| |
| |
| |
15
We stonden daar nog steeds bij de ingang. Voor ons, boven ons torende een soort kruising tussen een decor uit Gone With The Wind en de Galerie Lafayette. De anderen waren daarin verdwenen. Ergens speelde muziek.
Links aan een eindeloos lange bar op zijn eentje, stond een vrij jonge man. Hij rookte zo'n lange, vochtige, donkere sigaar zoals ze die zoveel roken in latijns Amerika. Hij rookte verbeten met af en toe een knauwbeweging. Hij had een kneveltje. Dit kneveltje ging daarbij te keer als een rups. Hij verroerde geen vin. De kruipbeweging van het snorretje maakte dat je dit niet helemaal vertrouwde. Hij pafte er op los. Hij keek niet op of om. Zijn blik bleef onbeweeglijk gericht op het puntje van de sigaar, dat een vizier leek, het eind van de wereld, de prikkeldraadversperring. Ons schonk hij niet de minste aandacht.
‘Honeysuckle, u weet natuurlijk wat dat betekent?’
Hij voelde zich mijn meerdere. De grote verbroedering genaakte. De mededeelzaamheid begon.
‘Kamperfoelie.’
‘In het Frans, dat hier vlakbij op Haïti gesproken wordt, Chèvrefeuille, eigenlijk Geiteblad dus, het blad dat geiten graag lusten. Als u wist welke rol geiten vervullen bij zekere Voodoo-plechtigheden, zou u begrijpen waarom ze wijselijk de voorkeur gaven aan de Engelse benaming!’
Zijn gefluister was nu helemaal onder ons. Het klonk heser dan ooit. Ik begon het een beetje benauwd te krijgen. ‘Vroeger schijnen bij Voodoo-plechtigheden wel degelijk kinderen van blanken, meisjes, als zoenoffer geslacht te zijn geworden...’
Ik weet niet of het dat gefluister was maar hij zei het op een toon dat ik er koud van werd. Ik moest aan de vadsige bewegingen van de zeehonden denken. Hees ging hij door.
‘U moet niet vergeten dat mensenoffers hier in de Caraïbische Zee en aan de Goudkust en de Slavenkust in Afrika, waar deze mensen vandaan kwamen, heel nor- | |
| |
maal waren. Maar sinds een jaar of vijftig schijnt het niet meer te zijn voorgekomen dat er dergelijke offers plaats vonden. In plaats van de jonge meisjes met een blanke huid werden de laatste vijftig jaren en worden nu nog in het geheim witte, jonge geitjes geslacht...’
Hij pauzeerde een moment. Hij vroeg het bijna teder. ‘Begint u het te begrijpen?’
De angstaanjagende celdeling van het cyclopenoog had mij bij mijn kladden. Ik knikte bijna met mijn knieën.
‘Zullen we daar niet gaan zitten?’
Hij vond het goed. De chroomlederen kussens zuchtten toen we erin neerzegen. De hal was maar half verlicht. Niet ver van ons zitje verloor een wenteltrap met buikige balustrade zich in het halfdonker. Hij pauzeerde nog steeds. Ik maakte mijn onderlip dik, nadenkend. Het had een onverwachte uitwerking op hem. Hij jubelde het bijna uit. Hij vond het een mooie grap. Hij greep me amicaal bij de schouder.
‘Zíj is het blaadje, dat ze lusten! Ze komen op háár af, de geiten, de multimiljonairs! Ze laat ze bloeden, ze schudt ze uit, ze slacht ze. En ze wíllen door haar geslacht worden! Ze brengt ze in extase, ze brengt ze buiten zichzelf. Je gelooft het niet. Het zijn tonelen! Ik heb het gezien, nu. Ja, ik wist het! Ze weten geen raad met zichzelf. Ze weten geen weg met zichzelf. Maar dit! Ze komen aangekropen op hun knieën. Ze vragen er om...’
De man met de sigaar verroerde nog altijd geen vin. Hij trok alleen aan zijn sigaar en liet aan het eind van de wereld het randje rood schroeien in de witte as en staarde er naar.
De verbroedering was even in gevaar. Een anticlimax dreigde.
‘U gelooft mij niet?’
Mijn schouder kreeg een duw, een aframmeling bijna.
‘Zeg ik dat? Vreemd is het wel!’
De hand verzoende zich weer met mijn schouder.
‘Dat is het ook! Dat is het ook zeker! Ook voor mij, die toch mijn miljonairs kent. Maar als je werkelijk alles
| |
| |
hebt... Ze stikken bijna. Ze weten zich geen raad. Vergeet u dat niet! Maar ja, je kan toch nooit helemaal begrijpen wat een miljonair bezielt. Dat blijft onbegrijpelijk. Het is een soort raadsel dat je bijwoont. De Voodoo-woede bekruipt hen.’
‘U weet heel wat van Voodoo af.’
Alles was vergeven en vergeten. Ik zei het eerbiedig. Hij liet mijn schouder los. Hij leunde achterover in de leren kussens en verloor zich een moment in gedachte. Toen ontwaakte hij weer.
‘Ik interesseer mij voor deze merkwaardige soort godsdienst.’
Hij zei het heel plechtig.
‘Toch bent u niet van hier als ik het wel heb.’
‘O, helemaal niet. Totaal niet!’
Hij kwam weer overeind. Het moment was aangebroken. Hij keek om zich heen om zijn hart te gaan uitstorten. Hij greep mij bij mijn biceps. Hij leunde voorover. Het was of zijn stem helemaal geen klank meer had, alleen nog maar hees was.
‘Dat kwam eigenlijk door een schilderij van Picasso dat ik aldoor voor ogen had. Het stemde mij tot nadenken. Een liggend vrouwelijk naakt uit de dertiger jare. Kent u Picasso?’
Ik knikte.
Ergens hoorde je Carman de stem verheffen, roepen. Het klonk lichtelijk vertwijfeld als de roep van een drenkeling in de overdaad van trappen en gaanderijen die zich ondanks de lichten hier en daar in de hoogte in het donker verloren.
‘Hallo! Halló!’
Het was nog te vroeg voor het openingsuur. Per slot was het een nachtclub. Het kon ook zijn dat de ongeregeldheden in de stad toch ook hun invloed deden gelden op het vertier der miljonairs, hoewel mij dit minder waarschijnlijk leek. Ik vroeg me af of Kimman hier ook kwam.
De man met de sigaar keek niet op of om. De muziek miauwde. Joh boog zich voorover. Hij liet mijn biceps los,
| |
| |
greep me bij mijn pols.
‘Ik had mijn ervaringen met de miljonairs. Het was me allemaal te veel geworden, toen. Ik kon het niet meer verwerken. Berlijn, het Ruhrgebied, Frankfurt, Milaan, Zwitserland, Parijs, Lyon, Londen, Birmingham, Manchester, Amsterdam, Brussel, Charleroi, de Borinage, Stockholm, overal was ik geweest, was ik moeten zijn, had ik mijn ervaringen opgedaan, had ik mensen gesproken die net zulke ervaringen hadden als ik. Ik zag er geen gat meer in. Het was me te veel geworden. Dat schilderij van Picasso stemde mij tot nadenken...’
Ik oogluikte. Ik durfde niet te knikken. De verbroedering was totaal aan het worden, was totaal. Hij liet mijn pols los. Het was niet meer nodig mij beet te houden. Het cyclopenoog kneep me fijn.
‘Dat liggende vrouwelijke naakt deed het hem. U moet weten, ik ben namelijk overtuigd onanist.’
Hij hief zijn hand op, bijna verheugd over mijn gezicht, bijna triomfantelijk.
‘Ik spreek daar misschien wat openlijk over. Na al de ervaringen, die ik had opgedaan met miljonairs, moest ik een tijd verpleegd worden in een psychiatrische inrichting. Je leert daar openlijker over zulke dingen spreken. De psychiaters moedigden mij niet aan. Maar zij keurden het zeker ook niet in mij af. In tegendeel bijna. Maar het was toch pas Piccaso's Liggende vrouwelijke Naakt, waardoor ik de diepere zin van het zogenaamde zelfbevlekken leerde begrijpen, namelijk de omkeerbaarheid der dingen...’
De onbeweeglijke man aan de bar beklemtoonde de onheilspellende rust in de hal. Na een poos stilte hoorde je opnieuw in die overdaad van balustrades, wenteltrappen en overlopen Carman's stem, een klaaglijke en wat verwonderde, verdronken stem. Hij was blijkbaar de halve stad aan het af bellen zonder resultaat.
‘Hallo! Hoort u mij niet! Antwoordt u alstublieft! Hallo!’ Ik wist maar al te goed hoezeer zulke intieme gesprekken vaak naderhand betreurd worden. Ik wilde dit voorko- | |
| |
men. Maar ik kreeg geen kans. De brain-storm die in het oog aan het opsteken was, was vreselijk om aan te zien. Het was mij angstig te moede. Maar de gedachte aan Ritsie, voor wie deze zelfde man zo vaak het portier opengehouden moest hebben, deed mij mij vermannen.
‘U weet net zo goed als ik dat ons schaamdeel niets anders is dan het binnenste buiten gekeerde, naar buiten gestulpte geslachtsorgaan van de vrouw. Picasso's penseel maakte mij dat nog eens duidelijk. Het is zo typisch een binnenste buiten gekeerd geval! Biologisch is het natuurlijk ook bewezen. Je kan het in elk leerboekje lezen. In aanleg zijn beide organen éen en hetzelfde ding. Bij ons kan je het hele zaakje in je hand houden, bij de vrouwen niet. Je zou dat een verschil kunnen noemen. De vrouwelijke zijde is bij ons naar buiten gekeerd. Wij hebben haar onder ons bereik gekregen. De mannelijke penis is niets anders dan een binnenste buiten gekeerde vagina van de vrouw. Als overtuigd onanist beleef je in de erectie steeds weer dit fundamentele binnenste buiten keren. Denkt u maar aan uw moeder als ze aan het kousen stoppen was en je sokken binnenste buiten keerde! In de ejaculatie voel je de slurpende centrifugaal werking van de baarmoedermond na. De gevoeligheid van de eikel correspondeert natuurlijk met het vaginale dieptepunt en de prikkelbaarheid daarvan. Het parelmoeren paars van die vagina-huid!Met je hand kan je in je kruis van de eierstokken de baarmoederlijk zware eieren voelen, die daar met de binnenste buiten gekeerde schaamlippen van de schede-opening buiten je buik samengerold zijn als dat paar sokken van je...’
Ook met mijn gezichtsvermogen dreigde er iets mis te gaan, toen ik het me probeerde in te denken, merkte ik. Het leek wel of mijn ogen zich door mijn neus wilden boren of zoiets. Ik gaf het op.
‘U kijkt mij wat verbaasd aan. Ik begrijp dat. Ik zou het anders ook niet over deze dingen hebben. Maar ik wil alleen duidelijk maken dat je je als waarlijk onanist geen man voelt, ook geen vrouw, maar méér. Je bent eindelijk méns. Je bent alles. Je bent alles tegelijk. Dat is het! Daar
| |
| |
gaat het om. Je voelt je niet langer opgelaten, opgescheept met een of ander schaamdeel dat als een gevild konijntje uit je buik hangt. Integendeel! Je begrijpt het doel ervan. Juist in je man zijn kan je je als vrouw ontplooien! Het gevoel alles te zijn, is een goddelijk gevoel, het is in de grond een religieuze belevenis. Dat bedoel ik...’
Wat moest ik zeggen? Ik zweeg verbouwereerd. Je houdt blijkbaar niet ongestraft jarenlang stram in de houding staande autoportieren open voor weldoorvoede lichamen die zich als zeehonden bewegen. De frustratie was de man te veel geworden. Ik keek naar het eenzame rollen van die twee ogen, die niet bij elkaar konden komen. Ik keek naar die neus. Ik moest me opnieuw vermannen.
‘Er rust een onbegrijpelijk taboe op het zogenaamde zelfbevlekken. Als je zo ver bent als ik, kan je daar nauwelijks meer inkomen. Bijna alle kinderen doen het. Het is eerder iets kinderlijks...’
Hij koekeloerde even of hem zojuist iets inviel.
‘Misschien spelen wij eigenlijk wel met onze moeder, met die plaats waar we ter wereld kwamen. Maar de psychiaters hadden mij wel gewaarschuwd, dat de gevoelens van vereenzelviging op de lange duur té machtig zouden kunnen worden. Dat was ook zo. Je beleeft te veel alleen. Het gevoel álles te zijn, ik zei het al, het is een goddelijk gevoel maar goddelijke gevoelens...’
Hij viel zichzelf in de rede.
‘Maar per slot de normale omgang met vrouwen? Hoe is dat? Dadelijk gaat die vrouw haar eigen leven weer leven. Ze maakt een man van je. Ze neemt je de vrouwelijkheid af, waar je recht op hebt. Ze neemt je “alles” af! Het is hartverscheurender dan wat ook. U kent die plakzoen ook wel ten afscheid van die twee bezweten lijven die het eindelijk opgeven. Het is werkelijk of er iets in tweeën wordt gescheurd.’
Hij ijsde.
‘De jaloezie is een afschuwelijke gewaarwording! Nee, dan gaf ik toch maar liever de voorkeur aan mijn eerlijke overtuiging! Ik besloot voor mijn standpunt te strijden. Ik besloot er rond voor uit te komen. Ik begon de miljonairs
| |
| |
beter te begrijpen. Zij hébben alles. Ik voélde mij alles.’
Ik wilde iets in het midden brengen. Maar hij hield zijn hand op als een verkeersagent.
‘Parijs, Keulen, Milaan, Rome, waar we toevallig ook maar waren voor een bijeenkomst, een bespreking van miljonairs, was ik wel eens een kerk, een kathedraal binnen gewipt. Ik vond het er weldadig. Opeens hoefde je nergens meer heen. Geen gejakker, geen gehaast, geen geclaxon om iemand in te halen. Je hoefde alleen maar op je knieën te gaan liggen. Het was mij bijgebleven. Het kwam mij nu te stade. Godsdienst begon mij te interesseren. Meer en meer, uit een innerlijke drang. De miljonairs waren geen van allen communist, ze waren allen christen. Het deed mij aan het christendom twijfelen. Maar andere godsdiensten? Nee, ze trokken mij niet aan. Uiteraard ben ik aanhanger van het behoud van de voorhuid. Uit het diepst van mijn hart verfoei ik die ingreep die de besnijdenis betekent in het wonder van de omkeerbaarheid der dingen, die zoveel voor mij was gaan betekenen. Het is een falikant verkeerde opvatting over het mens zijn. Juist dank zij de voorhuid kunnen wij het rudimentaire binnenste buiten keren, de ultime gelijkvormigheid van man en vrouw, het goddelijke beginsel van de schepping zelf zo innig beleven...’
Hij stokte weer even. Hij loensde. Hij kneep éen oog dicht. Wat kon mij dit allemaal schelen? Wat was ik nu eigenlijk te weten gekomen? Ik ergerde me over mijzelf.
‘Maar...?’
Ik kwam niet verder. Hij hief zijn hand op. Hij leek de Paus wel. De brain-storm raasde verder.
‘Van verschillende miljonairs had ik gehoord over de zwarte missen die zij hier op Jamaica meegemaakt hadden. In mijn religieuze behoefte herinnerde ik mij hieraan. Soms houdt het leven zulke dingen voor je in petto! Met het Liggende vrouwelijke Naakt van Picasso voor ogen verdiepte ik mij in de Voodoo-leer...’
Zoals ik dat meer meegemaakt had in dergelijke momenten van mededeelzaamheid op mijn reizen, had de biecht
| |
| |
ondanks of misschien ook wel juist dank zij het vreemde taalgebruik dat stormachtige en hoogdravende karakter gekregen, dat niet meer te stuiten was. Ik vervloekte Ritsie die me in dit krankzinnige avontuur gestort had. Maar ik maakte mij ook ongerust. Hij hield zijn hoofd scheef of hij de knikkers zo beter aan het rollen kon krijgen.
‘Het was een kolfje naar mijn hand. Wat bleek namelijk? Dat je helemaal geen nieuwe of andere godsdienst nodig hebt. Het vergroot alleen maar de verdeeldheid in de wereld! Het kon ook anders. Ik praat geen onzin. Dit zijn feiten, meneer! U kunt het navragen bij de geleerden. Het Voodooïsme is niets anders dan een op zijn kop gezet christendom, het is een omgekeerd, ja, een binnenste buiten gekeerd christendom! Het was een openbaring voor me. Ik begreep dat het christendom op deze wijze nog te redden was. Ik begreep dat het daarvoor de allerhoogste tijd was. Volgens welk principe leeft immers de miljonair? Volgens het principe dat tweemaal twee vier is! Maar hij gelooft in Christus, die zich liet kruisigen! Hij leeft in leugen. En hij kan niet anders. Elke verhouding tussen goed en kwaad is bij ons zoek. Goed en kwaad zijn onverenigbaar uit elkaar gevallen zoals wij als mens uit elkaar gevallen zijn in die fictieve tegenstelling van man en vrouw terwijl ons schaamdeel, ons geslachtelijke kenmerk, alleen maar binnenste buiten gekeerd is. Ik begreep dat de grootse apotheose die de werkelijke slaven van deze wereld in hun Voodoo-godsdienst aan het christendom gaven, een uitkomst, een redding betekende voor alle miljonairs en dus onze cultuur...’
Hij slikte zijn spraakwater weg.
‘Wat is namelijk het geval? U kunt de boeken er gerust op naslaan. Het is allemaal bewezen net als wat ik over ons schaamdeel zei. Het geval is zo: Het principe dat voor de Voodoo-aanhanger heilig is, is niet het principe dat tweemaal twee vier is maar het principe, dat nog een stapje verder gaat, het principe dat viermaal vier de Duivel is! Maar, let wel, de duivel is goed! De Duivel is Le Bon Dieu des Cimétières, het is Baron Samedi, die niet als Jezus zelf herrijst maar óns laat herrijzen als Zombis...’
| |
| |
Viermaal vier! Voor het eerst spitste ik werkelijk mijn oren. Zat er toch lijn in deze absurde biecht die de gefrustreerde museumsuppoost in de vreselijk nood van zijn vereenzelvigingen door al de emoties van de laatste tijd als een lawine van het hart moest? Of was het alleen maar de streep, die...
‘Wat een geruststelling, wat een verlossende gedachte voor de miljonairs, de multimiljonairs: dit geheiligde principe dat viermaal vier de Duivel is en dat de Duivel goed is! Wat een diep christelijke gedachte, waar wij nooit op kwamen! Natuurlijk is de Duivel goed! Hoe moeten wij anders lijden? En hoe kunnen wij verlost worden zonder lijden? Hij is de eigenlijke Christelijke god. Het getal vier is een geluksgetal! Dat is metterdaad zo hier. Dat gelooft men hier. Baron Samedi verlost de miljonairs eindelijk van de leugen waarin zij zolang moesten leven...’
Ik maakte mij sterk dat hij dit alles nooit zo zou hebben durven zeggen in zijn eigen taal. Het zou hem te vreemd in de oren geklonken hebben. Zelfs hem. Er zijn dingen die alleen gedacht kunnen worden. Maar in de vreemde taal ging het, was het niet te stuiten.
Hij loensde.
‘Mij persoonlijk trok de geheime, rituele Voodoo-dans, die tegenwoordig ook meer openlijk vertoond wordt, bijzonder aan, waarbij de danser achteroverleunend op zijn hurken onder een steeds lager gehouden stok door danst, door schuifelt op de moorddadige maat van de aanmoedigende klanken van de holle vaten die door het calypso-orkest bespeeld worden. Ik weet niet of u deze acrobatische schuifeldans ooit...?’
‘Ik knikte.
‘Ik heb er over gehoord.’
Hij knikte terug.
‘Ik heb het nu meegemaakt, meegedaan! Het is zo totaal het christelijke knielen binnenste buiten gekeerd! Het is als een belijdenis van...’
Hij begon over zijn woorden te vallen. In sombere extase beukten de ogen de neus.
| |
| |
‘Van de opstand in de neergang, van die dubbelzinnigheid, die omkeerbaarheid, die ik bedoel. Natuurlijk is de Duivel goed! Het is zo verrassend christelijk. Het is de werkelijke verzoening. Ik begreep dat hier een gloednieuwe kant van het christendom te voorschijn kwam, dat wij tot op de draad versleten waanden. Maar ze keerden het binnenste buiten, de mensen hier. Ze zijn niet van hier. Ze komen uit Afrika. Ze zijn zwart. Natuurlijk zijn ze zwart! Wij zijn immers wit! Ik begreep, dat, wilden wij de miljonairs helpen, wij deze mensen krachtdadig moesten steunen...’
De woordenstroom stokte ineens. De sombere extase verdween uit zijn gezicht. Het kreeg een onuitsprekelijke uitdrukking. Het beuken stagneerde. Onbeweeglijk verslonden zijn ogen iets achter mij. Het gaf me een afschuwelijk gevoel in mijn rug. Mijn nekharen begonnen te prikkelen.
|
|