De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Rutger Jan Schimmelpenninck. Van parlementariër tot presidentOp 29 april 1805 aanvaardde Rutger Jan Schimmelpenninck het ambt van Raadpensionaris van het Bataafsch Gemeenebest. Deze oude titel maskeerde een geheel nieuwe functie met een ongekende concentratie van macht. In Utrecht klonk dan ook protest. Men zag niet graag dat ‘een alleronbepaaldst, ja despotiek gezag, aan een persoon quasi onder de oude titulature van Raadpensionaris’ werd opgedragen. Zijn macht zou veel groter zijn dan die van de graven van Holland en van de stadhouders, ja zelfs dan die van een constitutioneel monarch.Ga naar voetnoot1 Een juiste constatering, maar het Bataafse volk lag er niet wakker van. Het nam nauwelijks de moeite voor de nieuwe grondwet - de derde in zeven jaar - naar de stembus te gaan. De opkomst bedroeg vier procent. Er waren welgeteld 136 tegenstemmers. Weggezakt in politieke apathie, wisten de Bataven heel goed dat niet hún stem maar het machtswoord van Napoleon bepalend was voor deze nieuwe constitutie en voor de verheffing van Schimmelpenninck. Een jaar later zou hij alweer worden afgedankt. Toen werd niet eens de moeite genomen het Bataafse volk te raadplegen over het nieuw bedachte Koninkrijk Holland met Napoleons broer als zetbaas. Schimmelpenninck had de Staatsregeling van 1805 zelf geschreven. Het eerste artikel luidde dat het geluk van een volk voornamelijk wordt bevorderd door de wijsheid van de wetten die het zich geeft. Het tweede dat die wetten altijd gegrond moeten zijn ‘op de ondervinding, en zoo veel mogelijk, zijn ingerigt naar den Geest en de Zeden der Natie, en de bijzondere omstandigheden des Lands’. Hoezeer ook een verlichte gemeenplaats, dit artikel legitimeerde als het ware de hele onderneming. Het project van Schimmelpenninck was namelijk vooral ook een poging te voorkomen dat de Bataafse Republiek nóg meer afhankelijk van Frankrijk zou worden. Want de bevrijders van 1795 waren in 1805 al lang bezetters geworden. Wie was deze man die door Napoleon goed genoeg werd bevonden om een jaar lang ‘president’ van Nederland te zijn en die zichzelf ook zeker goed genoeg achtte voor deze functie? Hij was een patriot en Bataaf met een uitstekende staat van dienst, en werd algemeen erkend als uiterst bekwaam. De radicaalste Bataven verafschuwden hem vaak vanwege zijn pragmatische stijl van politiek bedrijven, afkerig als hij was van extremisme en scherpslijperij. Sinds de patriottentijd stond hij ondubbelzinnig aan de kant der hervormingsgezinden. Maar altijd probeerde hij de hervormingen in geregelde | |
[pagina 294]
| |
banen te leiden. De revolutie van 1795 (en de Franse steun daarbij) aanvaardde hij weliswaar als onvermijdelijk, maar vervolgens wilde hij de toestand zo snel mogelijk normaliseren en de revolutie ‘nationaal maken’. Schimmelpenninck werd in 1761 in Deventer geboren in een gezeten burgerfamilie, een verre zijtak van het adellijke geslacht Schimmelpenninck van der Oye. Zijn vader was wijnkoper en doopsgezind, zijn moeder hervormd. Rutger Jan werd hervormd gedoopt. Zijn eigen religieuze overtuiging tendeerde naar een verlicht deïsme, waarbij de maatschappelijke functie van godsdienst veel belangrijker was dan zijn dogmatische grondslag. In Deventer leerde hij hoepelen op de Brink en kreeg hij een uitstekende, zowel klassieke als verlicht-moderne opvoeding. Het ‘orakel van Deventer’, Simon de Vries, opende voor hem de wereld van de Verlichting, en niet in de laatste plaats de Engelse variant daarvan. De jonge Schimmelpenninck onderscheidde zich door eruditie en een voortreffelijke talenkennis. Ook in zijn latere leven werd hij hierom vaak geroemd. De patriottentijd maakte hij mee in Leiden, waar hij in 1781 rechten ging studeren. In 1784 promoveerde hij op de politiek-theoretische dissertatie De imperio populari caute temperato, die een jaar later in het Nederlands verscheen als Verhandeling over eene wel ingerigte volks-regeering. In dit proefschrift - opgedragen ‘aan het vaderland’ - toonde Schimmelpenninck zich een overtuigd republikein. Hij was aanhanger van een republicanisme dat wortelde in de klassieke Oudheid, een fusie was aangegaan met eigentijdse denkbeelden van auteurs als Montesquieu, Rousseau, Price en Priestley en dat inmiddels in de jonge Verenigde Staten in praktijk werd gebracht.Ga naar voetnoot2 Republicanisme betekende voor Schimmelpenninck vooral actief, participerend burgerschap en een getemperde volksregering, uitgaande van de soevereiniteit van het volk. Een ‘volstrekte’ democratie zag hij als onwerkbaar en onwenselijk. Wel was hij een verklaard tegenstander van alles wat zweemde naar aristocratie en monarchie. Schimmelpennincks proefschrift werd in de patriotse pers toegejuicht als ‘het handboek van ieder Burger’, Dat was misschien wat veel gezegd gezien het theoretische karakter van de beschouwingen, maar van zijn kant waarschuwde de Leidse hoogleraar Adriaan Kluit, zelf een conservatief denker van formaat, voor de gevaarlijke consequenties waartoe dit getheoretiseer kon leiden. Politiek bleef voor Schimmelpenninck niet alleen theorie. Al in Leiden kreeg hij te maken met de praktische problemen van oplopende politieke spanningen. Als student hielp hij mee een Oranjefurie, een volksoproer van orangisten, te onderdrukken. Hij kreeg een steen naar zijn hoofd en van het stadsbestuur een gouden penning voor zijn inspanningen. Het was de enige keer dat Schimmelpenninck op de barricaden stond voor zijn idealen. Na zijn studie vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam. Hij werd er de raadgever en pleitbezorger van de haute finance, de grote kooplieden en | |
[pagina 295]
| |
kapitaalverstrekkers. Deze Amsterdamse connectie - hij trouwde ook een meisje uit die kring - bepaalde het verloop van zijn verdere carrière en beïnvloedde ook zijn denkbeelden. Als politicus en diplomaat in de Bataafse Tijd hamerde hij voortdurend op het allesoverheersende belang van de Hollandse handel - en het herstel daarvan - voor de Nederlandse economie. Ook in Amsterdam was hij politiek actief. Hij werd lid van de Vaderlandsche Sociëteit, de club van de patriotten, en officier van het exercitiegenootschap Tot Nut der Schutterij, waar het republikeinse ideaal van burgerwapening werd uitgedragen. Hij was ook betrokken bij de eindredactie van het zogenaamde Leids Ontwerp. Dat bevatte het programma van de Hollandse gewapende patriotten, puntig samengevat in een aantal stellingen. Als advocaat trad Schimmelpenninck meermalen op in politieke processen. Zo verdedigde hij de schrijver en de uitgever van de patriotse periodiek De Politieke Kruyer, Hespe en Verlem, die zich oneerbiedig hadden uitgelaten over het Amsterdamse stadsbestuur. Na de Oranjerestauratie van 1787 verleende hij juridische bijstand aan vervolgde patriotten.Ga naar voetnoot3 Zelf vluchtte Schimmelpenninck niet. Daar was kennelijk geen reden toe en hij had blijkbaar ook voldoende vertrouwen in de rechtsstaat. Toen de rollen in 1795 omgedraaid waren, deed hij op zijn beurt zijn best politieke vervolgingen te voorkomen. Tijdens de Restauratie zette hij zijn patriotse activiteiten half in het verborgene voort, bijvoorbeeld als lid van de sociëteit Doctrina, de patriotse mantelorganisatie die de plaats innam van de verboden Vaderlandsche Sociëteit. Bij het binnentrekken van de Fransen in januari 1795 kwam Schimmelpenninck aan het hoofd te staan van de voorlopige regering van Amsterdam. Hij behoort tot degenen die ervoor hebben gezorgd dat de Bataafse Revolutie de geschiedenis is ingegaan als een fluwelen revolutie, zonder grote ongeregeldheden en vooral zonder bloedvergieten. Hij wilde zich juist niet spiegelen aan de gewelddadige Oranjereactie van 1787. Van radicale kant is hem dat vaak kwalijk genomen. Daar had men graag wat exemplarische executies, deportaties en confiscaties gezien. Schimmelpennick zette de toon voor dit moderatisme - zoals het zou gaan heten - toen de Amsterdamse actieleider Elias Hambeek op het stadhuis kwam eisen dat de Oranjeregering gevangengezet zou worden, na eerst het volk zijn eigen hoofd te hebben beloofd als hij zijn zin niet zou krijgen. Schimmelpenninck kon Hambeek en zijn deputatie slechts adviseren om ‘met echt Republikeinsche trouw, het hoofd dáár ten offer te brengen waar gij het verpand hebt’.Ga naar voetnoot4 Dit standpunt werd nader beredeneerd in de proclamatie van 11 februari, die mag gelden als beginselverklaring van het moderatisme. Schimmelpenninck zag de revolutie als onomkeerbaar en wilde de eendracht zo snel mogelijk herstellen. Vooral het Franse ‘systema van schrik’ moest niet nagevolgd worden. Dat zou funest uitpakken in de ‘tedere’ Bataafse verhoudin- | |
[pagina 296]
| |
gen, zowel politiek als commercieel. De ware republikein moest niet omzien in wrok maar juist vooruitkijken in vergevingsgezindheid en broederschap. Alleen zo zou het mogelijk zijn ‘om deze Revolutie te voltooijen, en eens eindelijk een algemeen Nationaal geluk op den Bataafschen grond te doen huisvesten’.Ga naar voetnoot5 Toen de Nationale Vergadering, Nederlands eerste democratisch gekozen volksvertegenwoordiging, op 1 maart 1796 bijeenkwam, behoorde ook Schimmelpenninck tot de Representanten, afgevaardigd door het district Amsterdam XIV. Hoewel tegen zijn zin ‘in deeze loopbaan gesleept’,Ga naar voetnoot6 kweet hij zich met verve van zijn taak. Hij was diep doordrongen van de revolutionaire betekenis van deze vergadering die de Republiek-in-verval een nieuw elan zou moeten geven. Schimmelpenninck ontpopte zich als een van haar meest spraakmakende en gezaghebbende leden, en als een waar politicus. Gezien zijn optreden in de vergaderzaal mag hij misschien wel Nederlands eerste echte parlementariër genoemd worden. Conform het uitgangspunt van de representatieve democratie meende hij het belang van het volk het best te dienen door ‘zo te spreken als myn hart en hoofd my opgaven’, zonder beroep op de tribune of op het volk van Nederland zelf.Ga naar voetnoot7 Hij probeerde in het debat zijn gelijk te krijgen en vaak lukte hem dat ook, anders dan sommige radicale medeleden die meer spraken voor hun achterban in de volkssociëteiten. Afgezien van de perioden van zijn voorzitterschap is Schimmelpenninck in de achttien maanden van de Eerste Nationale Vergadering zo'n vierhonderd keer aan het woord geweest. Soms beklom hij het spreekgestoelte voor een ‘ampel advys’, van punten uitgesproken en pas later uitgeschreven ter publicatie in het Dagverhaal.Ga naar voetnoot8 Veel vaker intervenieerde hij kort - en soms ook geestig - vanuit de zaal. Op cruciale momenten diende hij belangrijke voorstellen in. Kortom: hij was nadrukkelijk aanwezig. Daarnaast deed hij achter de schermen veel werk als lid van de Commissie van Finantie en van allerlei bijzondere commissies. Tweemaal bekleedde hij het voorzitterschap van de Nationale Vergadering. Dat zegt iets over zijn leidinggevende kwaliteiten, maar ook iets over de goed georganiseerde middengroep die de vergadering probeerde te controleren en daartoe in de tweewekelijkse voorzitterkeuze een belangrijk instrument had.Ga naar voetnoot9 Hij probeerde enige orde te brengen in de vaak nogal chaotische beraadslagingen. Hij weigerde bijvoorbeeld terug te komen op eerder genomen besluiten. Of hij spoorde zijn medeleden aan eindelijk eens tot een conclusie te komen, na een discussie waarin alles reeds gezegd en vaak nog eens herhaald was. | |
[pagina 297]
| |
Van tweedracht en partijzucht bleef hij een verklaard tegenstander. Net als in zijn Amsterdamse proclamatie verwees hij naar de ‘verbaasende revolutie’ in Frankrijk, die alle andere voorbeelden overbodig maakte: ‘Eene revolutie aan den eene kant zo ryk in gebeurtenissen, zo mild in voorbeelden, welke de deugd in al haar luister, de Vaderlandsliefde in al haar kracht en beminlykheid en, in een woord, de menschelyke Natuur in al haar grootheid en verhevenheid vertoonen; maar ook aan den anderen kant doormengd van een zo uitgerekten drom van ongerechtigheeden, politique dweepzucht, verbystering, vervolging en moord...’ Het Franse voorbeeld liet ook zien ‘hoe onder de heiligste benaamingen helsche gruwelen gepleegd worden [...]; Vryheid in Losbandigheid; gelykheid tot de Leer voor plundering en roof gebesigd, en Broederschap tot een spotschrift gemaakt wordt’.Ga naar voetnoot10 Hij hield zijn medeleden voor in welke zin de vergadering revolutionair moest zijn en in welke zin juist niet. Zij was revolutionair als het erom ging ‘deeze Revolutie op een cordaate en energique wyze te voltooyen’, maar geenszins revolutionair als dat zou betekenen ‘op alle maatschappelyke order den bodem in te slaan, de wetten te vilipendeeren, de justitie dienstbaar aan politicque inzigten te maken, alles te desorganiseeren, eeuwig en eeuwig te blyven voort revolutioneeren, dat is de anarchie continueeren’.Ga naar voetnoot11 Hoewel hij als Representant enkele malen verwees naar zijn dissertatie als getuigschrift van zijn republicanisme, hadden zijn opvattingen inmiddels een ontwikkeling doorgemaakt. Toen het patriotse stokpaardje van de burgerwapening ter sprake kwam, verklaarde hij te zoeken naar het ‘teder middenpunct’, waardoor de oude leer zou worden gelogenstraft ‘dat de mercantile geest, en oorlogshaftige geest, moeilyk te paaren zyn, en dat eene handeldryvende Natie beswaarlyk voor den Wapenhandel geschikt is’.Ga naar voetnoot12 De martiale inspiratie van de patriottenbeweging raakte steeds meer op de achtergrond. Zo betoogde hij in november 1796: ‘Het is toch niet genoeg dat de Republiek een blinkend schildery van politique macht vertoone, indien zy niet tevens het meer aangenaam, het meer aandoenlyk tafereel van individueel huislyk geluk oplevere.’Ga naar voetnoot13 Uiteindelijk ging het hem vooral om ‘het inwendige, stille zachte genot van een geruste maatschappij, misschien minder rijk in uiterlijken roem dan wel in de uitwerksels der individuele vrijheid en huisselijke zekerheid’.Ga naar voetnoot14 In Schimmelpennincks politieke metaforiek na 1795 moest de gewapende burger het weldra afleggen tegen de echtgenoot en vader, neergezet in een decor van huiselijkheid en burgerlijkheid.
De hoofdtaak van de Nationale Vergadering was die van Constituante, grondwetgevende vergadering. Het heetste hangijzer was de één- en ondeel- | |
[pagina 298]
| |
baarheid, de vraag of de Bataafse Republiek een eenheidsstaat moest worden en zo ja, hoever die eenheid zou gaan. Nauw daarmee verbonden was het zogenaamde amalgama, de samenvoeging der schulden van de afzonderlijke provinciën. In beide kwesties nam Schimmelpenninck - hoe moderaat, pragmatisch en beginselloos hij volgens sommigen ook was - een zeer duidelijk standpunt in. Hij was zowel voor de eenheid als voor het amalgama. Daarmee liet hij op dit beslissende punt zien dat hij tot degenen behoorde die definitief afscheid wilden nemen van het ancien régime van de Republiek. Op 23 mei 1796 deed Schimmelpenninck als voorzitter een ‘alleropmerkelykst voorstel’, aldus het Dagverhaal.Ga naar voetnoot15 Het belangrijkste voordeel dat het Nederlandse volk volgens hem van de Nationale Vergadering verwachtte, was de ‘eenheid en ondeelbaarheid van bestier’. Hoe groot de rol ook was geweest die de Republiek, ‘dit stipje op de aardbol’, in het verleden had gespeeld, dat was in elk geval niet te danken geweest aan de deugdzaamheid en wijsheid van haar constitutie. In later dagen had de Republiek haar aanwezigheid zelfs alleen te danken gehad aan de onderlinge wedijver van de grote mogendheden. Thans mocht echter gehoopt worden op een constitutie ‘waar in de Nationaale magt, als in een middel punct vereenigt, door haare veerkragt vergoeden zal, het geen aan haare uitgebreidheid te kort schiet’. Ons welzijn moest niet afhangen van toevalligheden of van de grillen van kabinetten, maar van ‘onze eigene krachten’. Hieruit blijkt het grote belang dat aan de constitutie werd gehecht als middel om het verval te keren waaraan de Republiek al decennialang onderhevig was. Toen het Plan van Constitutie klaar was, bleek het eerder een samenstel van compromissen dan de bondige en heldere staatsregeling waarop hij had gehoopt. Hoewel het voldeed aan een belangrijk vereiste dat hij in 1784 ‘met een jeugdigen veder’ had verdedigd - een volksregering bij representatie zonder aristocratische en monarchale trekkenGa naar voetnoot16 - vond hij er de dringend gewenste eenheid en het amalgama niet in terug. De opstellers hadden de bestaande verscheidenheid in het land zelfs eerder in hun Plan opgenomen dan pogingen gedaan die te overwinnen. Tegenstanders van het amalgama betoogden dat Holland op deze wijze probeerde zijn immense staatsschuld op de andere gewesten af te wentelen en zagen in Schimmelpenninck de slippendrager van het Amsterdamse grootkapitaal. Het argument van de Hollanders was dat zij die schulden waren aangegaan ten behoeve van de verdediging van de hele Republiek. Schimmelpenninck hield de vergadering voor dat het nodig was deze zaken groot te zien. Het ging bij een revolutie nu eenmaal om ingrijpende veranderingen die voor eeuwen beslissend konden zijn. Het amalgama was het prijskaartje dat aan de uniteit hing, een eenheid die trouwens al lang bestond gezien de ‘tedere banden’ die de gewesten sinds eeuwen onderhielden. De Nationale Vergadering moest zich nu gedragen als een ‘politique vergadering’ en een beslissende keuze durven maken.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 299]
| |
Het werk van de Nationale Vergadering mondde uit in de ontwerpgrondwet van 1797, bijgenaamd het ‘Dikke Boek’. Daarin viel zo weinig lijn te ontdekken dat het Bataafse volk zelf zijn verantwoordelijkheid nam en het in augustus 1797 verwierp. De eindeloze beraadslagingen van de Constituante waren, althans naar dit resultaat gemeten, vruchteloos geweest. Maar op een ander niveau waren ze dat veel minder. Het was de eerste, zeer intensieve oefening in parlementaire democratie in de Nederlandse geschiedenis, waaraan vele prominente vaderlanders hadden deelgenomen. Ondanks de negatieve uitkomst hebben de discussies belangrijk bijgedragen tot de politieke meningsvorming en tot het in kaart brengen van de politieke verhoudingen. Dat neemt niet weg dat de politiek, waarop zovelen in 1795 hun hoop gevestigd hadden, had gefaald in haar eerste belangrijke taak. Schimmelpenninck voelde zich als prominent Representant voor dit falen medeverantwoordelijk. Hoewel herkozen, wilde hij in de Tweede Nationale Vergadering geen zitting nemen, naar eigen zeggen omdat het volk zijn opvattingen zo duidelijk had afgewezen.Ga naar voetnoot18 Deels was dit zeker een gelegenheidsargument. Ongetwijfeld had hij op dat moment al meer dan genoeg van het parlementaire werk. En dat illustreert weer de impasse waarin de Bataafse politiek verkeerde. Aan zet waren nu de radicale unitarissen. Aanvankelijk werd de eenheid binnenskamers voorbereid door een nieuwe constitutiecommissie. Deze werd echter ingehaald door de staatsgreep van 22 januari 1798 die de eenheid forceerde: binnen enkele weken lag er een staatsregeling op tafel op democratisch-centralistische grondslag. Schimmelpenninck zei achteraf bereid te zijn geweest het resultaat van deze staatsgreep te accepteren, mits die maar zou hebben geleid tot het door hem boven alles gestelde doel: het voltooien van de revolutie door het maken van een grondwet om haar vervolgens nationaal te maken. Door de wijze waarop Vreede en zijn radicale camarilla te werk gingen en hun macht misbruikten - ook Schimmelpenninck raakte bij de zuiveringen zijn stemrecht kwijt - was dit laatste doel echter verder weg dan ooit. De tweede staatsgreep, van 12 juni 1798, die de steun van Schimmelpenninck had, zette het ‘terroristische’ personeel aan de kant onder handhaving van de nieuwe grondwet.
In het najaar van 1798 werd Schimmelpenninck benoemd tot ambassadeur van de Bataafse Republiek in Frankrijk, nadat hij daar eerst al een bijzondere missie had vervuld om de staatsgreep van juni toe te lichten. Zijn benoeming op deze sleutelpost laat zien dat zijn bekwaamheden nog altijd hoog werden aangeslagen, niet in de laatste plaats in Amsterdamse en Rotterdamse handelskringen. Die stelden hem zelfs financieel schadeloos voor het aanvaarden van deze post. Als lobbyist voor Nederland in een steeds bozere | |
[pagina 300]
| |
buitenwereld probeerde hij de moeizame verhouding tot de Franse zusterrepubliek in goede banen te leiden.Ga naar voetnoot19 Na een periode waarin de Fransen nog bereid waren geweest de Bataven de nodige speelruimte te laren, werd de relatie thans vooral bepaald door afhankelijkheid en ondergeschiktheid. Schimmelpennincks doel in Parijs was even simpel als duidelijk. De afhankelijkheid van Frankrijk als een gegeven accepterend, streefde hij ernaar althans de schijn van onafhankelijkheid - ‘ons simulacre van eene Nationale existentie’ - nog zo goed mogelijk op te houden.Ga naar voetnoot20 Daartoe achtte hij het voor alles nodig binnenshuis orde op zaken te stellen. Alleen dan zou Nederland zich internationaal nog enig aanzien kunnen verwerven. Tussen harmonie van binnen en achting in het buitenland zag Schimmelpenninck een onlosmakelijke samenhang.Ga naar voetnoot21 Uitentreuren herhaalde hij dan ook zijn parool van nationale verzoening. Er moest gestreefd worden naar de ‘onmiddellijke vereeniging van alle partijen’. Al wat eerlijk was, moest men zien te amalgameren en ‘alle vorige quaestieën’ als vervallen rekenen.Ga naar voetnoot22 Veel illusies had Schimmelpennick inmiddels niet over. Zijn theoretische vertrekpunt uit de patriottentijd van een eigentijds republicanisme had hij weliswaar niet verlaten, maar het had wel sterk aan betekenis ingeboet. Door de gebeurtenissen in tal van landen en het ‘schandelijke misbruik en de schending der Republikeinsche beginselen’, had het ‘Republikeinsch systema’ - deze ‘op zich zelve zoo schoone theörie’ - in het oog der mensheid zeer veel van zijn waarde, aantrekkelijkheid en morele kracht verloren, schreef hij in 1799.Ga naar voetnoot23 Voor zijn persoonlijk gedrag gold het richtsnoer van een eerlijk, rechtvaardig en vooral waardig republicanisme nog altijd. Een waar republikein moest desnoods ook liever voor geweld bukken dan zich verachtelijk maken.Ga naar voetnoot24 Zonder dat Schimmelpenninck van zijn republikeinse geloof was afgevallen, was hij na een aantal jaren revolutionaire ervaring tot de conclusie gekomen dat hij de praktijk verre prefereerde boven zelfs de meest verheven theorie. Metafysische hersenschimmen hadden voor hem afgedaan. Mensen en menselijke zaken moest je nemen zoals ze waren. Het Bataafse volk, al zo lang geplaagd door intriges, zotheid en drift, moest onder een nieuwe grondwet eindelijk eens de kans krijgen rustig voort te leven.Ga naar voetnoot25 Waar hij in 1796 nog al zijn hoop had gevestigd op een constitutie om Nederland uit het dal te trekken, stond hij later veel sceptischer tegenover het fenomeen grondwet. In 1801 vond hij een herziening van de Staatsregeling van 1798 dringend noodzakelijk.Ga naar voetnoot26 Daarbij dacht hij aan een sterke uitvoerende macht naar het voorbeeld van de Amerikaanse president, ‘zeer energiek en tevens zeer popu- | |
[pagina 301]
| |
lair, zonder eenige ostentatie, deftig, Bataafsch, eenvoudig’. Het nieuwe systeem moest vooral eenheid, kracht en klem hebben. Tot zijn ontzetting kwam de grondwet van 1801 echter op de proppen met een twaalfkoppig Staatsbewind: ‘Dat twaalftal hoofden! dat twaalftal! dat twaalftal! Lieve God hoe zal dit kunnen gaan? Hoe zal men de werking van kleine passiën, kleine jalousiën, kleine vues, kleine personaliteiten, en zelfs somtijds diversie van opiniën, te goeder trouw opgevat, beletten? Mijn drie-, vier- of vijfjarige president [...] zou dat beter geklaard hebben. Ik wasch er mijn handen in....’Ga naar voetnoot27 In 1805 kreeg hij van Napoleon, die zijn kwaliteiten in Parijs had leren waarderen, de kans om zelf die rol van president - zij het getooid met de titel Raadpensionaris - te spelen en het lot van Nederland in eigen hand te nemen. Ongetwijfeld zal hier best sprake zijn geweest van een zekere ijdelheid en eerzucht bij Schimmelpenninck persoonlijk, maar die speelden toch een ondergeschikte rol vergeleken bij zijn al jaren uitgesproken doelstelling ‘de groote zaak van het Vaderland, dat is, deszelfs politieke existentie, tot het laatste toe met fermiteit te blijven bepleiten’.Ga naar voetnoot28 Na de verloren jaren van het Staatsbewind - zijn vrees was meer dan uitgekomen - ging het al lang niet meer om het redden van de revolutie maar alleen nog om het vege lijf: het zelfstandig voortbestaan van Nederland. De door Schimmelpenninck ontworpen staatsregeling spotte met de machtenscheiding die hij in 1796-1797 nog zo krachtig had verdedigd. Van een volksregering bij representatie was geen sprake meer. Het nieuwe Wetgevend Ligchaam werd vrijwel weggedrukt door het uitvoerend gezag geconcentreerd in de Raadpensionaris. Het jaar van Schimmelpenninck - nooit eerder en nooit later verenigde één persoon in Nederland zoveel macht in zichGa naar voetnoot29 - werd een jaar van paradoxen. De praktijk had het inderdaad gewonnen van de theorie. Daden waren nu belangrijker dan woorden. Het voornaamste is evenwel dat Schimmelpenninck ondanks zeer moeilijke omstandigheden resultaten boekte waar vorige regimes hadden gefaald. In één jaar tijd wist hij meer te bereiken dan in de tien jaar daarvoor, zo is wel opgemerkt. Het belangrijkst was de invoering van een stelsel van algemene belastingen, ontworpen door Gogel, en de centralisering van de overheidsfinancién. Met de Schoolwet van Van den Ende zou Nederland nog decennialang in heel Europa eer inleggen. Ook de spelling van Siegenbeek en de spraakkunst van Weiland werden thans ingevoerd. Het einde van Schimmelpennincks ‘oogstjaar’ kwam toch nog snel. Terwijl de Bataven de staatsmachine net op gang leken te krijgen, was de rusteloze Napoleon alweer een stap verder. En hij bepaalde uiteindelijk de ruimte die de Bataven kregen. In 1806 verving hij het Bataafsch Gemeenebest door een - op papier nog steeds zelfstandig - Koninkrijk Holland, met zijn broer Louis als koning. | |
[pagina 302]
| |
Schimmelpennincks regeringsjaar eindigde voor hemzelf in mineur. Een oogkwaal die zich in 1804 voor het eerst had geopenbaard en die zijn functioneren als Raadpensionaris ernstig bemoeilijkte, maakte hem ten slotte vrijwel volledig blind. Hij wiens leven ‘alléén politiek’ was geweest, zoals Thorbecke zou zeggen, keerde nu terug in de huiselijke kring, die hem overigens zeer lief was. In 1811 werd hij door Napoleon nog benoemd in de senaat, in 1815 door Willem I in de Eerste Kamer. In 1825 overleed Rutger Jan Schimmelpenninck in Amsterdam. Ondanks verschuivende prioriteiten, waarbij de nood de wet steeds meer brak, had hij er altijd naar gestreefd Nederland tenminste nog de schijn van onafhankelijkheid te doen behouden, in weerwil van alle druk van buiten. |
|