Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw
(1959)–Ferd. Sassen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Derde hoofdstuk
| |
[pagina 218]
| |
veranderd vastgehouden. Wie zich door het empirisme van Locke aangetrokken voelde, behoefde daarom diens idealisme nog niet over te nemen. Het overmoedig rationalisme van de vorige generatie is geheel verdwenen. Het empirisme heeft geleid tot een schroomvallig voorbehoud tegenover alle metaphysische kennis, dat slechts door de Christelijke geloofsovertuiging van de wijsgerige denkers aan de verleiding van het scepticisme wist te ontkomen. Tegenover het atheïsme, waarvan Spinoza en Hobbes als de voormannen golden, werd hoog opgegeven van de wijsheid van God in zijn schepping en van de dienstbaarheid van de stoffelijke natuur aan Gods doeleinden. In vele gevallen werd zelfs een toevlucht gezocht in een fideïstische houding, die voor zelfstandige wijsgerige bespiegeling weinig plaats meer liet. Men had te weinig behoefte aan een zuiver-wijsgerige wereldverklaring om zich aan enig stelsel te binden en wie aan het geheel van zijn denken een naam wilde geven, koos daarvoor bij voorkeur dien van eclecticisme. Zo ontstond geleidelijk een zekere gemeenschappelijke overtuiging op realistische basis, die haar spiritualistische inspiratie aan Descartes bleef ontlenen en van waaruit zowel Spinozisme en scepticisme als de excessen van het empirisme konden worden bestreden en de eigen causaliteit van de geschapen oorzaken tegen het occasionalisme van den voortijd kon worden verdedigd. 2. Ook ditmaal heeft de overgang van oud naar nieuw zich geleidelijk voltrokken; aan het bewustzijn van de tijdgenoten heeft deze zich voorgedaan als een noodzakelijke ontwikkeling, die vooral door den vooruitgang van de exacte wetenschap bepaald werd.Ga naar voetnoot3 Botsingen met het Aristotelisme doen zich niet meer voor: het conflict tussen oud en nieuw was reeds in de vorige eeuw tussen Aristotelisme en Cartesianisme uitgevochten. Ook met de theologie heeft de ‘proefondervindelijke wijsbegeerte’ nauwelijks meer contacten, laat staan conflicten. De wijsbegeerte heeft van Descartes geleerd haar eigen weg te gaan en nu zij zich zoveel minder dan vroeger met metaphysica inlaat, kruist die weg zich nog maar zelden met dien van de theologie. Door de snel voortschrijdende mathematische fundering en inkleding van de natuurwetenschappen is de kloof tussen haar en de ‘bespiegelende wijsbegeerte’ nog verbreed. In de eerste helft van de 18de eeuw hebben echter verschillende beoefenaars van de natuurwetenschappen belangrijk werk geleverd voor de wijsgerige wetenschapsleer en met name voor de prolegomena tot de natuurwetenschap. Onder deze treedt vooral de Leidse hoogleraar W.J. 's-Gravesande (1688-1742) naar voren. 3. In de tweede helft van de 18de eeuw kreeg het rationalisme van de | |
[pagina 219]
| |
Verlichting, uit Frankrijk en Engeland geïmporteerd, in steeds breder kringen, in en buiten het hoger onderwijs, vasten voet.Ga naar voetnoot4 Daartoe is niet weinig bijgedragen door de vele vreemdelingen, vooral uit de twee juist genoemde landen, die zich om redenen van afwijkende religieuze voorstellingen of vrijzinnige denkwijze in hun vaderland niet meer konden handhaven en in de Republiek voor langeren of korteren tijd een toevluchtsoord vonden. Ook werden de nieuwe denkbeelden onder het Nederlandse lezerspubliek verspreid door de talrijke boeken, die om hun vrijgeesterij of hun revolutionair karakter in het eigen land van de schrijvers de censuur niet konden passeren en dan hier te lande drukkers en uitgevers vonden. Het onbevangen vertrouwen, dat de Verlichting in de rede stelde, deed de waardering voor de wijsbegeerte in die mate toenemen, dat sommigen van haar de zelfstandige oplossing van alle problemen van mens en wereld en de onfeilbare leiding van enkeling en samenleving meenden te mogen verwachten. Anderen, vooral onder de theologen, wilden daarentegen van de autonomie van het wijsgerig denken zo min iets weten als hun voorgangers in de 17de eeuw en bleven met de Voetiaanse traditie de gedachte van de onafhankelijkheid van rede en wijsbegeerte tegenover geloof en openbaring principieel afwijzen. De resultaten van het natuurwetenschappelijk onderzoek gaan nu ook ‘in cultureel geïnteresseerde, maar niet wetenschappelijk geschoolde kringen der maatschappij’ in sterke mate de belangstelling trekken.Ga naar voetnoot5 Los van de Christelijke geloofsovertuiging, waarmede zij bij de beoefenaars van de ‘proefondervindelijke wijsbegeerte’ in de eerste helft der eeuw nog zo nauw waren verbonden, leveren de natuurwetenschappelijke denkbeelden thans hun bijdrage tot de vorming van een wereldbeschouwing, die weldra een zuiver naturalistisch voorkomen zal krijgen. Als de verschijnselen van de natuur met behulp van de begrippen der mechanica een adaequate verklaring kunnen vinden, dan is het, zo meende men, niet meer nodig een transcendenten schepper en bestuurder van de wereld aan te nemen en behoeft aan de dienstbaarheid van de natuur aan de haar door God gestelde doeleinden niet meer te worden gedacht. 4. Het rationalisme van de Verlichting heeft bij velen, vooral onder de geletterde burgerij, de grondslagen van de Christelijke geloofsovertuiging aangetast. De ‘natuurlijke godsdienst’, aanvankelijk bedoeld om aan het Christendom een redelijk-verantwoorden ondergrond te verschaffen, is in | |
[pagina 220]
| |
hoofd en hart van tal van ontwikkelden, ook zonder dat zij daarom de kerkelijke gemeenschap verlieten, de plaats gaan innemen van de kerkelijke leerstellingen. 5. De tweede helft van de 18de eeuw, die zich in Frankrijk zo graag als ‘le siècle philosophique’ liet aanduiden, heeft ook in ons land de pretentie gehad, bij uitstek wijsgerig te mogen heten. De wijsgerige bespiegeling vertoont echter in dezen tijd slechts een uiterst geringen diepgang. Aan de kern van de wijsgerige problematiek, waar het voorgeslacht zich zo intens mee bezig had gehouden, kwam men niet meer toe, of men maakte er zich met een algemeenheid van af. Op den duur is vrijwel geheel het wijsgerig denken van ons land gekanaliseerd in den vlakken stroom der common-sense-philosophie, waar zowel empirisme als rationalisme, of wat daarvan nog over was, zich in thuis konden voelen, en die naar de algemene overtuiging van de insiders van die dagen het best met den geest van ons volk overeenkwam. Opnieuw wordt contact gezocht met de denkers van de Oudheid, van wie Cicero thans de favoriet is. Het dogma van de onfeilbaarheid van het ‘gezond verstand’, uit het samengaan van rationalistische en empiristische grondgedachten geboren en zonder voorbehoud aanvaard, leidde tot de constructie van een philosophie, die vooral op algemene instemming uit was, haar hechtsten steun vond in het vanzelfsprekende en daardoor onvermijdelijk in gemeenplaatsen moest vervallen. Critische bezinning scheen a priori te moeten worden uitgesloten, de moeilijkheden van het denken werden ontlopen, het dilettantisme vierde hoogtij, maar de grote massa van het lezend publiek voelde zich bevredigd. 6. De Nederlandse common-sense-philosophie van de 18de eeuw heeft een omvangrijke litteratuur aan boeken en vlugschriften, tijdschriftartikelen en antwoorden op prijsvragen in de wereld gebracht, maar er is slechts weinig bij, dat historisch van betekenis kan worden geacht. Een gelukkige uitzondering in dezen geestelijk armen tijd wordt gevormd door Fr. Hemsterhuis (1721-1790), wijsgeer van formaat en fijnzinnig stylist, die met de common-sense-philosophie een herleving van het Platonisme deed samengaan. Hemsterhuis was echter te individualistisch van denkvorm om in eigenlijken zin school te kunnen maken. Toch heeft zijn invloed nog in de 19de eeuw in Nederland en daarbuiten nagewerkt. |
|