stomme streek zijn, die wij of dit oogenhlik doen kunnen, als we jouw Meerseberg benoemden,’ - zei hij met nadruk, - ‘een man, die nergens gezien is, bij ons waarachtig ook niet, met zijn overhellen tot de liberalen.’ - -
‘Maar het komt hem toe, zonder twijfel toe; hij is er nu eenmaal de aangewezen rechthebbende toe’, - wilde Govert-Jaap nog opkomen voor wat zijn zuivere eerlijkheid hem gebood, afgescheiden van alle persoons-quaesties. -
Maar de twee Roomsch-Katholieke ministers die in het kabinet zitting hadden bleven op hun stuk staan. Eduma de Witt, als Premier, hakte daarop den knoop door met een beslist zeggen van: ‘Hij-zelf nam liever zijn ontslag dan er in toestemmen dat tegen aller zin werd benoemd iemand anders dan de Roomsch-Katholiek.’ - Het was de keuze, waarvoor hij zijn schoonzoon bij zulk meeningsverschil telkens stelde, een wenk van: als je volhoudt dan laten wij je los -; dan kan je gaan. Want hij wist wel, dat het ministerie niet zijn heengaan zou accepteeren; veel liever gezamenlijk Govert-Jaap dan zou laten vallen.
En deze was het ministerschap, het mee-in de politieke-wereld een rolletje spelen, reeds zoo onmisbaar een ijdelheid-genoegen geworden, dat hij telken male opnieuw voor de verleiding bezweek. Zijn geweten, dat hem toeriep, hoe hij meeknoeide door aan te blijven, en te transigeeren met wat zijn dure christenplicht was,
| |
| |
sprak elken keer reeds minder luid, liet zich iedere maal gemaklijker overreden.
Gepasseerde Meerseberg werd er dus mee gepaaid, dat men hem bij een volgende gelegenheid stellig zou benoemen, omdat de bevoorrechte werkelijk te goede antecedenten kon doen gelden. De man begreep wel waaraan hij zijn nederlaag te danken had; al de ingewijden wisten het. Het was tenslotte een te gewoon iets, dan dat iemand ook er zich het hoofd over brak over zoo'n dagelijks voorkomende kleinigheid; onrechtvaardige benoemingen geschieden immers zoo gedurig, om reden deze of die waaraan elke soort van ministerie, van welke richting ook, zich op zijn beurt wel eens schuldig maakt. - En Meerseberg had daarbij geen kruiwagens om zijn partij te nemen. - Toch, toen Govert-Jaap, juist dienzelfden avond van den dag waarop de Koningin de voordracht van den Roomsch-Katholiek had goedgekeurd, voor 't eerst zijn kleine, zooeven geboren meisje in zijn armen hield, was er in zijn vreugde een bitterheid gemengd, zelfverwijt om wat hij zich daarbij dacht, bij 't aanschouwen van die onnoozelheid nog van de dingen dezer wereld; namelijk hoe hij-zelf óók eens zoo was geweest, zoo onschuldig, zoo rein-onbevlekt nog, en hoe hij zich had voorgenomen, lang-geleden, als God hem een kind zou schenken, het te zullen opvoeden naar Zijn wil, naar Zijn voorschriften. - Kwam hij nu die belofte na? - Begon hij niet reeds van den eersten dag af met een leugen, met een een christen onwaardig gedrag? - -
En Excellentie Eduma de Witt ook kon maar heel eventjes, tusschen een Kamerzitting, die hij moest bijwonen om een interpellatie, en een diner bij de Koningin waarvan hij niet af kon natuurlijk, en een couranten-artikel voor 't Vaandel dat hij den leider-redacteur zelf had te inspireeren, in, vliegensvlug komen aanrijden, om zijn dochter geluk te wenschen, en zijn kleindochtertje een vluchtigen kus op haar rimpel-wangetjes te geven. -
‘Is 't geen schattig kind, - meneer’, - vleide de pleegzuster lievig, heel in haar nopjes, dat zij bij zulke groote lui verpleegde, en met al die bekende menschen in zoo nauwe aanraking kwam. - ‘Ziet u eens, wat 'n snoezig vlokje haar ze al heeft.’ - -
‘Ja, ja.’ - Excellentie vond het heusch 'n heel aardige baby, keek echter eigenlijk nog meer naar de frisch en jong aandoende zuster-zelve, in haar coquet verpleegster-pakje, dan naar 't kind, dat hem niet veel meer zesde dan welk ander kind ook. - - Hij had zooveel aan 't hoofd.
Hij vond bovendien dat grootvader-zijn je nog oud maakt ook. - -
| |
| |
Overigens, nu hij er toch was, maakte hij van de gelegenheid gebruik zijn vrouw, die bij Geerte logeerde sinds twee dagen, te vermanen dat ze, nu alles zoo goed was afgeloopen, liever hoe eer hoe beter weer thuis moest komen. Hij had graag dat alles in 't gewone gareel liep. Emma was nog te jong om haar moeder voldoende te vervangen. -
En mevrouw Eduma de Witt, gehoorzaam als steeds, gaf geduldig haar grootmoeder-genot eraan, aanvaardde weer, berustend in Gods wil, haar huisvrouw-taak, noode scheidend van het wiegje met het kleine menschenleven erin, dat zij in zulke oprechte gebeden opdroeg aan God, als zij 's avonds ervan afscheid nam, als zij 't 's ochtends begroette. - -
‘Geert, Geerte, welk een heerlijke taak heeft God nu voortaan op je schouders gelegd’, - juichte zij, haar oudste dochter met een nieuwe teederheid kussend. -
Geert, mooi en jong in haar weer tot nieuwe gezondheid opbloeiende jonge-moeder-schoonheid, lag in de kussens meteen zalig-dronken, gelukkig gevoel van dat nu alles héérlijk voorbij was, en dat ze niets meer had te vreezen noch te verlangen, in niets meer zelfs behoefde te strijden voortaan met haar man, nu hij zijn zin immers had met een kind. - -
Nu de baby er eenmaal goed en wel was, vond zij 't heel best, heel leuk zelfs. - Ze verheugde zich op de mooie kleertjes, die ze voor haar zou koopen. Dan ook, 'n vrouw zonder kinderen heeft niet dat prestige, wordt nooit zóó voor vol aangezien.- -
- - - - - - - - - - - - - - -
Dat alles was nu al weer een heel tijdje geleden. - - Haar gewone leventje ging nu weer heelemaal zijn gang. - Sjoerd en Mary, die van hun huwelijksreis terug waren, hadden een groot diner gegeven in 't Hôtel des Indes, waar ze voorloopig woonden tot hun villa heelemaal in orde zou zijn tegen den zomer. - En toen had ze gezeten naast Fredi ten Have, later met hem gedanst, verscheiden maal.
Govert-Jaap, die trouwens nooit danste, het reeds uit principe afkeurde, was 's avonds al vroeg naar huis gegaan, omdat hij moest werken nog. Zij, Geerte, had met tante Anna Holt en Gerty en Nout partij gemaakt, was door hen thuis gebracht. O, een dolgezellige avond!
Maar, had ze zich 't verbeeld, of was het weer een van Fredi ten Have's coquette meisjes-maniertjes geweest, dat hij haar 'n beetje had behandeld in 't begin, alsof ze moest nu geménageerd worden, niet meer was een piepjong meisje, maar recht had op de onderscheiding aan de geposeerde vrouw verschuldigd?
| |
| |
- 't Was niet méér dan een nuance verschil in zijn gedrag, toch een die haar opviel, haar prikkelde; dat zou zij hem eens anders toonen, dat ze nog meedoen kon en wou, net als vroeger.
Haar verhouding met hem was immers juist zoo intiem geweest in die laatste maanden, waarin ze Emma op de tennis-club had ingesmokkeld, zelve niet meedeed natuurlijk om haar toestand, maar zoodoende toch een voorwendsel had gevonden er altijd geregeld te komen, om haar zusje te begeleiden. - Wat hadden ze elkaar veel gezien zoo, veel geflirt samen in de vrijheid van zulk buiten-zijn! - - Nu, na dat geforceerde thuisblijven van haar kraamvrouwweken, waarin zij hem niet had gesproken, nam hij ineens deze beleefde eerbiedige houding aan van niets geen avances meer durven maken.- -
Op haar oefende dat den terugslag uit, dien hij zoo wel kende, in zijn haar karakter doorzien; terugslag, dat ze steeds toeschietelijker en overmoediger en opgewondener tegen hem werd.
Eindelijk, toen ze hem met Emma, die er in haar rose japonnetje al heelemaal volwassen uitzag, voortdurend zag giegelen, - Emma overgelukkig aan den arm van den gefêteerden huzaren-officier, - kon ze 't niet langer uithouden, trok haar zusje ineens bij de mouw, met een doorzichtig bedenksel: - ‘Em, kom mee, je japon is gescheurd; - je kunt zoo niet blijven dansen, - 'k zal je even helpen.’ - -
Toen ze daarop samen in de kleedkamer waren, schopte ze Emma een formeel standje. Ze moest zich schamen zich zoo aan te stellen, ze was nog niet eens aangenomen, ging nog maar zoowat stiekem uit, omdat het een partij gold van haar eigen broer. En dan dadelijk zoo commun te giegelen! - Ze leek wel 'n slons! - Emma huilde van nijdigheid, zei dat Geerte in elk geval haar moeder niet was, dat ze ervoor bedankte zich zoo de les te laten lezen. Wat viel haar wel in? - -
En toen ze weer voor den dag kwamen, beide met hoogroode kleuren van kwaadheid, Emma ook nog met verdacht roode oogen, zag Geerte dadelijk den brutalen, lachenden blik van Fredi ten Have haar als spottend zoeken. Hij had de heele jaloeziescène doorzien, kwam triomfeerend op haar af:
‘Of de japon weer in orde was?’ - vroeg hij bijna sarrend. - Ze had moeite ook niet te gaan huilen net als Emma. En daardoor kreeg haar blik iets zoo lief onderworpens van: plaag me toch niet zoo, iets zoo teer-verwijtends, toen ze hem stil aanzag, dat hij er ineens door omsloeg, haar zijn arm gaf, meetrok naar een stil hoekje achter planten: - -
‘Hij had het zóó eenzaam gehad den laatsten tijd,’ zei hij heel
| |
| |
zacht, terwijl ze gingen. - ‘Hij had haar zóó gemist.’ - - - - - - - - - - - - - - - - -
Van toen af eigenlijk waren Geerte's bezoeken in den fashionablen winkel, waar ze alleen aan dames en kinderen verkochten, zoo heel veelvuldig geworden. -
Van toen af ook had ze die caprice gekregen van liever te loopen dan te rijden, van bij voorkeur te voet uit te gaan om een of ander bezoek te maken, bij hare moeder, bij tante Holt, of bij Gerty, onder de pertinente verklaring, dat zij liever wandelde dan een rijtuig nam. Ze was bang anders dik te zullen worden na hare bevalling, - zeide zij. En dan kwam ze laat thuis, met een opgewonden gelaat, soms ook met een dat moe stond als van iemand die veel van zich heeft gevergd. - Meesttijds lette Govert-Jaap er niet eens op, in zijn eigen ministerieele zorgen verdiept. Als hij 't deed, en een opmerking maakte, had ze 't weer zóó druk gehad met boodschappen, - antwoordde ze steeds. En dan was het ook een vaste gewoonte geworden van haar in de stad ergens te gaan teaen, in de Princessroom, of op de Plaats. - - Daardoor óók was ze altijd zoo laat!
- - - - - - - - - - - - - - -
Vlak onder 't schelle licht van den winkel liep ze ineens tegen Gerty aan; onder de parapluie, die ze hoog moesten houden, herkenden ze elkaar in den halven schemer. -
‘He, jij vandaag in dit weer te voet!’ - verbaasde Geerte een beetje verward.
‘Nu, ik kon van jou 't zelfde zeggen!’ - Gerty's stem was onwillekeurig bits. Zij had iets nerveus over zich. - ‘'n Rijtuig kan er tegenwoordig bij mij niet meer op overschieten’, - spotte ze geërgerd. - ‘Ik moet mij bezuinigen, vinden de mama's.’ - -
Geerte lachte erom. Ze wist wel, dat tante Holt en mevrouw Reesema, wier groote maandelijksche toelagen het weelderige huishouden van Nout en Gerty in stand hielden, in den laatsten tijd steeds klaagden, omdat ze maar altijd opnieuw moesten bijpassen, omdat ‘de kinderen’ nooit rondkwamen. Gerty-zelf stak het niet onder stoelen of banken, dat haar moeder haar kapittelde, en dat die van Nout knorde. - En gewoonlijk zette zij zich over die zwarigheden met een superieure lichtzinnigheid van wat kan het mij schelen heen. Nu echter werkte Geerte's lachende onverschilligheid op haar humeur.
‘Jij hebt goed lachen’, - zei ze vinnig. - ‘Voor zijn dochter heeft je papa wel weten te zorgen, met je man, die minister is al op zijn leeftijd! - Maar wat doet hij voor ons nu eigenlijk anders, dan die niet-betaalde secretaris-betrekking bij hem, die mama
| |
| |
nog wel met zóóveel moeite voor Nout heeft moeten afbedelen.’ -
Geert trok beleedigd haar vaders partij. ‘Niet betalen! Nout krijgt salaris - dat weet je heel goed,’ - riep zij uit. ‘'t Is zeker papa's schuld, dat hij niet heeft afgestudeerd in Leiden, en daardoor voor niets anders bruikbaar is.’ -
Gerty richtte zich majestueus-beleedigd op. -‘Salaris! 'n Paar honderd gulden; genoeg om er zijn dassen of zoo iets van te betalen! En, wat die onbruikbaarheid betreft, hij voert dan in elk geval nog méér uit, zou ik zeggen, dan jullie gestudeerde Sjoerd, die niets anders is op 't oogenblik, dan de man van de rijke Mary van Helder.’ -
Indien de voorname nichtjes vrouwen uit het volk waren geweest, hadden ze elkaar met de parapluies geslagen, zoo boos waren ze ineens. Nu moesten ze hun fatsoen houden, om de schaarsche menschen. Een, die aan den overkant ging, heel dicht in zijn overjas weggedoken, deed plotseling Geerte's drift omslaan. -
‘Ik moet weg’, - zei ze gekalmeerd, zonder op Gerty's uitval te letten, ‘'k moet hier een négligé passen.’ -
Gerty had den voorbijganger aan den overkant óok gezien. Even kwam 't in haar op Geerte te plagen door mee naar binnen te gaan; dan was ze lekker gefopt. Maar haar eigen haast, om met haar moeder, die deze maand beslist verder voorschot had geweigerd, in 't reine te komen, zat haar toch te veel dwars. - Zij bepaalde zich dus ertoe Geerte in 't nauw te brengen door zoo bij haar neus langs te zeggen:
‘Was dat niet Fredi ten Have, daar aan den overkant?’ -
‘'k Weet niet; 'k heb er niet op gelet’, - zei Geerte onvervroren. -
En, zich bedwingend tot den schijn redden:
‘Ga met me mee; dan kan je zien of 't négligé goed zit; 't is zoo prettig als 'n ander 't ook meteen ziet. - Mama heeft niets geen verstand van passen. - Die vraag ik nooit om raad.’
Het bracht Gerty weer even aan 't twijfelen. Kon het dan toch toeval zijn? - Zelve te koud van temperament om ooit aanvechtingen te voelen tot van deze Haagsche high-life gelegenheid gebruik maken, wist ze er toch zeer goed alle finesses van, door Nout; hoe er een achteringang ook was, een waar wèl heeren gezien werden, - en niet bepaald om te koopen. -
Enfin, wat kon het haar ook schelen! Geerte moest zelf weten wat ze wou doen in die soort dingen. - Zij had haar hoofd veel te vol met haar financiën-quaestie. Waar 't geld dan ook bleef! Ze wist het zelf niet. Kon zij het soms helpen, dat Nout niets anders verstond dan het weten te verteren! - Heusch, mama
| |
| |
moest de toelage verdubbelen. - Zij ging vanmiddag niet naar huis vóór ze die belofte had. -
En ze weigerde, ‘'t Spijt mij heusch; 'n anderen keer. Als je overpast b.v. Ik moet nu naar mama. Adieu - tot ziens.’ - -
Zij tipte, heel coquet, hoog op haar donkeren serge rok, zette haar voet in net fijne laarsje voorzichtig vooruit in de modder-straat. - -
Geerte gleed den winkel in. - -
En de heel-mooie, heel-élégante chef-jongedame van de zaak kwam haar buigend tegemoet:
‘Wil mevrouw maar naar boven gaan. Alles is pasklaar.’ - - - - Geerte kende den weg al. - -
|
|