| |
| |
| |
IV.
Intusschen, al dat geklets en jaloersch-gedoe, achter den rug der Holt's en Eduma's om, belette geenszins dat heel den Haag dat meetelt, de kletsers en kwaadspreeksters voorop natuurlijk, zich lievig vertoonde op de engagements-receptie. -
Vóór de villa op Plem 1813 was het één lange rei van rijtuigen en auto's, en binnen-in, in de salons, hoorde men één aanhoudend naam-afroepen met handgedruk en gegroet en lievewoordjes-geven. - Nout en Gerty waren in de zoogenaamde ‘kleine’ blauwe voorkamer, een geheel in lichtblauw-gehouden soort boudoir, dat, heel groot en ruim toch, het slot vormde der suite van, in wit en goud, in den donkeren winterdag heel-lichttintende twee andere kamers. - Gerty, in tegenstelling van haar groot en krachtig gebouwd nichtje, was tenger en slank, met in haar wat te bleek en van te veel en te jong uitgaan reeds iets of wat verflenst gezichtje een trek van moeheid, van zich lichamelijk-overspannen-voelen, die zich op dit oogenblik verplooide tot een van ingehouden zegepraal over de mindergelukkige vriendinnen, die nog niet zoo ver waren als zij. - Voor Haagsche smaken was Gerty misschien van een verfijnder schoonheid dan Geert-, de combinatie van het Holt-burgermans bloed met dat der aristocratische Eduma's had zich in haar vermengd tot een, zoo niet sterk, dan toch gezond ras, omdat bij háár der moeder bloed had overheerscht, waar haar een paar jaar later geboren jongere broer de vaderlijke belastheid van tering in zich had opgenomen, en was geworden een geestelijk zoowel als lichamelijk misdeelde. - Neven de teer-rose wangen en de groote sprekende blauwe oogen van Gerty, in het smalle wel-besneden gezichtje, was Geert grover en steviger; voor mannen-oogen toch, met haar volle buste en stralende gezondheid en welige figuur, vooral niet minder begeerlijk, zooals zij daar, zelve een pas-ontloken menschen-bloem, stond te lachen en te schertsen in de van bloemen overvolle serre.
Want zij lachte en zij schertste - met de huichelarij van zich
| |
| |
goed-kunnen houden, waarin een ‘welopgevoed’ meisje van haar soort wordt grootgebracht, en die daarenboven nog een geboorte-eigenschap óók reeds is van de door het lot tot zich-zelve verbergen zoo aanhoudend gedoemde vrouw. - - Haar heele jonge hart was ondertusschen één spanning naar Fredi ten Have. - Zou hij haar nu vragen? Zou hij nu eindelijk ‘het’ zeggen, waarop ze al zoo lang wachtte, ‘het’ beslissende woord? -
O, God, ze was zoo in-jaloersch van Gerty! Van Gerty, van wie ze wist, dat die in het minst niet verliefd was op Nout, hem enkel nam omdat ze zoo gauw mogelijk een goede partij wou doen. En die kreeg nu zoo maar dadelijk in-eens haar zin! -
‘En wanneer jij nu!?’ had ze lief ironisch gevraagd, toen ze, den dag na den fancy-fair, haar nichtje was komen vertellen, dat het tusschen haar en Nout er ‘door’ was, dat de mama's dien-zelfden middag nog zouden confereeren. -
- Geert had zich goed gehouden. - ‘Ik, - had ze onnoozel-gezegd, - ‘ik’, - ‘hoe kom je erbij, - met wien?’
En Gerty, plagerig: - - ‘Lieve God, - Geert, - alsof je niet weet wien ik bedoel, nadat je zoo bent in opspraak geweest in deze dagen met Fredi ten Have. - - Iedereen verwacht nu immers dat jullie 'n paar wordt.’ -
Geert had nerveus-overmoedig gelachen! -
‘Met Fredi! - Hoe valt het je in!? - Alsof dat nu ooit iets beteekent, als je met Fredi flirt! - - Lieve hemel, hij is immers al met half den Haag besproken, zou ik denken. - Neen hoor, als dat wat wezenlijks beteekenen moest, dat Fredi ten Have je 't hof maakt!’
Gerty, met de bescherming al van het aanstaande mevrouwtje over haar nog ongehuwde vriendinnen, had genadig-neerbuigend gezegd:
‘Nu, als ik jou was, dan zou ik toch maar liever oppassen; je weet niet hoeveel er over gepraat wordt. Als ik niet zoo zeker was geweest van Nout, denk je dan dat ik zoo onvoorzichtig zou zijn geweest? Maar zie je, van Nout was ik al zóó lang zeker.’ -
Geert was overtuigd geweest dat Gerty dat loog, dat ze, eerst op den fancy-fair-zelve, juist dóór haar flirten, Nout Reesema zoo ver had gekregen van haar, in een plotselinge hevige begeerte, te vragen zijn vrouw te worden. Maar in stilte hoopte ze, dat óók Fredi nog wel over de brug zou komen. Hij was zóó lief geweest, zóó charmant; - hij had haar zooveel halve beloften toegefluisterd, zooveel héél intieme dingen gezegd, van hoe het wezen zou - als hij eens trouwde - en hoe hij zich zijn latere vrouw dan dacht! - En in die hoop juist had ze hem zoo
| |
| |
blindelings vertrouwd, zoo zonder terughouden zijn gang laten gaan, al had ze de booze blikken van mevrouw Horstenboer, over haar opvallend gedrag, heel goed opgemerkt.
In die hoop ook had ze de standjes later thuis van papa, die woedend was geweest, om haar ‘wereldschheid’, onverschillig over zich laten heengaan, vertrouwend straks in den goeden afloop van alles, wanneer papa-zelf weer tevreden zou wezen, als Fredi met zijn aanzoek voor den dag kwam. Want, tegen Fredi zou papa mets hebben, al was hij duizendmaal een lichtzinnige huzaren-luitenant. Daarvan was ze absoluut zeker! Hij was van goede, zelfs orthodoxe familie, zijn overleden ouders waren steunpilaren geweest van de Haagsch-orthodoxe richting, zijn vader had indertijd, als jarenlang wethouder, de algemeene achting genoten, zijn moeder was in dien zelfden tijd opgetreden als een der hoofd-figuren van alle toenmalige gemoedelijke liefdadige dames-vereenigingen. En zijn broers ook bekleedden deftige invloedrijke betrekkingen, gingen heel fatsoenlijk naar de Fransche of de Duitsche Kerk (die duurt vooral zoo kort, weet je). En Fredi zelf zei altijd lachend: ‘Als ik me vestig als getrouwd man, dan word ik een steunpilaar van christelijke kringen; dat zullen jullie eens zien, meisjes, - dat is in de traditie van mijn familie.’ -
En, terwijl papa, uit zijn gewone joviale stemming onaangenaam opgeschrikt door het besproken gedrag van zijn dochter, knorde voor de zooveelste maal: ‘'t Is een schande voor een meisje van jouw christelijke opvoeding’, terwijl mama huilerig mompelde:
‘Als je grootvader dat had moeten beleven! En mevrouw Horstenboer, die zóó lief voor je is geweest, wat is het daar nu onplezierig voor’, - had Geert al maar door gedacht:
‘Praten jullie maar! Je zult eens zien hoe blij je straks bent, als Fredi me vráágt, wezenlijk openlijk vráágt.’ -
Ze had hem niet weergezien na den fancy-fair; alleen maar eens op straat 'n groet met hem gewisseld. Dat kon hij zoo eigenaardig doen, dat aanslaan, met zijn militaire rechte houding, aan zijn uniform-pet, en je dan tegelijk zoo brutaal-uitkleedend aankijken dát je er 'n kleur van kreeg tot achter je ooren. - Ze had op dat oogenblik met mama een bestelling besproken bij Monchen; hij kwam net uit de Witte, en hij had het weer zoo opvallend gedaan dat kijken, met dien blik die haar zoo lief was, en dien zij toch vreesde, om het te-uitkleedende ervan: maar ze had hem eigenlijk meer gevoeld dan gezien, want ze durfde niet opkijken, om mama....
Maar nu, nu moèst hij komen! Hij moèst komen Gerty te feli- | |
| |
citeeren. Hij kwam bij tante Holt zoo véél aan huis. Zij had, in haar bevoorrechting van germain-nichtje, gezorgd er al van den begin af te zijn opdat hij haar niet bij toeval misliep. - En ze had, om dezelfde reden, van tante Anna gedaan gekregen, dat ze den heelen middag mocht blijven zoogenaamd ‘helpen.’ -
Tante Anna, in haar verzaligden toestand van de dochter onder dak gebracht hebbende moeder, vond vandaag alles goed, was een en al liefheid en beminnelijkheid. - Zij droeg een fonkelnieuw muiskleurig toilet van liberty-fluweel, aan den hals met ouderwetsche erfstuk-kant ingezet, Gerty was in licht-rose, dat bij haar fijn-bleek gezichtje uitstekend pastte. - Geert droeg natuurlijk óók rose, - omdat Fredi gezegd had, dat die kleur haar kleedde. - -
‘God, - wat 'n corvee toch,’ zuchtte Nout Reesema, breed-geeuwend achter zijn hand. - ‘Hoe kunnen jullie-vrouwen dat nou in 's hemelsnaam prettig vinden!’
Hij zag er wat-verloopen uit al, ondanks zijn pas zes en twintig jaren; kaalhoofdig vrij-wel, de oogen flets en ingezonken, en van 'n te goed leven bol-opgezette wangen. - Eenige zoon, bedorven kindje, had hij, van huis uit niet zonder gaven en goede eigenschappen, aan de Leidsche academie zich jong-verliederlijkt, was weer thuis gekomen vóór hij had afgestudeerd, omdat hij geen lust had examens er in te werken, leefde daar vadsig voort op de villa zijner moeder, totdat deze blij was, hem, door een goed huwelijk met Gerty Holt, weer aan den gang te kunnen helpen, want, door de Eduma-relatie, zou hij nu 'n betrekking krijgen; dat had ze als uitdrukkelijke voorwaarde gesteld. - Zij-ook liep stralend rond, 'n groote, 'n beetje vulgair-aandoende, dikke vrouw, met veel ringen en veel armbanden, en 'n zwaren gouden hals-horloge-ketting, - sporen van het jenever-stoker-fortuin, waaruit de Reesema's waren opgekomen, die zij niet verstond af te leggen, ondanks 't Haagsche vernisje waarmee zij zich oppoetste. - - Gerty glimlachte liefjes tegen haar aanstaande, om zijn lustelooze woorden. Zij was in haar element juist. Anders gauwmoe, en steeds 'n beetje lusteloos, voelde ze nu geen lichamelijke afmatting, noch verveling, enkel 'n overweldigend vreugde-gevoel van zoo gauw al geëngageerd te zijn, dat haar staande hield niet alleen, maar haar zelfs op haar allervoordeeligst er deed uitzien, met schitterende oogen, en 'n gelukkigen lach om de lippen, en iets innemends-toeschietelijks in hare anders wat te kwijnende bewegingen.
‘Vindt je het dan niet een klein beetje leuk óók, je aanstaande vrouwtje zoo aan iedereen te vertoonen? - Ben je niet 'n klein,
| |
| |
klein beetje trotsch op je Gerty?’, - vleide zij heel-lief. -
Nout was wèl verliefd, voor zoover zijn indolentie dat toeliet. Hij kneep haar 's gauw in den, ondanks haar rankheid, mooi-gevulden arm.- -
‘'k Ben liever toch straks met je alléén, - zonder al die kijkers’, - fluisterde hij haar toe, met 'n onverholen bewondering voor haar lichaam-mooi, die haar zeer voldeed.- -
‘Luitenant ten Have,’ werd bij de deur aangekondigd door den livreiknecht. -
Geert hoorde het bij de theetafel. - Zij kon niet opkijken; zij was bezig te schertsen met meneer Horstenboer, die haar vleierijtjes zei, heelemaal, hier op zoo'n receptie, in zijn Don-Juan-element, niets-christelijk-ministerachtig-doende nu. -
Nu zou hij straks bij háár komen! Natuurlijk. Zij hoorde hem flauwiteiten zeggen aan Gerty - en 'n gelukwensch uitbrengen daarna, héél correct. - Ze zag, als met oogen op haar rug, hoe hij daarbij Gerty's mooien arm, tot boven den elleboog bloot, zou monsteren, en onbeschaamd trachten in te kijken in de dunne entredeux van haar hals-inzet.
‘Hoe maakt u het freule Eduma? - - Meneer Horstenboer!’ - Hij wisselde met den minister 'n handdruk, informeerde correct bij hem of mevrouw toch wèl was? 'n Oogenblik praatten ze alle drie samen, Geert heel opgewekt-onbevangen zich houdend, de minister met 'n vermoeden van 'n beetje over te zijn, maar dat echter juist, ondeugend, wel aardig vindend, dat hij die mooie, knappe Geerte Eduma zoo'n beetje plaagde als fâcheux troisième.
Maar zijn vrouw kwam hem zoeken, om heen te gaan. Zij wisselden handdrukjes, lieve afscheidswoordjes. - Fredi viel lui neer in 'n rieten stoeltje bij de theetafel:
‘Nu, en wat zeg je nu wel van je nichtje? Reesema kon minder doen, - dat 's zeker.’ -
Hij keek Geert, met zijn licht-blauwe oogen half-toegeknepen, zooals zijn gewoonte was als hij ging gekheid maken, zoo onbevangen-gewoon aan, dat ze ineens voelde, hoe al haar verwachting ijdele illusie zou blijven, hoe geen haartje op zijn blonde stoppel-hoofd, boven zijn door de zon rood-verbrand gezicht, er aan dacht haar straks te gaan vragen zijn leven te deelen. -
Het was haar alsof ineens al de bloemen in de serre hunne kopjes lieten hangen, en alsof 't daarbinnen, ondanks electrisch licht en teedere zachte nuances van stoffen op meubels en van toiletten, precies even donker en somber werd als daarbuiten in den
| |
| |
killen regen-winterdag. - Als ze nu maar had kunnen wegloopen, ineens weg, naar boven, naar huis, naar haar eigen slaapkamertje, om er zich vóórover op haar bed te werpen, en het uit te snikken van wreede pijn!- -
Maar ze moest hier blijven, schertsen, flirten, juist alsof ze niets anders had verwacht van het weerzien met Fredi, dan deze banale ontmoeting.
‘Gerty is mooi,’ - zei ze dapper, vast besloten door geen kinderachtige jaloezie-verrading haar eigen teleurstelling te laten bemerken. -
Fredi knikte met kenner-blik. - -
‘Nou, of ze! - - Ofschoon ik voor mij van wat stevigers houd.’ - - En met 'n brutalen glimlach gleed zijn veelzeggend oog langs Geert heen, terwijl hij dat zei. - - ‘Enfin, neemt niet weg, dat Reesema er inloopt.’ -
- - ‘Waarom? Hoe durf je dat zeggen?’ - riep Geert gepiqueerd; in haar teleurgestelde stemming blij dat ze zich zóó kon lucht geven, door voor haar nichtje partij te trekken! - - ‘Ik zou zeggen dat hij niet het minst af is van hun tweeën.’ - -
Fredi lachte overmoedig, in de aangename zekerheid, dat hij alles kon zich veroorloven, en alles kon doen bij zijn dames-bewonderaarsters. - - Hem werd toch alles dadelijk weer vergeven. - -
‘Ik wou alleen maar zeggen, dat trouwen; so wie so, voor 'n man nonsens is. - Freiheit, goldene Freiheit - -!’ En hij strekte theatraal de armen uit!
‘Méén je dat?’ - - De arme Geert vroeg het ademloos. - Zij moèst zekerheid hebben. - -
Maar Fredi speelde met haar, als 'n kat met de muis. - ‘Méénen! Meen ik nu óóit iets van wat ik zeg!? - Kind, wat ben je tragisch vandaag!’ -
‘Dus je méént het niet?’ - - Er was een smeekbede, om haar hoop te laten, in haar oogen, die hem even verteederde, méér deed zeggen dan hij misschien van plan was geweest.- -
‘Eenmaal zal ik er ook wel aan moeten’, - ontweek hij handig een beslissing! - - ‘Je zegt zulke dingen, - van het nooit willen doen, - en je doet het toch op 'n gegeven oogenblik.’ - -
Het werd ineens weer licht voor de oogen van Geert, zóó licht, dat ze niet meer kon zien. Of misschien waren het óók wel tranen, die in haar oogen opwelden; gelukstranen schitterend als zilverglans. - Ze liet in haar blijde ontroering een van tantes écht porseleinen kopjes vallen. - En in het volgend
| |
| |
moment zaten zij en Fredi beiden op den grond, en raapten de scherven op, nog vóór een van de knechten kon toeschieten. -
‘Wat 'n onhandige domme vingertjes’, zei Fredi, en streelde ze heel snel-onopgemerkt, terwijl zijn hand het opgeraapte op het blad legde, en met de hare even in beroering kwam daarbij. -
- Maar 't alleen-zijn was verbroken; het breek-rumoer had anderen doen naderbij komen, tante Holt óók, die haar lief zacht karakter ten aanschouwe van iedereen weer eens accentueerde, door met 'n beminnelijke onverschilligheid te troosten: ‘Trek je er maar niets van aan, Geertruida, - 't is immers maar 'n dood stukje porselein. - Wat komt dat er op aan!’ - -
‘Maar een van uw lange lijzen nog wél’, - - bejammerde Geert beteuterd. - -
Tanta Anna gaf haar tot alle antwoord een lief dameskusje, dat alle aanschouwers in verrukking bracht over haar charmantheid. -
Fredi ten Have was blij dat hij kon weggaan ongemerkt. Hij zou waarachtig haast 'n gekheid begaan hebben, - dacht hij later. - Als die verdomde meisjes het er op gezet hebben, met 'r mooie oogen, en 'r verleidings-kunstjes! - Enfin, hij zou nu toch 'n beetje oppassen vooreerst. - -
|
|