‘Ja, jij denkt maar, dat 'n minister alles kan, zonder verantwoording te moeten doen. - Je vergeet heelemaal hoe de Kamer me op de vingers kijkt, - - de liberalen vooral...’
‘Net of ze op zoo'n simpelen adjunct-commies hier of daar zullen acht-slaan, - - 't is ook wat...’
‘Wel, als die simpele adjunct-commies mijn neef is. - - En, in elk geval,’ - hij sneed bruusk af, 'n penhouder, dien hij had opgenomen, boos neerwerpend, - ‘'t kan niet, zeg ik je. - 't Kan eenvoudig niet, omdat Henk er niet toe in staat is.’
- - - ‘Net of iedereen dat niet wel kan, dat onnoozele klerkjes-werk’, - viel zij uit, de lieve trek, die in gezelschap haar mond steeds plooide, ineens verscherpend nu tot een vinnige snauw-uitdrukking, zooals alleen haar dagelijksche huisgenooten van haar zagen. - Toen, zich weer inhoudend, omdat ze toch haar broer te vèèl noodig had nu ... ‘Enfin, laat ons nu niet afdwalen. Juist omdat je beweert voor Henkie niets te kunnen doen, is 't een reden temeer, dat je me nu, terwille van Gertv, niet wéér móógt weigeren. Als 't dan wáár is, dat je wel wilt maar niet kunt, dan heb je nu toch 'n gelegenheid dat me te toonen met Nout Reesema.’ - -
Ten einde raad sprong haar broer ongeduldig op. - ‘Draai toch niet zoo rond in 'n cirkel. - Waar wil je dan in Godsnaam, dat ik dien leeglooper zal instoppen, als er nu toch niets vacant is? - Ik kan toch geen betrekking voor hem máken’. - -
‘Oòk wel, als je maar wilt. - - 'n Minister kan zoo veel. - Je neemt hem maar bij je eigen, b.v.... op je eigen departement.’ - -
‘'k Zou je danken, - 'n jongen, die alleen van honden verstand heeft! - - Wat moet ik nu in 's hemelsnaam daarmee aanvangen?’ -
‘Nou ja, - - ik vraag je 't immers ook niet, om je aan een goeie werkkracht te helpen. 'N ander kan zijn werk voor 'm doen, mijnentwege, als hij den titel maar heeft.’ - - En zij begon nerveus te lachen, want zij zag op 't gezicht van haar broer iets als van toenadering. - Dadelijk van die goeie gezindheid profiteerend sloeg zij lief-vleiend haar gevulden arm om zijn hals, en drong:
‘Toe, wees nu eens heel, heel lief. - - Beloof me dat je iets zult doen. - - Met je belofte alleen ben ik al tevreden. - - Maar die moet ik hebben. Mevrouw Reesema stelt het als voorwaarde. - - Bedenk toch, 't geluk van mijn kind.’ - -
Maar ze behoefde het batist zakdoekje met nog eens aan te wenden - -, de klok, die twaalf uur sloeg, hielp óók 'n handje,