De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
De betekenis van 1799Op 27 augustus 1799 zette een Britse vloot die al enige dagen voor de kust kruiste een invasieleger van meer dan tienduizend man op het strand van Callantsoog. De weken daarna kreeg deze legermacht verder versterking, vooral van een groot contingent Russische troepen. Aanvankelijk leek de invasie succes te hebben: de Bataafse vloot gaf zich zonder slag of stoot aan de Engelsen over en ook het Bataafse leger kon eerst niet standhouden. Daarbij gedroeg Daendels, het militaire boegbeeld van de Bataven, zich zo grillig dat hij van verraad verdacht werd. Het succes van de aanvallers was vooral te danken aan het verrassingseffect van de landing: die had immers evengoed in Groningen of in Zeeland kunnen plaatsvinden. De Engelsen bepaalden pas op het laatste moment de definitieve locatie. Achteraf werd het Engels-Russische leger toch nog vrij gemakkelijk verslagen door de Frans-Bataafse troepen. In twee slagen, bij Bergen op 19 september en bij Castricum op 6 oktober, werd het pleit beslecht. De fase waarin het er om spande duurde niet langer dan enkele weken. Nog voor het jaar voorbij was, kon de Bataafse Republiek weer overgaan tot de orde, en vooral tot de zorgen, van de dag. Het lijkt al met al een rimpeling in de geschiedenis, die Engels-Russische D-day op de stranden van Noord-Holland, die bedoeld was om de Franse revolutionaire expansie terug te rollen, maar die al snel vastliep in het water en de modder van het Noorderkwartier. Toch is het zeker niet onzinnig om deze affaire vanuit een wat breder perspectief te bezien. Wat in 1799 in Noord-Holland plaatsvond, had namelijk alles te maken met de geschiedenis in het groot, met de politiek van de Europese kabinetten en met het expansionisme van de Franse Grande Nation, dat onder het Directoire met zoveel ambitie was ingezet.Ga naar voetnoot1 De invasie is daarnaast uiteraard verbonden met de binnenlandse verhoudingen in de Bataafse Republiek zelf, en met de pogingen van het in 1795 inderhaast geëmigreerde Huis van Oranje een comeback te maken, hopend op de steun van de thuisgebleven aanhang.Ga naar voetnoot2 In het kielzog van de invasiemacht verscheen de erfprins van Oranje, de latere koning Willem I, dan ook in Noord-Holland met de bedoeling kracht en luister bij te zetten aan de ver- | |
[pagina 330]
| |
wachte volksopstand tegen het Bataafse bewind en zijn Franse beschermers. Maar behalve deze politieke dimensie was er de impact van de oorlog ter plekke, op de stranden, de duinen, de dijken, en tussen de ontelbare sloten en vaarten van het Noorderkwartier. Voor het eerst sinds de Opstand werd dat nu geconfronteerd met grootschalig militair geweld.Ga naar voetnoot3 Want laten we de omvang van de militaire operatie vooral niet bagatelliseren: al met al zijn et aan weerskanten misschien wel tachtigduizend man actief geweest. Het meest indringend werd de campagne ongetwijfeld beleefd vanuit het kikvorsperspectief van de militairen, die het vuile werk moesten opknappen en na afloop hun wonden konden likken en hun doden begraven. De boeren en burgers kregen alles over zich heen en mochten na afloop puinruimen.
Om ‘de betekenis van 1799’ te duiden, wil ik aan al die contexten enige aandacht geven; met name aan de grote politiek en de binnenlandse verhoudingen, maar ook, zij het kort, aan het krijgsgeweld ter plekke. Internationaal-politiek bevond de wereld zich in de jaren 1798-1799 in een adempauze tussen twee coalitieoorlogen. De eerste coalitieoorlog liep in 1797 af met de moeizame vrede van Campo Formio tussen Frankrijk en Oostenrijk, die eigenlijk niet meer was dan een wapenstilstand. Engeland bleef met Frankrijk in oorlog en intussen begon ook de andere Europese vleugelmacht, Rusland, zich steeds meer voor het West-Europese oorlogstheater te interesseren. Dat bleek uit de alliantie die tsaar Paul I eind 1798 met Engeland sloot. De krijgskans tussen revolutie en coalitie wisselde nogal in de periode 1798-1799. Begin 1798 had Frankrijk een sterke positie maar die zakte het jaar daarop weer verrassend ineen. De geallieerden - eigenlijk in deze fase van het conflict een veel te weidse naam voor een anti-Franse kongsi van landen die primair met hun eigen belangen bezig waren - wisten na jaren van Franse successen in 1799 eindelijk weer wat terrein terug te winnen. In Italië bijvoorbeeld, waar de flitsende revolutiegeneraal Bonaparte - inmiddels doorgereisd naar Egypre - kortgeleden nog furore had gemaakt, en in Zwitserland waar (net als in Nederland maar met een veel duidelijker Franse inbreng) de revolutie in 1798 een hoogtepunt had bereikt. Daar boekte de Russische houwdegen Suvorov nu succes aan het hoofd van een Oostenrijks-Russische legermacht. Het leek de Engelsen daarom het juiste moment om - zij het wat overhaast - ook in hun eigen omgeving te beginnen met de roll-back van de Franse macht: in de Lage Landen, het gebied waar Engeland zich het meest direct door Frankrijk bedreigd voelde. De Zuidelijke Nederlanden waren in 1797 door Oostenrijk aan Frankrijk afgestaan, al demonstreerden de Belgen met hun Boerenkrijg van 1798 dat ook hier de strijd nog niet gestreden was. De oude Republiek was sinds de Bataafse Omwenteling van begin 1795 nauw met Frankrijk verbonden. Zij gold in Franse ogen als de voornaamste van de | |
[pagina 331]
| |
zogenaamde zusterrepublieken en kon in de binnenlandse politiek nog steeds grotendeels haar eigen gang gaan. Bovendien was zij een belangrijk instrument in de strijd tegen Engeland. ‘C'est en Hollande que nous détruirons Carthage’, verkondigde Anacharsis Cloots in de Conventie,Ga naar voetnoot4 Omgekeerd redeneerde Engeland ongeveer hetzelfde: de sleutel voor de overwinning op Frankrijk lag in de Lage Landen. Voor de Engelsen was het vrijmaken van de Noordzeekust het belangrijkste oorlogsdoel. Dat zou zo blijven tot de definitieve nederlaag van Napoleon bij Waterloo in 1815. Door alle tijden heen was zorg voor de kusten van de Lage Landen het meest vaste punt in de meer pragmatische dan principiële Britse buitenlandse politiek. Voorkomen moest worden dat die in handen zouden vallen van een sterke continentale mogendheid, die ze als springplank zou kunnen gebruiken voor een invasie. Binnen het Engelse kabinet werd in 1798-1799 druk gedelibereerd over de meest wenselijke oorlogsstrategie. Bij de keuze voor een invasie in de Bataafse Republiek hadden de Londense politici (die het onderling overigens niet bij voorbaat eens waren) het primaat boven de generaals. Foreign secretary Lord Grenville wise de besluitvorming naar zijn hand te zetten. Redenerend vanuit het Engelse eigenbelang ontwierp hij een meesterplan waarin ook de toekomstige status van de Lage Landen - Noord en Zuid - meespeelde.Ga naar voetnoot5 Steeds hielden de Engelsen rekening met de mogelijkheid dat die toekomst van Noord en Zuid wel eens gemeenschappelijk zou kunnen zijn, vanuit de wetenschap dat Oostenrijk, dat het al zo moeilijk had met het bij elkaar houden van zijn Midden-Europese boedel, allerminst stond te trappelen om deze ver weg gelegen gebieden terug te krijgen, Het waardeerde die hoogstens als ruilobject en gebruikte zijn nuisance value als oud-soeverein om inspraak in de toekomst van het gebied te houden, of een onwelgevallige nieuwe eigenaar (met name aartsrivaal Pruisen) buiten de deur te houden. Toch was de uiteindelijke bestemming van de Lage Landen nooit Engelands eetste zorg. Het directe veiligheidsbelang stond voorop. Daarvoor waren de Britten bereid behalve hun vloot ook hun leger in te zetten, ondanks slechte ervaringen met eerdere acties op het vasteland, bij Toulon en op Quiberon. In het schaakspel van de grote politiek was de Brits-Russische invasie van 1799 deels een tegenzet tegen het project dat al jaren meespeelde op de achtergrond - en soms op de voorgrond - van de expansiepolitiek van het Franse Directoire. Het plan namelijk om Engeland in de tang te nemen door aanvallen vanuit verschillende hoeken; vanuit Frankrijk zelf, vanuit de Bataafse Republiek, en in de rug vanuit Ierland door de anti-Engelse United Irishmen te hulp te komen. Achteraf gezien lijkt dit een fantastische onderneming, maar in de toenmalige verhoudingen was het heel wat minder bizar.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 332]
| |
Maandenlang lag tot dat doel in 1797 in Den Helder een grote Bataafse vloot van tachtig schepen, met een leger van vijftienduizend man aan boord, klaar om uit te varen. Maar de weergoden beslisten anders. Terwijl de wind uit de verkeerde hoek bleef waaien, aten de manschappen zich door de voorraden heen. De Engelsen kregen daardoor de gelegenheid zich te hergroeperen, zodat het hele plan ten slotte op een fiasco uitliep. Maar zij hadden de dreiging wel degelijk serieus genomen, chronisch bang als ze waten voor een invasie van hun eilanden, of het nu ging om Julius Caesar, Willem de Veroveraar of Philips II met zijn Armada uit 1588. In die zin was de expeditie van 1799 een preventive strike voor een als zeer reëel gevoelde bedreiging, en het spiegelbeeld van de niet-uitgevoerde Bataafs-Franse actie van twee jaar tevoren. In het proces van coalitievorming rees de interessante vraag wat Pruisen zou gaan doen. Het had zichzelf al sinds de Vrede van Basel, in 1795, buiten gevecht gesteld. Natuurlijk was het ook voor Pruisen van belang wat er met de Nederlanden zou gebeuren. Maar het speelde - zich bewust van zijn eigen onmacht en kwetsbare positie - een onduidelijk spel en nam een afwachtende houding aan. Juist deze terughoudendheid maakte dat Engeland extra zijn best deed Pruisen bij de oorlogsinspanning te betrekken. Daarentegen nam het jegens Oostenrijk - op het continent Frankrijks voornaamste tegenstander - juist een vrij onverschillige houding aan. Door de Bataafse Republiek, tegelijk met de Brits-Russische inval uit zee, aan de landzijde aan te vallen, zou Pruisen uiteraard het gevaar van deze actie voor de Fransen aan-zienlijk kunnen vergroten en het dwingen tot een strijd op diverse fronten. Pruisen liet zich echter door Engeland niet uit zijn tent lokken. Het geloofde niet in een herhaling van 1787, toen een door Engeland gefinancierde Pruisische interventie stadhouder Willem V in zijn waardigheden had hersteld en een (voorlopig) eind had gemaakt aan de patriotteenbeweging. Dat dit geen onjuiste taxatie was van de eigen beperkte mogelijkheden, bleek enkele jaren later toen Pruisen een Alleingang tegen Frankrijk moest bekopen met de dramatische nederlagen bij Jena en Auerstädt. Die zouden het voor jaren buiten gevecht stellen. Het mislukken van de Brits-Russische invasie in Noord-Holland in het najaar van 1799 bewees dat de Franse expansiepolitiek alleen maar een tijdelijke inzinking had doorgemaakt, vooral veroorzaakt door eigen militaire fouten en door de revolutionaire journée die in Parijs steeds weer voor verwarring zorgden. Het was echter de laatste journée die telde: Napoleons coup van 18 brumaire (9 november 1799) die een beslissende wending betekende in de Franse en de Europese geschiedenis. Ook voor de relatie met de Bataafse zusterrepubliek zou 18 brumaire verstrekkende gevolgen hebben: het markeerde de omslag in de Franse houding van bevrijder naar bezetter. 1799 is dus een waterscheiding. Daarbij speelde in de niet al te welwillende opstelling van Napoleon zeker mee dat de Fransen het gevoel hadden de Brits-Russische aanval eigenhandig te hebben afgeslagen, terwijl de Bataven | |
[pagina 333]
| |
zich juist te schande hadden gemaakt door hun vloot in de handen van de Engelsen te spelenGa naar voetnoot7 en militair te blunderen. In Bataafse kringen was het gedrag van Daendels het gesprek van de dag. Zijn drieste en excentrieke optreden als bevelhebber was bepaald niet gespeend van persoonlijke moed (en bewees daarmee in feite dat zijn politieke betrouwbaarheid niet in het geding was), maar riep toch zoveel vragen op dat al snel gesproken werd van ‘verraad’. Dit zei eigenlijk meer over het instabiele politieke klimaat in de Bataafse Republiek dan over Daendels zelf. 1799 was het jaar na de twee staatsgrepen van 22 januari en 12 juni 1798. Het vuur daarvan smeulde nog na en de politieke verhoudingen waren nog allerminst tot rust gekomen. De op 12 juni aan de kant gezette ‘jacobijnen’, of ‘terroristen’, bleven hopen op een terugkeer, wellicht mogelijk gemaakt door nieuwe politieke verschuivingen in Frankrijk zelf. Bij de beide staatsgrepen van 1798 had Daendels een centrale rol gespeeld. Het was dus niet zo vreemd dat alles wat hij deed met argusogen werd bekeken. Kenmerkend voor zijn optreden in 1798 was echter geweest dat hij zich juist niet blijvend met de politiek was gaan bemoeien, anders dan wat Napoleon enkele maanden later zou doen. Het onmiddellijke effect van de Brits-Russische inval was dat Bataven van alle richtingen de gelederen sloten om deze bedreiging van hun revolutie af te wenden. Aan zelfvertrouwen ontbrak het hun in die eerste dagen - voordat de vloot zich had overgegeven en Daendels Den Helder had prijsgegeven - bepaald niet. Schimmelpenninck, de ambassadeur in Frankrijk die juist met vakantie in Nederland was, bespeurde in Den Haag zelfs een euforische stemming.Ga naar voetnoot8 Daags na de inval sprak voorzitter A.J. Verbeek in de Eerste Kamer zijn vertrouwen uit dat alles goed zou aflopen, dat ‘de goede zaak, de zaak des Vaderlands, de zaak der menschelykheid’ zou zegepralen en dat de vrijheid ‘al was het dan ook na eenige worstelingen’ op de Bataafse grond gevestigd zou blijven.Ga naar voetnoot9 Achteraf bleek dit een zeer juiste taxatie. De grote vraag was uiteraard hoe het orangistische deel der natie zich zou gaan gedragen. Over de omvang en de draagwijdte van dat Oranjegevoel liepen de schattingen weliswaar uiteen - er waren lieden die beweerden dat liefst negentig procent van de bevolking Oranjegezind was, anderen hielden het op de helft. Maar dat het om een groot gedeelte van de bevolking ging, daarover was iedereen het wel eens. In hoeverre dit sluimerende orangisme echter ook een tijdbom onder de Bataafse Revolutie was, was nog een open vraag. En juist op die vraag zou de invasie van 1799 een duidelijk antwoord geven. | |
[pagina 334]
| |
Al in de eerste dagen van de Bataafse Omwenteling hadden gematigde revolutionairen, zoals Schimmelpenninck in Amsterdam en Van der Palm in Middelburg, hun mede-Bataven gewaarschuwd om niet in de fout van de orangisten uit 1787 te vervallen en zich te verliezen in revanchistische acties. Ze moesten de orangisten juist tegemoet treden met de grootmoedigheid van de overwinnaar. Deze welwillende houding zorgde ervoor dat de Omwenteling geen grote wonden sloeg en dat die inderdaad een fluwelen revolutie kon worden. Ook toen de tegenstellingen tussen revolutionaire en moderate Bataven zich later toespitsten, werden de orangisten verder met rust gelaten, zolang ze zich maar koest hielden. De invasie van 1799 creëerde echter een nieuwe situatie. De orangisten stonden nu voor de vraag of ze zich - daartoe opgeroepen door de erfprins - achter Oranje wilden scharen. En het is een onomstotelijk feit dat al die orangisten niet vooruit te branden waren, toen er met de voeten gestemd kon worden. Schimmelpenninck stelde het tevreden vast en verbond er de conclusie aan dat er een duidelijk onderscheid gemaakt moest worden tussen enerzijds het Oranjehuis met zijn dynastieke belangen, en anderzijds de orangisten in Nederland zelf. De laatsten zag hij vooral als mede-Nederlanders. 1799 werd daardoor een belangrijk moment in het proces van nationalisering van de revolutie. Van Schimmelpenninck zelf had dat overigens al in 1795 mogen beginnen. Het was nu zonneklaar dat er meer voor nodig was dan een Brits-Russische invasie - zelfs met een prins van Oranje op het achterdek - om de Bataafse bevolking in beweging te krijgen. Met name de Engelse politici hadden zich ernstig misrekend door te denken dat alleen al de aanblik van hun troepen, voorzien van de Oranjevlag, voldoende zou zijn om de Nederlanders massaal in opstand te doen komen. De Engelsen zelf waren allesbehalve populair, wat er met de inval niet beter op werd. De erfprins speelde, afgezien van het uitvaardigen van enkele proclamaties, geen rol van betekenis in de gebeurtenissen van 1799. Toen de aanhangers van Oranje dan ook massaal het Nederlandse hemd bleken te prefereren boven de Oranje rok, maakte dit, zoals gezegd, de weg vrij voor de nationalisering van de revolutie. Er vond een vereniging plaats van alle partijen op nationale grondslag, met uitsluiting van het Oranjehuis - dat nu voor jaren de wildernis ingingmaar met inbegrip van de orangisten. In de marge van de gebeurtenissen in het westen vond er in het oosten des lands nog een merkwaardig incident plaats. Pogingen een Oranjebeweging te ontketenen, zorgden in de Achterhoek voor een ‘gele’ donderdag (geel was de kleur van de Oranjepartij). De excentrieke freule Judith van Dorth tot Holthuijzen provoceerde de patriotten toen zozeer dat ze haar gedrag moest bekopen met een politiek proces en executie door het vuurpeloton. Dir pakte de zaak zo knullig aan dat zij uiteindelijk in haar kist met een genadeschot uit haar lijden moest worden verlost. Haar dood was echter weinig meer dan een macaber incident, opvallend omdat het zo uitzonderlijk was. | |
[pagina 335]
| |
Bij het opmaken van de balans van 1799 mag het eigenlijke militaire geweld natuurlijk niet vergeten worden. Er waren in die paar weken zo'n zestig- tot tachtigduizend soldaten actief in het Noorderkwartier. Daarvan lieten er enkele duizenden, aan beide zijden, het leven. Zij waren de echte slachtoffers van 1799. De burgerbevolking leed weliswaar heel wat materiële schade, en ook de infrastructuur van het Noorderkwartier had heel wat te verduren door vergravingen, inundaties en vernielingen (nog afgezien van de omgehakte en ritueel verbrande vrijheidsbomen), maar burgerslachtoffers waren er toch niet meer dan een handjevol. In die zin was het nog een traditioneel militair conflict en geen ‘totale’ oorlog. De genoemde getallen laten al zien dat de invasie allesbehalve een bagatel was, zij het dat de slag misschien al verloren was nog voor hij werd geleverd. De hele actie was immers gebaseerd op de onjuiste premisse dat de Britten en Russen als bevrijders zouden worden ingehaald. Al snel bleek dat ze een veroveringsoorlog moesten voeren en dat op zeer ongunstig terrein. Militaire tactiek leek daarbij soms eerder een kwestie van watermanagement. Toen hij de Slag bij Bergen had verloren, schreef de van nature toch al weinig opgewekte Schotse commandant Abercromby naar huis dat slag leveren natuurlijk altijd een risico inhield, maar zeker als dat in Holland plaatsvond. Politiek gezien trokken de Engelsen de les dat Oranje en Nederland niet over één kam geschoren mochten worden. De Russen op hun beurt hadden na het echec in de modder van Noord-Holland alweer genoeg van de samenwerking met de Britten en veranderden radicaal van koers. Paul I, die aanvankelijk alles anders wilde doen dan zijn moeder Catharina de Grote, keerde nu terug naar haar sluwe tactiek van twintig jaar eerder: het oprichten van een Verbond van Gewapende Neutraliteit dat - net als het eersre - juist gericht was tegen Engeland. Overigens zou hijzelf de oprichting niet langoverleven: hij werd in maart 1801 het slachtoffer van een moordcomplot aan het hof. Napoleon trok weer een andere Ies uit de gebeurtenissen. Zijn machtsgreep in november 1799 schiep duidelijkheid op het Franse politieke toneel en ook in de Bataafs-Franse relatie. Hoewel de Bataafse militairen zich goed hadden geweerd in de Hollandse modder, trokken de Fransen de eer van de overwinning naar zichzelf en werd de Bataafse Republiek van gelijkwaardige - althans op papier - zusterrepubliek steeds meer een satelliet van Frankrijk. Ook dat droeg belangrijk bij aan de nationalisering van de Bataafse Revolutie. Toen alles voorbij was, was het feest in de Bataafse Republiek. Een van die georkestreerde uitbarstingen van officieel vreugdebetoon die achteraf nogal de lachlust hebben opgewekt. 19 december werd uitgeroepen tot nationale feestdag. De voorzitter van de Eerste Kamer sprak van een ‘Feest der Verlossing’, zijn collega van de Tweede Kamer van ‘een Feest aan de Vryheid des Vaderlands, aan Republikeinsche dapperheid en trouw - aan de overwinning en de erkentenis toegewyd’.Ga naar voetnoot10 Er klonken ook de nodige feestzangen | |
[pagina 336]
| |
waarin het Vaderland werd bezongen, zoals bij de officiële viering in de Haagse Kloosterkerk. Hef aan, Bataaf! gij zijt gewroken,
Gij hebt der Britten trots verbroken,
Triumf! Triumf! zij zijn geveld!
Een woeste drom van 't barre Noorden,
Gehuurd door 't goud van Albion,
Rukte aan op onze vruchtbaarste oorden:
Gods Almagt sprak, - de Belg verwon.Ga naar voetnoot11
Het laatste woord had, uiteraard zouden we bijna zeggen, Van der Palm, de agent van Nationale Opvoeding die optrad als officiële feestredenaar. Met veel vertoon van retoriek betoogde hij hoe de revolutie op de rand van de afgrond had verkeerd en hoe het even had geleken - denk aan het verraad van de misleide en trouweloze vlotelingen - alsof alle inspanningen van de afgelopen jaren vergeefs waren geweest. Hij wees op de akelige verwoestingen en de nog rokende puinhopen, maar de moraal van zijn verhaal was toch een klemmende oproep tot eendracht. Eendracht allereerst onder de Bataven onderling, die zich de afgelopen jaren te veel aan onderlinge verdeeldheid hadden overgegeven: ‘Broeders! Patriotten! Republikeinen! Wat schuwt en verdenkt gij elkander...’ Maar hij breidde dit pleidooi uit tot een oproep tot ware vaderlandsliefde die alle Nederlanders omsloot en vrij moest zijn van vervolging en vergelding. Deugd, rechtvaardigheid en mensenliefde dienden voorop te staan en de beste burger zou ook de beste patriot zijn. Van der Palm dankte de God der Vrijheid dat hij het vaderland gered had en hoopte vurig dat hij nu ook een God des Vredes zou worden.Ga naar voetnoot12 Aldus zette 's lands eerste redenaar hoogstpersoonlijk een punt achter de revolutie. Wat Van der Palm betreft kon de negentiende eeuw nu echt beginnen. |
|