| |
| |
| |
IX.
Geert was bezig te snuffelen in de zilverkast, in al de geschenken, die ze bij haar huwelijk had cadeau gekregen, overwegend waarmee van al dat moois ze zou kunnen pronken op een intiem dinertje als dit, zonder dat het al te uithalerig leek. Ze had zooveel bonbon-lepels en roomscheppertjes en zilveren theepotten, enz., enz., dat ze geen keuze kon treffen, als een kind zich vermeide in al haren rijkdom, zonder voort te maken, nu en dan coquet zichzelf spiegelend in den glans van 't een of ander voorwerp dat ze opnam.
Govert-Jaap was naar de Kamer, had haar met z'n gewone verliefde teederheid gekust toen hij wegging, gezegd, dat ze er zoo goed uitzag, zich zoo uitstekend hield, ondanks ‘dat’ ... met een blij-trotsch knipoogje van: Dat zal me eerst een vreugde zijn ... als net zóó ver is ...!
En ze wist wel, dat hij gelijk had, ze zàg er goed uit, ze voelde zich ook kerngezond gelukkig, stond met een zucht van lichte zelfvoldoening op, rekte zich, keek in den spiegel.
Haar gezicht wás frisch - knikte ze zichzelve goedkeurend toe - heel niet vervallen, zooals zoo dikwijls soms bij jonge vrouwtjes in zulk een tijd. - - Vervelend van haar figuur ... Enfin, iedereen wist ‘het’ nu toch immers! ... 't Was maar iets tijdelijks ... Als alles goed afliep, en je werdt goed behandeld, dan kreeg je je oude vormen wel weer terug ... Haar nieuwe japon voor vanmiddag zat in elk geval uitstekend voor zoo'n gelegenheid als deze ... Liberty had 't uitstekend gevat wat ze hebben moest - - en dat heel zachte blauw stond haar zoo goed ... Ze wou er op haar voordeeligst uitzien, - - als Fredi ... - -
De knecht kwam binnen, gaf haar op 't zilveren presenteerblaadje een telegram. -
Ze schrikte - als alle vrouwen - van telegrammen ...
Openmaken maar gauw - overlegde ze, terwijl ze afteekende ... 't Was aan haar man geadresseerd: Baron Stinia. Maar 'n telegram - dat legde je niet ongeopend weg ... Ze rukte nerveus 't papier los ...
| |
| |
En daar stond het in ziellooze letters: ‘Mevrouw Stinia beroerte, toestand hoogst-ernstig. - Dr. Veldtman ...’
Dadelijk flitste het door haar heen, veel meer dan schrik, of dan medelijden met Govert-Jaap, of met zijn zieke tante: ‘God wat beroerd dat 't nu vandaag juist zóó trof ... Hoe moest dat nu met dat dinertje.... Ze kon toch niet... Ze had zich zóó op dat gezellig weer bij haar aan huis komen van Fredi verheugd ...’
- Maar Govert-Jaap zou nóóit willen dat het nu vandaag dóórging, zou natuurhjk dadelijk met den middag-trein naar 't Noorden vertrekken ... Als ze hem nu onmiddellijk dat telegram naar de Kamer liet brengen, - hij kwam niet thuis voor de koffie gewoonlijk, vandaag ook niet, - dan had hij 't nog ruim bijtijds natuurlijk ...
Van drift stampte ze met haar voet op den grond ... Dat 't net zóó treffen moest ... - - Als 't één dag later was gebeurd ...
En toen, als 'n plotselinge uitredding: ‘Maar wààrom ook niet één dag later?’ Dat had ze toch in haar eigen hand tenslotte ... Als ze 't hem eens gaf na 't dinertje, vanavond; - zei dat ze 't had vergeten in al de drukte ...
Aan de zieke, stervende misschien, die daarginds lag te wachten, in langzaam omkruipende uren van op bed liggen, wachten op den als zoon aangenomene, dacht ze niet. Ze had van tante Stinia, gedurende dat logeeren bij haar op De Ekenhuize, menige ernstige terechtwijzing moeten slikken, zooals b.v. toen haar op dien Zondag-ochtend werd de les gelezen, dat ze eigenlijk niet half zooveel deugde in tantes oogen als die vrome domineesvrouw en haar burgerlijke dochter. En, aan terechtwijzingen was Geert, door haar vader bedorven en door haar omgeving verwend, van kind af te weinig gewoon geweest, om die aan een eenvoudige, afgezonderde oude dame als tante Stinia, die ineens in haar leven kwam, te kunnen vergeven ... Wel ging 't even door haar denken, dat ze Govert-Jaap verdriet zou aandoen, dat het tegenover hèm niet mooi was wat ze vóórhad ... En dat hij kwaad óók zou zijn om haar vergeetachtigheid, haar 'n standje zou schoppen ...
‘'N prettig einde van 'n gezellig dinertje ...,’ lachte ze nerveus in zichzelve ..., bij de voorstelling van dat komende standje.
Als 't niet om Fredi geweest was ... Maar ze had er zich zóó op verheugd, en alles om hèm zoo fijn gearrangeerd, met de bloemen, die ze bij Maitland van der Laan zelve had overlegd ... en haar nieuwe japon óók was alléén om hem ...
En, als tante Stinia nu waarschijnlijk stierf, dan kon ze 't niet eens hervatten na 'n dag of wat, dan was alles voor onbepaalden
| |
| |
tijd uitgesteld, want dan moesten ze in den rouw, en straks werdhet zomer, en, wie weet of Govert-Jaap, die in alles van die soort dingen nog zoo precies-ouderwetsch dacht, 't zelfs in 'tnajaar al lang geleden genoeg zou vinden om al weer dinertjes te willen geven...
‘Tante is voor mij als een eigen moeder.’ - Ze hoorde hem 't alweer zeggen - voor de zooveelste keer. - Voor een moeder, tenminste als je 't doet zooals 't hoort, moet je zóó lang in den zwaren rouw! - -
Die mogelijkheid, 't onbepaalde van 't uitstel, gaf den doorslag. - Ze stond op, wierp 't telegram in een laadje van haar bureautje. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Lizzy van der Hooph kwam 't eerst, heel laag gedecolletteerd; dat was óók een van haar praktijkjes dat zich bij alle gelegenheden te pas en te onpas dècolletteeren, op hoop van zegen. - En ze vertelde stekelig:
‘We hebben zoo dolletjes paard-gereden, gisteren, mevrouw Vermeulen, en Fredi ten Have, en ik...’ - Dan: ‘He, wat zie jij er geéchauffeerd uit: Voel je je niet goed?...’
Geert kende die maniertjes; dat zichzelve te goed doen op haar mannen-relaties, en dan meteen en-passant een hatelijkheid plaatsen aan 't adres ‘vriendin’ voor wie hare confidenties bestemd waren... Anders trok ze zich van Lizzy's jaloezie-uitvallen van dien aard niets aan; de naijver der leelijke op de mooie was daarbij te voelbaar. Maar nu, in haar nerveuze stemming, prikkelde 't haar toch, vroeg ze scherp:
‘Sinds wanneer noem jij meneer ten Have bij den naam?’ - -
Want, ze was ervan overtuigd, dat daarvan geen sprake was, omdat Fredi maar 'n enkele keer op een ceremonieus diner bij de van der Hooph's aan huis kwam. Lizzy kleurde dan ook, voor zoover haar meelkleur daartoe vatbaar was, en haalde de schouders op, ontwijkend...
‘Natuurlijk zeg ik niet Fredi tegen hem-zelf... Maar iedereen noemt hem immers zoo als er van hem gesproken wordt. Bij den naam noemen! Verbeeldt je! Papa en mama zouden 't niet comme il faut vinden.’
Dat was 'n vinnigheid terug aan 't adres van Geerte, wíer ouders háár familiariteit met ten Have, en het elkaar Geerte en Fredi noemen, niet hadden belet, omdat Excellentie Eduma de Witt oorspronkelijk vurig had gehóópt op dien mogelijken schoonzoon - vóór Govert-Jaap was komen opdagen. -
‘Ja..., als iemand ook zóó weinig bij de menschen aan huis komt,
| |
| |
als Fredi bij jullie’, - kaatste Geerte nog gauw terug, -stond meteen op om haar nichtje Reesema en haar man te ontvangen. - -
‘Zie zoo, dat had dat giftige kind nog net beet. -’
Lizzy was inderdaad geel van kwaadheid, terwijl zij haar verzuurd gezicht niet ontplooide voor Gerty's begroeting, en eerst wat toeschietelijker werd, toen Nout zich neven haar in 'n fauteuil wierp, met een luie smak-beweging van vadsig man.
‘En hoe gaat het met jou, - nichtje. - 'k Heb je gisteren gezien. - Op den ouen Scheveningschen weg ... kranig hoor... Wat zit die mevrouw Vermeulen toch slecht in den zadel,... géén de minste houding...’
Nout Reesema vond het wat deftig al die voorname relaties die zijn vrouw hem had aangebracht ... die van haar vaders kant, ginds in 't verre Noorden, die van den ijzerwinkel, die werden genegeerd natuurlijk,... maar de Eduma-afkomst van haar moeder, dáárdoor werd hij gereleveerd in die Haagsche high-life-kringen, die hem en zijn mama, om die jenever-stokerij-lucht, die nogal te versch-onwelriekend aan hun geld hing, met een beetje neer-buigendheid van: kom ons niet te na, plachten te behandelen. Sinds hij met Gerty was getrouwd, en als particulier secretaris optrad van zijn oom, den Excellentie, al was dat meer in naam dan metterdaad, kwam hij er dagelijks meer in. En daarom vond hij zoo'n aangetrouwd nichtje als Lizzy van der Hooph evenzeer iemand, met wie hij liever goede vrienden bleef, dan haar tegen zich te maken. Je kon niet weten met wien ze nog trouwde, al lukte 't dan ook niet vlug tot nog toe. En, in elk geval, was haar vader er toch; de man, die bij de Koningin-moeder alles kon gedaan krijgen! Hij, Nout, wist ook wel, dat hij haar niet beter kon behagen, dan door háár op te vleien ten koste harer steeds door haar benijde élégantere ‘vriendinnen’. Ieder, die Lizzy van der Hooph maar even kende, wist dat trouwens. -
Zij glunderde ook héélemaal op. -
‘Vindt je óók niet? - - Ik begrijp niet, dat ze 't niet zelf opmerkt... En ze wordt zóó dik. - - Fredi ten Have had bepaald moeite met 'r, vóór ze in 't zadel was...’
Lizzy was plat en mager en hoekig, en noemde daarom ieder harer vriendinnen per-se ‘zoo dik’...
Nout, die mevrouw Vermeulen, volbloedige stevige blondine, vrij wat appetietelijker vond dan Lizzy's dorheid, liet dat punt rusten met diplomatie, releveerde liever het onderwerp ten Have:
‘O ja, dat's waar, ten Have reed met jullie,... 'n kranige kerel, houdt zich zoo goed’ ...
‘Hij komt óók eten vanmiddag’, - viel Geert in ... ‘Ik ont- | |
| |
moette hem toevallig op nicht van der Hooph's jour, en heb hem toen metéén gevraagd’...
‘Dat's gezellig’, - zei Gerty heel geméénd, want ze vond 't eigenlijk 'n saai feest, wat de heeren aangaat, haar eigen man, dien ze alle dagen zag, en dien vromen braven Hendrik: Stinia, en dan Sjoerd, nog de beste van de drie, maar dien Lizzy, om hèm gevraagd, wel geen oogenblik aan 'n ander zou gunnen...
Ze kwamen bijna gelijktijdig, Sjoerd Eduma de Witt, met z'n wat fatterig, al te gesoigneerd, al te veel den tiptop- Engelschman-spelend uiterlijk van gedistingueerd Haagsch uitgaan-jongmensch en Fredi ten Have, rechtop, militaire houding, blond en roodverbrand, ondanks al zijn er doorgaan, zijn algemeen-bekend leventje van de kat in donker knijpen, toch gezond nog, frisch, veerkrachtig, met 'n door zijn beroep getrainde manlijkheid over zich, die de anderen misten in hun bestudeerde fatjes-verwijfdheid. Nout Reesema veel te dik al, kaalhoofdig reeds, Sjoerd klein en tenger, met 'n nietig wipkneveltje, en 'n geaffecteerde stem van daardoor zijn noordsch accent willen verbergen...
‘Zeg toch aan meneer, dat we wàchten’, - - beval Geert, nerveus, aan den knecht...
Ze had Govert-Jaap niet hooren thuiskomen, - was toen al boven geweest om zich te kleeden... Hij was zeker, zooals gewoonlijk, dadelijk in zijn studeerkamer gaan zitten werken, pas op 't laatste oogenblik, toen zij allang weer beneden was in den salon, wat toilet gaan maken ... Ze had het wel prettig gevonden hem niet onder vier oogen meer te zien...
Hij kwam dadelijk - zich excuseerend. - ‘Er was, door 'n interpellatie, ineens 'n extra-avond-zitting vanavond. - - Daarvoor had hij nog wat moeten nazien, een en ander moeten aanteekenen. - - 't Speet hem vreeselijk, dat het nu juist zoo trof, ter gelegenheid van dit dinertje. - Maar de heeren zouden hem wel excuseeren, nietwaar? - - “Plicht gaat voor.” - -
Ze knikten alle drie, gewichtig-doenerig, zich ineens heel gedwongen, gewild-oude-mannetjes-achtig voelend tegenover dezen toch slechts enkele jaren met hen verschillenden, ernstigen man, die 't leven zoo heel anders, zoo in hun oogen “bekrompen”, in zijn eigene echter van de éénig-ware zijde, namelijk als eene van God ontvangen verantwoordelijkheid opnam. Voor hen, voor die andere drie, was het bestaan niets dan zelf-amusement.
Govert-Jaap-zelf voelde óók de klove tusschen hem en die jongelui. Hij kwam zichzelf lomp, zwaar, onbehouwen voor, nevens hun lichte, luchtige salon-praatjes, wist niet wat hij eigenlijk zeggen moest. - - De politiek interesseerde hen niet...
| |
| |
Toch deed hij tegen Nout Reesema een poging. - Die was toch in elk geval de particuliere secretaris van zijn schoonvader.
- Heb je de debatten gevolgd... 'n zéér gezochte aanval ineens op den minister van koloniën... Dat subsidie mag niet worden ingetrokken... het is 'n quaestie van leven of dood voor dat Militaire Thuis; en juist onze kolonialen hebben zoo iets zoo dringend noodig, in die verleiding ginds...’
... Nout, met 'n onverschillig geeuwtje, waarachter hij z'n onbenullig er niets van-af weten verborg, redde zich er uit met 'n salon-phrase:
‘Ja, 't is verkeerd, - - doodjammer. - - Maar laten we de dames nu niet met politiek vervelen...’
‘O, als je blieft niet,’ beijverde Geerte zich in te vallen. - ‘Ik hoor er al meer dan genoeg van... eerst thuis erbij grootgebracht met den paplepel... en nu dagelijks van m'n man...’
‘Kind, waarom heb je mij dan genomen?’ - trachtte Govert-Jaap te schertsen. Maar scherts van dit soort, luchte gezelschapscherts, ging hem altijd stijf en onhandig af...
Lizzy, door 't opstaan om Govert-Jaap te begroeten, had gelegenheid gekregen zich zóó dicht neven Sjoerd's stoel te schuiven, dat ze bijna knie aan knie met hem zat. Hij, als neef, kon zoo familiaar doen als hij verkoos, zocht met haar samen in één spoorboekje welken trein zij overmorgen zou nemen, om een dagje naar Leiden te gaan; natuurlijk kon ze dat niet dan juist op dit oogenblik beslissen, hoofd aan hoofd met hem geleund in 't boekje turend. - Het was bepaald hard te moeten opstaan voor het diner... Maar ze had Sjoerd naast zich aan tafel... en hij was allerliefst vandaag. Hij deed zijn best, zonder eenige toekomst-plannen toch, enkel, om Geerte pleizier te doen... Govert-Jaap, aan Lizzy's anderen kant, bleef afgetrokken, vervuld met de Kamer-zitting, met de vraag of dat subsidie zou moeten geofferd worden aan de tegenpartij. -
Hij was niet vóór al dat geschipper.... 't gebeurde te véél vond hij. - - Hij was er meer voor dat 't ministerie gezamenlijk viel desnoods, om een schijnbare kleinigheid, maar gezamenlijk, terwille van de goede zaak, dan dat men losliet telkens 't een of ander beginsel, alléén om maar de stemmen-meerderheid te behouden, aan te blijven tot iederen prijs. - -
O ja, hij wist wel dat z'n schoonvader hem 't een beetje geïrriteerd geantwoord had vanmiddag: - - ‘Die subsidiequaestie kan je niet iets noemen waarmee ons beginsel staat of valt.... Ik óók vind, met de liberalen, dat die zaak van dat Christelijke Thuis voor Militairen heel onhandig door dien Gouver- | |
| |
neur is aangepakt; in de koloniën moet je zoo lets met takt doen... geen aanstoot geven’....
Maar met dat al.... 't Gold toch een christelijke instelling - om de kolonialen van den jenever en de onzedelijkheid af te houden. - - De liberalen maakten er enkel zoo'n lawaai-quaestie van om persoonlijke redenen, omdat ze den Gouverneur ginds, die, zelf een rechterzijde-man, het subsidie had toegestaan, door dit kabaaltje een hak wilden zetten....
En de záák van Christus, de ‘goede’ zaak, die leed er onder, onder zulk geharrewar. Want, den kolonialen den Christus prediken, dat was toch 't doel van zoo'n Militair Christelijk Thuis - - en dat moesten zij, de ministers in Christus' naam, immers uit alle macht bevorderen....
- Hij schrikte op door 't schelle lachen van Gerty - aan zijn andere zijde. Gerty en Geerte hadden Fredi ten Have tusschen zich in, dan volgde op Geerte Reesema, en dan, naast hem, weer Sjoerd. Dat trof heel best zoo, had Geert berekend; Sjoerd was daardoor wat dame betreft alleen op Lizzy aangewezen, en Nout, die altijd te lui was om 'n aardige tafelbuur te zijn, 't liefst lekker at en dronk, en niet gestoord werd daarin, dien kon ze óók gerust een heer aan zijn ééne zijde geven, met wien hij niet behoefde te praten. Fredi, wat hem betreft, vond dat hij heel best zat tusschen de twee mooie nichtjes. Gerty was vóór haar huwelijk heelemaal niet zijn genre geweest, zoo kwijnend, zoo blasée. Maar nu beviel ze hem veel beter, met dat volbloede, gezonde mooi, dat hem óók in Geerte zoo zinnelijk aantrok, en daarbij durfde ze zooveel gewaagde dingen zeggen, van die dubbelzinnigheden, waarin hij, Fredi, 'n pret had van belang, omdat 't van 'n zoogenaamd fatsoenlijke vrouw veel amusanter is, dan van die meiden waarmee je je amuseert stiekem.
Gerty's gedurfdheid, waartegen zij niet op kon, maakte Geerte 'n beetje geprikkeld, daardoor nog te begeeriger Fredi voor zichzelve te behouden... Ze wond zich op, liet zich telkens inschenken, lachte luid. Toen Fredi haar aan 't dessert een sigaret presenteerde uit zijn koker, nam ze er een... omdat Gerty óók rookte...
Govert-Jaap zag het eerst toen zij al een paar trekken gedaan had...
‘Geerte, wat valt je in,’ - riep hij streng-af keurend...
‘Je lijkt mama wel’, - viel zij wat bits uit... ‘Ik ben toch geen klein kind meer... Als ik nu rooken wil...’
‘Ik heb het je vroeger nooit zien doen...’
‘Wel mogelijk, - - ik heb er nu lust in...
| |
| |
Ze zei het kortaf. - Govert-Jaap zweeg. Er was even een pijnlijke stilte... Tot Fredi ten Have, om 't ijs te breken, met zijn gewone gemakkelijkheid begon:
‘Meneer Stinia, ik kom dezer dagen 'n beroep bij U doen op Uw welwillendheid... M'n oppasser wil uit den dienst - trouwplannen... 'n Heel oppassende jongen, - zoodat ik hem heb beloofd, dat ik bij alle invloedrijke menschen die ik ken, voor hem zal aankloppen om 'n baantje...’
‘Ongelukkig zijn er altijd veel meer liefhebbers, dan baantjes te vergeven... en ik heb óók m'n eigen protégé's, al 'n heele lijst...’, antwoordde Govert-Jaap.
‘O, maar zoo laat ik me niet wegjagen. - - Ik houd toch vol... Ik herinner er u telkens opnieuw aan; - - nietwaar, ik mag u toch bij gelegenheid wel eens een en ander van zijn antecedenten vertellen, - zijn naam u opgeven, - enz...’
Govert-Jaap vond het goedhartig, dat die luchthartige pretmaker toch wél wat over had voor 'n ander blijkbaar; 't stemde hem milder.
Geert zat met stralende oogen... vond Fredi edel. Net iets voor hem zich zóó veel moeite te geven voor 'n gewonen oppasser...
En ten Have, dien 't in den grond niets schelen kon wat er met den man gebeurde, wist wel, hoe hij zich in gezelschappen aangenaam maakte door zulk soort van goedkoope goedhartigheid. Dat was een van zijn hoofd-eigenschappen, die gemakkelijkheid waarmee hij zich aanpaste aan den aard van de menschen waarmee hij omging. Hij voelde instinctief, dat Govert-Jaap van die zijde 't best was te benaderen, eene van Helpt-elkander; óók dat Geerte, met haar oppervlakkige gevoeligheid, over zoo'n quasi belangstelling in zijn minderen heel in extase zou geraken, als deed hij wonder wat bijzonders...
Hij gaf 't adres op, terwijl Govert-Jaap, die naar de Kamerzitting moest, afscheid nam, het staande in zijn notitieboekje noteerde, beloofde: ‘Als ik iets doen kan bij gelegenheid, graag... herinnert u er mij in elk geval nog eens aan... er zijn er zoovelen, die solliciteeren’.... - - - - - - - -
Ziezoo, nu werd het eerst 'n leuk avondje, nu de ‘doleerder’ weg was. Ze noemden hem allemaal nu zoo, achter zijn rug om. Sjoerd had het rond verteld, dat Fredi ten Have dien bijnaam had uitgedacht; hij had er Geerte eens om hooren schaterlachen, vóór 't engagement...
Lizzy had Sjoerd meegetroond in de serre, moest er hem volstrekt planten laten bewonderen... Gerty en Fredi en Geert bleven in den salon... Nout zat nog aan tafel ná te rooken en te drinken......
| |
| |
Fredi werd sentimenteel, keek Geerte met verliefde blikken aan...
‘Waarom komt u nooit meer tennissen... mevrouw?’ - -
Gerty kuchte beteekenisvol, en begon toen haastig haar thee uit te drinken. - -
Geerte bloosde van ergernis... Alsof die Fredi niet heel goed zag wáárom ze niet kwam... En die flauwe Gerty ook, met dat laffe gekuch!...
‘Later misschien’, - zei ze ontwijkend. - -
‘O ja, - later, - - natuurlijk’, mompelde Gerty - - en giegelde. - -
‘Dat was 'n jolige tijd’, - verzuchtte Fredi. - - ‘He, wat lijkt me dat lang geleden al.’ -
‘Zóó, vindt je mij zóó oud geworden?’ - informeerde Geerte coquet...
‘U bent jonger dan ooit... Maar u bent nu zoo ver van mij, armen vlinder, vandaan... 'n zoo deftige, solide, Hollandsche huisvrouw’... En daarbij keek hij brutaal langs haar figuur - zoodat ze opnieuw bloosde. -
Geerte werd er bepaald melancholiek van. Die nare bevalling ook!
Haar nichtje, die veel eerder was getrouwd, had nog niets getrouwde-vrouw-achtigs, zag er in dat heel soepele witte japonnetje, met een wit ceintuur en 'n paar rozen erin, uit als 'n jongmeisje. -
‘Hoe vinden jullie mijn japon?’ - vroeg ze, om af te leiden. - -
‘Ik moet 's voelen, - - ik beoordeel altijd de stoffen óók’, - zei Fredi en kwam naast haar; boog zich over haar heen, om te streelen langs 't golven van de neervallende plooien.
Zij voelde zijn heeten adem even, - zag neer op zijn dik-blondstoppelhaar...
En, heel duidelijk aan haarzelve, in haar opgewonden toestand, voelde ze een wilde, haast onweerstaanbare begeerte in zich opbruisen dat hoofd naar zich toe te trekken, het te overstelpen met zoenen - zoenen - zoenen. - -
'n Begeerte, zooals ze die nooit had gevoeld naar Govert-Jaap, - wiens lief koozingen ze aannam zonder ze zelf te verlangen. -
- - Gerty, met haar kopje thee in de hand naar hen glurend, herinnerde zich 't opeens: Dat was wáár ook, dat Fredi 'n oue vlam was van Geerte. Nu, 't was haar te gunnen zoo'n afleiding nu ze zoo tot aan den hals toe in de solidideit zat, door dat huwelijk met den doleerder. -
| |
| |
‘Zeg kinderen’, - riep ze met een onbekookte begeerte om goedhartig te zijn, door Geerte het gemakkelijk te maken Fredi veel te zien ... ‘Jullie moeten morgen bij mij komen kijken naar m'n nieuwe boudoir-ameublement... Ik vond dat mat-rose zoo gauw gefaneerd, - ik heb alles nieuw genomen.’ - -
‘Ik heb 't immers al gezien, - - toen je het hebt uitgezocht’, - antwoordde Geert. - Maar Fredi, sneller Gerty's bedoeling radend, viel in: -
‘Maar ik niet... Als ik morgen een kopje thee mag komen halen....’
‘Ik ben thuis, - - zonder mankeeren,’ beloofde Gerty. ‘Kom jij nu ook Geerte?’ - - Toen stond ze op om Nout te gaan zeggen, dat het hun tijd werd.
Hij zag er rood en verhit uit, in-vulgair, nu de cognac en sigarenreuk met hem meekwam als een golf van drank- en societeits-atmospheer. - - En zijn reeds verslapte grof-zinnelijke trekken waren, nu hij moe was en slaperig, veel geprononceerder onbeduidend, zijn oogen zagen rood, en zijn gezicht was opgedroesd. - Gerty, fijn, aristocratisch poppetje nevens hem, wipte meteen naar de serre om Lizzy en Sjoerd op te zoeken. - -
Het was nog niet in orde tusschen die twee, dat zag ze dadelijk aan Lizzy's ontevreden, verzuurd gezicht, aan de verveelde houding waarmee Sjoerd op het canapeetje meer lag dan zat. -Terwijl Lizzy, op een paar groote dwars-over-elkaar gelegde kussens gezeten, zóó dat je haar beenen zag uitstrekken uit haar rok en diep kon inzien in haar gedecollecteerde japon, hem zinnetjes vóórlas uit een boek...
Zij wou 't gauw dichtslaan, - - maar Gerty hoorde nog heel duidelijk iets van 'n naakte vrouw en een bad, en vroeg nieuwsgierig:
‘Wat lees je... Lizzy?...’
‘O, 'n héél kunstzinnig boek,...’ spotte Sjoerd, - - ‘tenminste dat zegt Lizzy.- - “De witte Dorothea”, - - de geschiedenis van een juffer, die in haar bad wordt bekeken door een schilder - en met hem wegloopt. -’
‘Nette jonge-meisjes lectuur,’ kon Gerty, wat minachtend, niet inhouden. - - Maar Lizzy, die zich veel te goed deed op hare artistieke ontwikkeling, en die aanwendde als een gemakkelijk en bruikbaar voorwendsel, om al hare heeren-kennissen bij naakte schilderijen en dito bustes te sleepen, of te onderhouden over realistische boeken van het meest-onomwonden genre, wees haar pedant terecht: - -
‘Als je wat deedt aan moderne literatuur, zou je weten dat
| |
| |
“De Witte Dorothea” in Duitschland een grooten opgang maakt. - Het is een boek dat je moet gelezen hebben. - En ik wilde Sjoerd's meening weten - - - uit een literair oogpunt natuurlijk.’ - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Geerte bleef roerloos zitten, toen ze allemaal weg waren. - - Ze wou aldoor nog dat moment vasthouden, waarin Fredi over haar japon streek, en zijn hoofd zoo heel dicht bij haar was, zoo dicht, dat ze het zoo gemakkelijk had kunnen tusschen haar handen nemen en zoenen, - zoenen. -
- Neen, nu niet denken, ze had immers heel correct gedaan. Hij had naast haar op de canapé gezeten daarna, en ze had niet eens die invitatie voor morgen, door Gerty, aangenomen. Ze had die paar oogenblikken, waarin Sjoerd, Lizzy, en Nout Reesema er bij waren gekomen op het eind, zelfs niet eens meer zich met hem bemoeid. -
Dat reeds het enkele gevoel van hem zoo naast zich op de canapé te weten haar daarbij een rustige vreugde was geweest, in de zekerheid dat nu alles weer was tusschen hen als vanouds, daarvan gaf ze zich geen rekenschap. - - Het was goed zoo, heel goed, - - dat die kinderachtige boudeerderij over en weer nu had opgehouden. - - Meer verlangde ze immers niet. - - Ze waren zulke goeie oue vrienden...
Hare oogen keken strak voor zich uit... Aan al 't andere dacht ze niet, noch aan 't mislukte doel van het dinertje, dat toch immers door haar was bedacht om Sjoerd heimelijk in de intimiteit van de serre tot een décisie te brengen, noch aan het bijna te-gedurfd wordende van Gerty's daardoor niet meer gedistingueerden, al te luidruchtig-doenden toon... Ze dacht aan niets... keek heel stil voor zich uit... héél gelukkig. - -
Dáár had hij gezeten. - - Uit dat kopje had hij gedronken. - - En ze hoorde weer z'n overmoedig kwajongens-achtig lachen, waarbij hij al zijn mooie witte tanden zoo duidelijk bloot liet, onder den blonden snor...
Hij moest nu voortaan heel dikwijls komen, - net als vroeger met haar zijn. - - Nu zij een gehuwde vrouw was kon ze hem immers heel anders ontmoeten dan vroeger als jong-meisje - veel onbevangener-gezelliger. - -
- - Zij hoorde de voordeur gaan, - - Govert-Jaap's stem in de gang: - - ‘Mevrouw nog op? Wacht, leg m'n portefeuille dan maar vast in mijn kamer.’ - En hij ging binnen, 'n bezorgd-verteederde uitdrukking in zijn stem, terwijl hij zei: - - ‘Zoo laat nog hier, - kindje? - - Ik dacht dat je al lang naar
| |
| |
bed waart. - - Heb je nog een kopje thee soms?’ - -
Toen herinnerde ze zich...
Terwijl ze werktuigelijk de theepot van het theetafeltje onder den cosy wegnam, herinnerde ze zich.- -
‘God. - O God ja. - Dat telegram, hoe moest dat nu?’ -
Ze kon 't nu niet langer verzwijgen - al was de laatste trein lang weg. - - Ze wou immers zeggen dat het vanavond was aangekomen, - daar straks eerst. - -
En ze hortte: - -
‘Govert-Jaap, - zeg, - - je moet niet schrikken, - - er is een telegram - van tante...’
Tegelijkertijd gaf ze hem zijn thee aan. Hij stond nog, zette het kopje haastig weer neer, volgde haar, de paar schreden die zij doen moest om naar haar bureautje te gaan, het telegram uit het laadje daarvan te nemen. - -
- - ‘Tante schijnt heel ziek - het spijt mij zoo voor je’, - - stotterde zij. - -
Hij las. - -
‘Ik kan niet voor morgenmiddag er zijn’, - - zei hij toen toonloos.- -
Toen, zonder eenigen achterdocht, werktuigelijk: -
‘Wanneer kwam het?’ - -
Ze was niet op die vraag voorbereid. - - Ze aarzelde even. - -
‘Ik weet niet - vanavond. - - - Je waart in elk geval al weg’, - hervatte zij zich dadelijk. -
Maar hij nam het telegram weer op, zijn eigen gedachtenloop vervolgend. - -
‘Als je het mij misschien dadelijk in de Kamer hadt laten bezorgen, - - laat 's kijken, - wánneer is het hier in den Haag aangenomen?’ - - Toen deed hij een uitroep. - - ‘Elf uur acht, - - maar dat kan niet, - dat is vanochtend, - - hoe kàn dat? - -
Geert schrikte, had dááraan niet gedacht, in haar jonge leven nog niet véél met telegrammen te doen gehad. - Met een besef, dat alleen brutaalheid van zich goed houden haar nu redden kon, wou ze comedie spelen:
‘Hemel ja - hoe kan dat - - om elf uur vanochtend aangekomen; - en nu zoo laat pas bezorgd!?...’ - -
Maar haar man luisterde niet. - ‘Maar dat is schandelijk, dat kan de oorzaak zijn, dat ik nu niet meer bijtijds kom morgen. - Ik zal dadelijk mijn beklag bij de post indienen-onmiddellijk. - - Zóó iets is me nog nooit overkomen.’ - -
| |
| |
Geert werd zoo wit als een doek. Ineens begreep ze, dat haar man het hierbij niet zou laten zitten, zou onderzoeken naar de reden van zulk een plichtverzuim. - En dan zou alles uitkomen - alles. - -
Enfin, tot morgen had ze nog tijd om te bedenken, - vanavond kon hij toch niet informeeren... -
Maar Govert-Jaap schelde. - -
‘Leendert’, - zei hij tot den binnenkomenden knecht, - ‘hoe laat precies is vanavond dit telegram aangekomen?’ - -
‘'n Telegram, - vanavond?’ - - De knecht keek vragend naar Geerte. - ‘Er is vanochtend een gekomen.’ -
Zij gaf een lichten kreet van ontsteltenis - die haar verried. - -
Tot op dat oogenblik toe had Govert-Jaap nog steeds niets vermoed, was zelfs de mogelijkheid van een bedrog harerzijds niet in hem opgekomen. - Maar nu begreep hij. - Hij had nog de tegenwoordigheid van geest te zeggen tot Leendert:
‘Het is goed; je kunt wel naar bed gaan.’ - -
Toen, toen de deur zich achter den knecht sloot, zag hij zijn vrouw aan, en vroeg:
‘Geerte, waarom heb je mij belogen?’ -
Zij barstte in tranen uit. In den toestand, waarin zij was, door haar naderende bevalling, en haar overprikkelde nerveusiteit van dat samenzijn met Fredi, nerveusiteit, die zich nog door liqueur en sigaret had gevoed, verloor zij nu geheel hare tot hiertoe bewaarde zelfbeheersching. -
Zij snikte hartstochtelijk: ‘Vergeef het me, -vergeef het me’, - zonder op te helderen. -
Maar Govert-Jaap was van het Friesche bloed, dat, onder een beschavings-opvoeding van vele eeuwen, bruist en kookt nog, als van stoeren, heftigen, ongebreidelden volksaard. - - Hij was nu niet meer het gesoigneerde Kamerlid, dat zijn beetje provinciale onhandigheid wist te vernissen met een politoer van stijf-aan-doende correctheid in taal en manieren. - Hij werd nu weer wat zijn geslacht oorspronkelijk was geweest, 'n ruw-uitvallende, van alle stadskunsten warse manskerel, die zijn vrouw bij de polsen greep zoo woest, dat ze het haast uitschreeuwde van pijn, terwijl hij van haar antwoord vorderde:
‘Waarom loog je - waarom loog je - - waarom?’ -
‘Ik weet niet - - ik weet niet’, - - schreide ze. - ‘Ik heb het telegram vergeten.’ - -
‘Dat lieg je. - - Je weet dat je liegt.’ -
Hij sloeg in zijn drift met de vuist op de tafel. - Zijn kopje, dat dicht bij den rand stond, viel rinkelend naar beneden, de thee
| |
| |
vloeide langzaam, als een besmettende vieze vlek, over den sleep van Geerte's japon. -
Zij lette er met op; - zij zat als verlamd. -
Maar hem bracht in zijn drift dat rinkelend neervallen van die scherven een plotselinge bedaring. - Ineens vulden zich zijn oogen met tranen, zag hij vóór zich de arme stervende ginds, die dezen heelen langen dag op hem had gewacht vergeefs, en nog wachten moest den nacht opnieuw - en wéér een halven dag wachten, morgen nog eens,... - - en niet weten zou of ze hem wel ooit nog zou terugzien op aarde... -
Misschien was ze wel reeds buiten kennis, reeds dood. - En haar laatste afscheidswoorden had hij niet gehoord, haar doodsbed was geweest zonder hem; - die alles aan haar had te danken. - -
Hij veegde een traan weg, - maar hij voelde tegelijk, dat die niet alléén vloeide om wat hij daarginds verloor, maar om iets véél ergers óók nog, om een levende óók, die hem ontviel. - -
‘Govert-Jaap’, - begon Geerte, in wie die vochtige oogen de hoop deden herleven op vergiffenis, nu hij blijkbaar wat zachter werd gestemd: - -
‘Het telegram kwam vanochtend; - het was 'n heel druk oogenblik; - - ik heb 't later vergeten. - En vanavond durfde ik je dat niet te vertellen; - daarom jokte ik.’ - -
Maar hij geloofde haar niet. Hij zag dat zij uitvluchten zocht. Dat was juist het vreeselijke, dat hij zich bewust werd haar nu voortaan nooit meer te zullen kùnnen gelooven, - nu ze hem had verjokt op zulk een oogenblik, in het aangezicht van den dood. - -
Wáárom ze 't gedaan had, - omdat ze zóó frivool was van dat dinertje niet te willen uitstellen; - dat vermoedde hij niet eens. Op dat oogenblik verdiepte hij zich daar ook niet in. De leugenachtigheid, de wreede meedoogenlooze leugenachtigheid, waar het zóó iets ernstigs gold, was op zichzelf een te groote dèsillusie in haar karakter, dan dat hij, in de verwarring van zijn zich met de zieke bezighoudende overdenkingen, aan iets anders nog dacht dan aan het onrecht deze aangedaan. -
Eerst in den nacht, terwijl hij wakker lag, zich aldoor afvragend of hij morgen nog wel intijds zou zijn, biddend met droge lippen, dat God hem die bede mocht verhooren, die bede, dat niet zij, daarginds, de onschuldige, zou behoeven te lijden onder Geerte's zonde, flitste het door zijn denkensmoede hersenen:
‘Waarom - waarom - had ze gelogen - tot welk doel?’ - -
Hij wilde het weten nu - zóó beslist weten, dat ze juist dóór
| |
| |
dat aandringen nog minder daardoor durfde uitspreken de wáárheid, in een heel zeker vooruit voelen, hoe hij haar zou verachten als ze het bekende, dat een dinertje haar belangrijker was geweest dan het recht eener stervende.
En zoo werd haar antwoord een nieuwe leugen: - -
‘Ik hoopte dat er misschien weer betere berichten zouden komen in den loop van den dag. - Je hebt zooveel aan je hoofd met de Kamer. - Ik heb het verzwegen om bestwil. - - Maar je gelooft me toch niet.’ - -
Neen, hij geloofde haar niet meer. - - Hij zag heel duidelijk hoe ze erin omloog. - - En, in een laatste hoop, dat die iets bij haar kon uitrichten, verwees hij haar naar hare moeder:
‘Die zal met je spreken - terwijl ik weg ben. - Die zal je misschien doen inzien, hoe grootelijks je hebt gezondigd. - Ik zal haar schrijven nog vóór ik morgenochtend vertrek.’ - - - - - - - - - - - - - - - - -
Zou ze nu naar Gerty gaan, - of niet gaan? - - Als er een telegram van Govert-Jaap ware gekomen van De Ekenhuize, dat alles was afgeloopen, dan had ze 't niet gedurfd. Dan had ze immers ook moeten sluiten hier, dadelijk. - - Maar nu... Hij kon er wel al zijn, - op het Goed. - - Tante leefde dus zeker nog, - was misschien al wat beter. - - En, in elk geval, er was geen telegram. - - Ze deed dus nu niets verkeerds. - - Hè, ze kon 't nog zelve niet begrijpen, dat ze 't allemaal achter den rug had, al die narigheid van gisteravond! Ze voelde zich, nu Govert-Jaap goddank vertrokken was, eindelijk weer heelemaal de oude.
- Geert had de joviale luchtige natuur van haar vader. Je moet de dingen nemen zooals zij nu eenmaal zijn. Niet te véél tobben! Wat nu eenmaal is gebeurd, is gebeurd.
Goeie hemel, wat kon die Govert-Jaap boos worden! Ze had gedacht dat haar pols zou breken in z'n greep. Ja, ze was bang voor 'm geweest gisteren op dat oogenblik. Zoo'n ruwerd! Maar nu was 't ook al weer welletjes. Nu had ze geen lust meer er nog langer over te treuren, dat ze hem had verdriet gedaan. En dat hij 't ook zóó tragisch geliefde op te nemen! Bah, zóó onvergefelijk was 't nu ook weer niet, wat ze gedaan had! - - Vanochtend had ze wezenlijk gedacht, dat ze niet gaan zou, met die beschreide oogen, en die erge hoofdpijn, die ze toen had. - -
Maar nu, nadat ze na de lunch was in slaap geraakt, boven op haar bed, zag ze er weer heelemaal presentabel uit. En ze had veel meer lust naar Gerty te wippen, dan hier thuis aldoor te blijven zitten suffen over die scène van gisteravond. - Neen,
| |
| |
om Fredi te ontmoeten ging ze heelemaal niet. Natuurlijk, dat bij er allicht zijn zou, dat was gezellig; 't is altijd veel leuker als er 'n aardige man bij is, dan dames-alléén onder elkaar. Maar ze zou toch wel gegaan zijn, ook al had Gerty niet van Fredi gesproken. - Misschien kwam hij ook wel niet eens. - Hij beloofde wel meer wat hij niet deed. - - En dan kon 't haar óók niets schelen - - niets natuurlijk... - -
Daar werd gescheld. - Als 't nu maar niet mama was. - - Gauw Leendert toeroepen, dat ze uit was, ‘ook als 't mevrouw Eduma soms is.’ - -
‘Jawel, mevrouw.’ - -
Het was hare moeder. - En Leendert zei, dat mevrouw Eduma gezegd had, hoe ze dan vanavond nog wel even terugkwam, want dat zij hare dochter moest spreken. - -
O natuurlijk, mama kwam zeker zeuren naar aanleiding van Govert-Jaap's briefje. Dus had hij 't dan toch weggezonden. Wat verbeeldde hij zich wel! Haar de les laten lezen door mama! Nu, maar nu ging ze eerst recht naar Gerty, dan had ze tenminste éérst nog 'n paar gezellige uurtjes vóór ze werd gekapitteld. -
Ze wipte gauw heen om haar hoed en mantel te halen, telefoneerde even om 'n victoria. - -
‘We dachten al dat je niet meer kwaamt’, - zei Gerty, die met Fredi zat te kijken in 'n photo-album. Ik liet ten Have net tot troost je laatste portretten zien.’ - -
‘Er is geen een bij de heele collectie, dat háált bij de werkelijkheid’, zei Fredi galant, maar Geert was overtuigd dat hij het banale complimentje zei zonder oprechtheid, want ze had vandaag haar beau jour niet. - -
‘Waarom zeg je dat? - Het is flauw zulke laffe complimentjes te zeggen, die je toch niet meent’, viel zij uit, 'n beetje prikkelbaar. -
‘Zeg, jullie gaan toch niet kibbelen’, - riep Gerty, opstaande om naar de serre te gaan, waar haar theetafeltje stond. ‘In dat geval durf ik jullie niet alleen laten, dan moet ik blijven om vrede te stichten.’
‘Ga maar gerust; - - ik ben niet in staat tot zóó iets als kibbelen met mevrouw Stinia’, - zei Fredi, met 'n sentimenteelen blik. En, zachter, toen Gerty weg was:
‘Men zegt wel eens méér dingen, die men niet méént, om de wáárheid te verbergen, die men niet zeggen wil. - - Vergeef het me, als ik je daardoor heb gekwetst.’ -
Zijn toon was teeder-ernstig, zooals hij spreken kon een enkele maal, wanneer hij héél gevoelig wou zijn. Zij zag hem verbaasd aan:
| |
| |
‘Ik begrijp je niet.’ -
‘Ik ben bang, dat ik je beleedig, als ik het nader uitleg. - - Ik wou alleen maar zeggen, dat het wáár is;-je portretten zijn veel fleuriger dan je uitzien op dit oogenblik. Maar, omdat mij dat zoo erg veel verdriet doet, dat je er niet goed uitziet, niet opgewekt, daarom zèg ik maar liever 'n banaliteit. - Nu weet je het.’
Zij begon gemaakt te giegelen, om haar nerveusheid te verbergen. -
‘Zeg, alsjeblieft Fredi, word nu niet sentimenteel. - Dat staat je niet.’ -
Maar hij schudde het hoofd, heel ernstig doende: -
‘Zie je wel, ik wist wel, dat je 't zóó zoudt opnemen. - Ik mag tegenwoordig niets meer zeggen dan banaliteiten, - anders ben je beleedigd. - Dat is dus nu 't einde van onze lange, goede vriendschap.’ -
‘Dat is niet waar. - Dat weet je wel.’ - -
‘Dat weet ik niet.’ - -
Hij stond heel dicht voor haar - zóó dicht, dat ze den blik van zijn heldere lichte oogen niet kon ontwijken. - - Ze zag hem aan, en ze voelde, dat ze weer onder zijn bekoring was. - -
‘Dat weet je wel’, - - herhaalde ze nog eens. - -
‘Bewijs me dat dan.’
‘Hoe?’
‘Dat weet je wel. - Door weer met me te zijn als vanouds.’ - -
De vragen en antwoorden waren kort, ingehouden, haastig, halfluid gevoerd, - - als bestond er reeds iets als 'n geheim tusschen hen. - Gerty kwam weer terug uit de serre, bracht zelf 't blaadje met drie kopjes thee mee. - ‘Ziezoo, Fredi’, zei ze, ‘haal jij nu even de rest, de koekjes?’ - -
- - En zij begon druk te redeneeren over gisterenavond, te insinueeren hoe dwaas die Lizzy van der Hooph zich weer met Sjoerd had aangesteld, te vragen aan Fredi, of die ook niet geloofde, dat zij, Lizzy, in een heel ander soort huis op hare plaats zou zijn dan in haar moeders salon; - als ze maar van 'n anderen stand ware geweest, dan zou je eens hebben gezien.... - - - Maar Fredi, en Geerte ook, bleven stil bij haar geredeneer. - - In Geerte was 'n gróót geluksgevoel, dat haar de keel dichtkneep. - En Fredi voelde instinctmatig, dat hij zijn verovering niet beter kon bevestigen dan door nu in zijn sentimenteele rol te blijven, en niet met Gerty op te slaan. Hij wàs ook werkelijk verliefd weer op z'n oue vlam. Geert beviel hem meer dan ooit na de lange
| |
| |
onverschilligheid, die ze hem had getoond. Er zat temperament in zoo'n hem boudeeren willen, - vond hij, in zijn verwendheid van door de dames te véél bewierookt man. - En, nu ze eenmaal veilig en wel getrouwd was, bleef 'n flirtation immers ook zónder gevaar voor hem. 't Was nu 'n veel veiliger spelletje voor hemzelf dan vroeger. Hij had er nu eerst recht de wezenlijke aardigheid in. - -
Toen Geerte thuis kwam, zat mevrouw Eduma de Witt al op haar dochter te wachten. - ‘Ik ben thuis wezen zeggen, dat ik hier zou blijven eten,’ - vertelde ze. - - ‘Hoe kon je nu uitgaan - vandaag?’ - Het klonk droef-verwijtend.
‘Waarom vandaag niet?’ - Geerte pantserde zich met onverschilligheid. - Ze was boos, door hare moeder in hare prettige gedachten over Fredi te worden gestoord. Alsof 't niet al vervelend genoeg ware geweest vanavond te worden gekapitteld. - Het had toch waarachtig wel tot na den eten kunnen wachten. -
‘Maar, - kind, - terwijl tante Stinia zóó naar is, - misschien al dood. - En nadat je zoo'n scene hebt gehad met je man!’ -
‘Govert-Jaap moest zich schamen U er in te halen’, - riep Geert nijdig. ‘Hij heeft mij in elk geval zóó ongemanierd behandeld, dat ik hem meer heb te vergeven dan hij mij. 't Is ook wat, 'n vergeten telegram - uit bestwil.’ -
‘O Geerte, - - hoe kon je 't vergeten? - Die arme, lieve, goeie mevrouw Stinia! - Ik begrijp het niet, - - hoe kon je 't toch doen?’
‘Gut ma, ik zeg U immers voor de zooveelste maal, dat ik 't in de drukte heb neergelegd, en gedacht dat er misschien later wel 'n beter telegram zou komen. - En dan was immers al die angst om niet geweest. Ik weet toch hoeveel Govert-Jaap van zijn tante houdt. - En hij heeft zooveel onaangenaam gedoe in de Kamer - vraagt U maar aan Papa; - omdat hij alles zoo tragisch opneemt. Daarom wou ik hem juist dit sparen. - En toen heb ik 't later vergeten - dat is waar. - Is dat nu zoo'n doodzonde?’ -
Zij had nu zoo dikwijls dit tenslotte zeer handig in elkaar gezette noodleugen-verhaal opgedischt, dat zij het van lieverlede zelve bijna begon te gelooven.
En hare moeder, in wier eenvoudig, recht-door-zee gemoed zelfs geen vermoeden ook maar van de waarheid opkwam, omdat zij zich zoo iets lichtzinnigs als een dinertje boven een ziektegeval stellen niet kon indenken eenvoudig, vond dientengevolge deze uitlegging heel aannemelijk, zei aan Govert-Jaap, toen ze hem terugzag:
| |
| |
‘Je oordeelt te hard, geloof me, zóó erg heeft ze het niet bedoeld. - Ze is onnadenkend, niet slecht.’ - -
Govert-Jaap zuchtte. - - Hij zweeg. - Hij wist voor zichzelf, dat er sinds dien leugen, waarvan hij de oorzaak niet begreep, een klove dempte tusschen hem en Geerte. - -
|
|