| |
| |
| |
12
Op zaterdagavonden is er blijkbaar niet veel animo om naar New York te vliegen. Het vliegtuig was half leeg. De stewardess inspecteerde de safety-belts of de passagiers een kleuterklasse vormden. Ik liet haar de gesp strak aanhalen. Ze werkte een beetje op mijn masochistische neigingen na mijn bezoek vier hoog bij Schiferli. Thuis had ik een briefkaart uit Lissabon gevonden: Groetjes uit Lissabon, Jud. Ik maakte een praatje met de kleuterleidster. Al gauw had ik haar aan het lachen. Bij haar viel het grote kind in de smaak.
Boven de Oceaan maakten wij nader kennis in de kitchenette. In New York toog zij ondanks het ongewone uur op onderzoek uit om voor mij te weten te komen waar meneer J. Smit gebleven was. Mijn vermoeden werd bewaarheid.
Er was echter geen directe aansluiting naar Kingston. Het eerstvolgende vliegtuig vertrok de volgende avond laat en was maandagochtend vroeg in Jamaica. Ze bemachtigde een plaats voor me. Ik vroeg of ze een hotel wist, waar ik een dutje kon gaan doen na het nachtbraken in de kitchenette. Als ze glimlachte, leek ze op een vliegende vis die zich met gekromde staart uit het water mept. Alf had het weer voor elkaar gekregen, 's Avonds bracht ze me naar het vliegtuig en stond me na te wuiven op het platform.
Toen we goed en wel boven de Golfstroom hingen, begon het tot mij door te dringen waar iedereen het over had in het vliegtuig. Na het wuiven was ik in slaap gevallen. Met mijn ogen halfdicht luisterde ik. De man naast me sprak beurtelings tegen de personen voor hem en achter hem en aan de overkant van het gangpad. Vanwege het gerucht der motoren ging het nogal luidruchtig in zijn werk. Ik vond het geen manier naast iemand die nodig wat slaap moest hebben. Maar toen hoorde ik iets over Montego en Ocho Rios en Savanna en Spanish Town. Ik begon te begrijpen dat ze het over Jamaica hadden.
| |
| |
Er zouden zich ongeregeldheden hebben voorgedaan, waarmee het toerisme in genen dele gediend was. Ik vergat mijn slaap en maakte kennis met meneer Heart, de persoon die naast mij zat te oreren.
Bill Heart was het helemaal niet eens met de gang van zaken in het Britse Imperium. Hij keurde het regeringsbeleid af. Hij stak dit geenszins onder stoelen of banken. Hij was iets bij het World Wildlife Fund en vertelde mij in kleuren en geuren welke slachtingen er in Afrika onder het groot wild waren aangericht sinds de Engelsen er het veld geruimd hadden.
Sinds de Engelse game-keepers verdwenen waren, werd er overal in de wildparken door inboorlingen en avonturiers van allerlei allooi op grote schaal gestroopt. De dieren dreigden uit te sterven. En nu kreeg je hetzelfde liedje waarachtig ook al in de Caraïbische Zee! Er moest een eind gemaakt worden aan deze mensenplaag veroorzaakt door het bewind van de huidige regering in Londen. Er bleef geen wild dier in leven op deze manier!
De stemming was bepaald gedrukt in het vliegtuig. Men wist niets precies. De een vertelde dit, de andere dat. Het was gek daar te zitten en er het mijne van te denken. We maakten een tussenlanding in Miami.
Op het vliegveld van Kingston was niets ongeregelds te bemerken. De zon was aan het opkomen. Lange schaduwen lagen over het veld. Ze hadden de kleur van de zee waarover wij een tijd gevlogen hadden. Toen Bill Heart hoorde dat ik geen hotelkamer besproken had, stond hij er op dat ik met hem mee kwam. Ik had vriendschap gesloten met de dierenliefhebber. Hij was een joviale kerel wat eigenlijk verwonderlijk was gezien de mensenplaag waarover hij het voortdurend had.
Hij bleek wel wat in de melk te brokken te hebben, want hij werd afgehaald door een secretaris van de gouverneur. We reden in een dienstauto naar de stad. Een militaire patrouille hield het verkeer, voornamelijk bestaande uit boerenwagens op weg naar de markt, aan. De controle voltrok zich zonder moeilijkheden op een wat gemelijke,
| |
| |
slaapdronken manier. Alleen de krijgszang van de krekelkoren in de velden waar de dauw al opgedroogd was, verstoorde de diepe rust van de zonsopgang. In alle films die in warme landen spelen, word je vergast op dat schrille geluid. In werkelijkheid tuiten je oren er van.
Langs de kust ging het over in het gebulder van de zee in de diepte op de rotsen. Langs de boulevard rook je in de zilten ochtendlucht hier en daar behalve vlagen bougainville nog zoetere Ambre Solaire waar matineuze baders en baadsters overmoedig en luidruchtig een bad namen voor het ontbijt.
‘Er zijn nu een zevenhonderd openbare, lagere scholen op het eiland, ongeveer dertig middelbare scholen. En dan heb je in Kingston de University of the West Indies. Er is toch wel wat gedaan voor de bevolking, zou ik zeggen, door ons.’
Ik keek naar buiten, naar die wijde wereld waar ik eigenlijk niets te maken had met die pijnigende schoonheid van je graf, terwijl ik luisterde naar de jeugdige secretaris, een welbespraakt jongmens van goeden huize.
‘Sinds wanneer bestaat die universiteit hier?’
‘Die werd opgericht na de laatste wereldoorlog.’
‘Dan bestaat die dus een kleine vijftien jaar.’
Carman was éen van die jongelieden die overtuigd zijn dat de martelkamers, de oubliettes, de donjon-kerkers en wat dies meer zij metterdaad bestaan hebben zelfs in hun eigen vaderland, Groot Brittannië, maar lang geleden, eeuwen geleden, en dat we nu in betere tijden leven. Tegenwoordig heb je die dingen niet meer. Die bestaan niet meer. Alles is nu verbeterd. De toestand op het eiland, de roerigheid, vond hij dan ook min of meer onverklaarbaar. Het verbijsterde hem lichtelijk. Hij was er vol van. Hij begreep er niets van, zei hij, toen wij hem er naar vroegen. Een golf rolde om op het strand dat je hier had. Een villa weerkaatste het geluid. Alle steden ruiken 's ochtends anders. Kingston rook zoeter dan zoet naar verschaalde rum.
Het geluid van de banden klonk langs de eerste huizen- | |
| |
rijen. Erachter zette een pakketboot opeens zijn enorme grogstem op. Eén keer, twee keer, drie keer platste het door het havenbekken.
‘Maar ja, Cuba is hier natuurlijk vlak bij.’
In de buitenwijken van de stad zagen wij een pantserwagen. Het wapengeweld op denderende rupsbanden ontlokte uitroepen van voldoening aan Bill Heart.
‘Goed zo! Dat mag ik zien.’
De jeugdige diplomaat keek bevreemd en begon van dat ogenblik af meer uitsluitend met mij te converseren. Ik vertelde hem dat ik redenen had om aan te nemen dat een landgenoot van mij, een zekere meneer Smit, op het eiland was en vroeg hem hoe ik het moest aanleggen om hem te pakken te krijgen. Hij beloofde mij heel voorkomend navraag te doen.
Hij bracht ons naar het Sheraton Hotel, waar kamers voor Heart gereserveerd waren. Op verzoek van Heart zorgde hij er voor dat ik ook een kamer kreeg. Dit bleek niet eenvoudig.
‘Sinds de Cuba-kwestie komen we hier hotelaccommodatie te kort. Alles komt nu naar Jamaica!’
Hij beloofde mij op te bellen zodra hij navraag had gedaan naar de eventuele verblijfplaats van mijn kennis op het eiland.
De warmte begon zich al te doen gevoelen. De vorige dagen en nachten waren nu niet direct uitrustend geweest. Op mijn kamer gekomen nam ik een bad waarna ik spiernaakt op bed in slaap viel.
Toen ik wakker werd, strekte ik mijn arm automatisch uit naar de telefoon die op het nachtkastje stond. Maar ik trok hem weer terug. In mijn hoofd, dat dof van de slaap was, drong het tot mij door dat het niet de telefoon was die te keer ging. Ik schrok. Het was het bad dat aan het overlopen was! Maar het klonk ergens boven mijn hoofd vandaan. Het kwam door het raam. Het regende dat het goot! In Jamaica? Waar was ik? Ik sperde mijn ogen wagenwijd open.
De tule gordijnen bewogen zachtjes voor een stralend
| |
| |
blauwe lucht. De hitte was ondraaglijk. Het geluid van de stromende regen ging onafgebroken door. Van verwarring keek ik op mijn horloge. Het was bijna tien uur. Ik had meer dan drie uur achter elkaar liggen slapen. Ik had de ramen zelf opengezet. Het was toen nog koel buiten. Dat berouwde ik nu. Ik baadde in mijn zweet. Ik vloog overeind. Toen ik voor het raam stond, merkte ik dat ik spiernakend was. Maar ik had het al gezien. Het geluid van de regen werd veroorzaakt door het schuifelen van ontelbare voeten. Een enorme menigte trok zwijgend voorbij.
Hier en daar werden spandoeken meegedragen. Ik probeerde ze te lezen door de tule gordijnplooien, die langs me heen aaiden. Boven de hoofden werden ook levensgrote poppen meegedragen, een soort vogelverschrikkers op z'n zondags met zwarte bolhoeden op en witte boorden om. Die poppen leken over de hoofden voort te kuieren.
Op een hoek stond een pantserwagen. De manschappen keken toe. Ze deden niets. Ik kon maar niet zien wat er op de spandoeken stond door de gordijnen. Ik wilde een paar kleren pakken. Net op dat moment weerklonken de schoten. Ze verscheurden de stilte van het angstaanjagende schuifelen. Twee van de manschappen die boven op de pantserwagen zaten, zakten langzaam in elkaar. Het volgende moment begon de pantserwagen terug te schieten.
Het lawaai dat allerwegen losbrak, was zo groot dat ik de telefoon pas hoorde toen ik er vlak naast stond om mij aan te kleden. Het was Carman die me opbelde over mijn kennis. Ik moest mijn hand tegen mijn oor drukken om iets te verstaan. Hij praatte heel rustig aan de andere kant van de lijn. Dankzij de toestand op het eiland was het vliegveld onder bijzondere bewaking gesteld. Dit was een gelukkige omstandigheid want hierdoor was hij te weten gekomen dat mijn kennis per auto afgehaald was. De nummers van de auto's werden genoteerd. Hij lachte.
‘De auto blijkt op naam te staan van Mighty Mae!’
‘Mighty Mae?’
‘Ze is éen van de bezienswaardigheden van de stad. Ze is
| |
| |
de eigenaresse van een nachtclub, The Honeysuckle! Pet af voor uw vriend! U weet dus waar u hem vinden kunt. Veel plezier!’
Ik vond mijn stem terug. Ik hield de hoorn een eind van mijn oor.
‘Hoor u niets?’
‘Ja, wat is dat?’
‘Ze zijn hier aan het schieten!’
‘Wat zegt u?’
‘Er is hier éen of andere betoging aan de gang. Er is daarbij geschoten. Twee militairen zijn geraakt. Een pantserwagen is aan het terug schieten.’
‘Het is niet mogelijk dat er op onze mensen geschoten is.’
‘Ik stond voor het raam. Ik zag het gebeuren.’
‘Bij het hotel?’
‘Hier vlak voor het hotel.’
De verbinding werd verbroken.
Het gekrijs van de menigte klonk nu uit de zijstraten. In de verte kwam een tank aandaveren. Onder het raam hoorde je gewonden zonderlinge kindergeluiden maken. Een vrouw gilde. Ik kleedde mij verwoed aan. Af en toe keek ik naar de pantserwagen. De stalen koepel bewoog heen en weer, maar het schieten had opgehouden. Je hoorde de tank komen aanzetten. Het geluid van de rupsbanden galmde langs de huizen. Dit was wat anders dan Judith met haar ritssluitingen! Op het wegdek lagen mensen. Er waren er bij die voorzichtig overeind kwamen. Ze merkten dat ze niet gewond waren en namen de benen met eigenaardige, grote, struikelende stappen of ze op de maan beland waren. Je zag hun bokkesprongen in het helse, witte zonlicht.
Kamermeisjes ijlden door de gang. Gasten stonden in hun kamerdeur. Ik liep ze voorbij. Ik gunde me niet de tijd op de lift te wachten. Ik draafde de trappen af. Het kijken naar de treden om niet mis te stappen, kalmeerde me wat. Op de eerste verdieping had je de bar met een soort balkon dat neer keek in de lobby met de shops en boutiques en de receptiedesk en de tropische planten en de glazen
| |
| |
draaideur en de leren canapés. Hier werd ik bij een arm gegrepen door Bill Heart. Hij stond met iemand te praten. Het was een korte, brede, bebrilde man, die mij bekend voorkwam. Ik probeerde door te lopen maar dat lukte niet. Je hoorde het doordringende deuntje van de ambulances naderbij komen. Toen ik voorgesteld werd, wist ik waar ik de gebrilde man eerder gezien had. Doff had hem mij aangewezen. Het was de Amerikaanse senator Kimman.
Ik was nog niet op reis of ik liep alweer iemand tegen het lijf die me bekend was! Kimman! De bar, de algemene opwinding, de noodzaak van een hartversterking had het tweetal tot elkaar gebracht. Bill Heart stond er op mij ook iets aan te bieden.
Terwijl de ambulances voor het hotel stopten en hun sirenes plotseling zwegen, leunden wij tegen de bar. Bill Heart had er al een tijd gebivakkeerd. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om goede maatjes te worden met Kimman. Bill hief zijn glas.
‘Op de jongens van die pantserwagen! Hadden we er maar meer zo in de regering! Cheers!’
‘Cheese’ zeiden de lippen van Kimman geluidloos. Het was duidelijk dat ook hij het zijne dacht over het beleid van de Britten. Hij dronk zonder zijn glas te heffen.
‘Het zou met ons Panama-kanaal wel eens dezelfde kant kunnen uitgaan als met uw Suez-kanaal als we niet...’
We hadden het over de wereldhegemonie, die als Aphrodite uit de zee geboren is, en over het belang van beide kanalen. Ze begonnen over de Dominicaanse Republiek en Puerto Rico. Ik had de vermaarde Jamaica rum willen proeven. Ik hield het glas tegen het verre zonlicht dat door de monumentale draaideur kaatste. Het was een koud kunstje aan de hand van het drankje het gesprek op de Britse suikerbelangen te brengen. Maar het gesprek werd onderbroken door de aankomst van een aantal ernstig kijkende heren.
‘Het spijt ons. We werden opgehouden. Wat een toestand!’
| |
| |
Kimman hief zijn armen ten hemel, liet ze vervolgens neerdalen op de schouders van de handenschudders en boegseerde het gezelschap aldus in een soort omhelzing naar een verwijderd tafeltje, bij de balustrade van het balkon boven de lobby.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik om te ontsnappen. De trap omlaag naar de lobby was iets voor revuesterren om af te dalen. Het personeel was weer tot de orde geroepen. De meisjes stonden na te praten in hun respectievelijke boutique, bamboe bloemenkraampje, garderobe, kapsalon en uitstalkast met sigaren en sigaretten. Een bellhop liet de draaideur voor me rond suizen.
Buiten kwam de hitte je tegemoet. Het licht was oogverblindend. Ik kreeg het meteen aan de stok met een soldaat. Ze waren druk in de weer om de rust in de omgeving te herstellen. Er mocht niemand op straat. De bellhop kwam me door de draaideur achterna.
Op een of andere manier waren de gewonden verdwenen. De doden lagen er nog te midden van al de voorwerpen waarmee het wegdek bezaaid was, schoenen, kledingstukken, hoeden, spandoeken, fietsen, van alles. Maar niets lag er zo verloren bij als de lijken. De boulevard werd er verlaten door. Een voorbijlopende soldaat bracht hier geen verandering in. Maar het ergste was nog de stilte. Het leek wel of er iets aan je oren scheelde. Ergens lag éen van die levensgrote poppen, de zwarte bolhoed nog op, stakeriger, strammer dan de doden.
De voorbij lopende soldaat werd in zijn bewegingen belemmerd door zijn machinepistool en zijn bandelier met kogels en een kist met munitie, die hij meedroeg. Met zijn voet gaf hij éen van de lijken een zetje. De stilte was zo groot dat je op die afstand het geluid hoorde dat de schedel maakte.
Het deed denken aan geluiden op het water, die zich ook zo voortplanten. Terwijl het lijk op de rug rolde, zag je de hersenen langzaam uit de bloedige schalen te voorschijn glibberen. Het klonk als een bloempot die het begeeft.
De soldaat bleef een moment staan. Hij keek omlaag. Zijn ene hand rustte op de submachinegun die aan een riem om
| |
| |
zijn schouder bungelde. In zijn andere hand hield hij de munitiekist. De zware last deed zijn arm dicht langs zijn lijf hangen. Dan liep hij verder met de traagheid van de man die zich niet meer hoeft te haasten, die zich niet meer dik hoeft te maken, de traagheid van de overwinnaar.
Opeens wist ik waarnaar dat vreemde mengelmoes van bougainville, ambre solaire, rum en zeelucht rook. Ritsie had wel eens tegen mij gezegd dat ze niet tegen de lucht van anjelieren kon omdat die volgens haar naar bloedworst roken. Het rook nog zoeter, nog weeër. Het rook naar een lijkenlucht.
Ik keek naar het groen langs de boulevard, het nachtmerrieachtige groen van de tropen dat niet geel wordt en niet omlaag dwarrelt als een voorbode van de sneeuw waardoor de wereld ook zo stil wordt. Ik kon mijn ogen er niet van af houden. Het was het martelende, majestueuze bloemkoolgroen dat op je graf groeit in het zonlicht van een immense wijde wereld.
De soldaat, met wie ik het aan de stok had, begon ons met de kolf van zijn geweer in onze maag te stompen. Het was een lange, magere blonde boerenjongen uit Albion die moeilijk uit zijn woorden kon komen. Ik liet me achteruit duwen. Mijn aandacht werd getrokken door een weggeworpen spandoek. Ik probeerde weer te ontcijferen wat de hanepoten die er op stonden, verkondigden in de verdraaide plooien van het doek.
Bij de ene stok stond met kokkers van letters Baron Samedi. Bij de andere stok stond iets in spiegelschrift. Het was blijkbaar de achterkant van de lap. Het was niet te lezen. Doordat de doek in het midden in elkaar gedraaid zat, was elke samenhang zoek.
De bellhop was uit ander hout gesneden dan onze soldaat. Ik heb heel wat bellhops meegemaakt. Ze moeten het van hun tips hebben. De hotelgasten, die de tips geven, komen van overal. Bellhops zijn wereldburgers. Vaderlandsliefde is niet hun sterkste kant. De bellhop die mij achterna gekomen was, vormde geen uitzondering op de regel. Hij was éen van die jeugdige cynici die je niets meer hoeft
| |
| |
wijs te maken. Op zijn mondje gevallen was hij niet bepaald. Voor de plichtsbetrachting van onze soldaat had hij bijzonder weinig respect. Maar het hielp allemaal niets. We moesten achteruit en retireerden ten slotte door de draaideur. We bleven staan kijken achter het glas.
‘Hoe heet je?’
‘Jean-Pierre.’
‘Dat klinkt Frans.’
‘Mijn vader komt van Haïti. Daarom hebben ze me hier aangenomen. Ik spreek Frans, Spaans, Engels.’
Ik wilde hem vragen wat hij mij vertellen kon over Mighty Mae en The Honeysuckle. Maar ik vroeg iets anders.
‘Baron Samedi, wie is dat?’
We stonden verongelijkt door de draaimolen van spiegelglas te kijken. Je kreeg de indruk dat ze de lijken expres nog even lieten liggen om de schrik er in te houden. Ik was met mijn gedachten bij andere dingen. Je hebt van die vrouwen die geen bot in hun lijf schijnen te hebben zitten als je ze aanpakt. Ik had een overweldigend verlangen naar zo'n vrouw.
‘Baron Samedi? Weet u dat niet?’
Hij keek opzij naar me.
‘Nooit van gehoord.’
‘Op Haïti weet iedereen het! Hier ook.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Ik weet het echt niet.’
‘Baron Samedi is de Old Master. Op Haïti zeggen ze Le dieu des cimetières, de god van de kerkhoven. Hij is het hoofd van de Zombis.’
‘De Zombis?’
Hij stompte met zijn voorhoofd tegen het glas of hij op het tafereel buiten doelde.
‘Zombis, jazeker! Dat zijn lijken die betoverd zijn en alles doen wat je zegt al zijn ze morsdood. Ze kunnen niet tegenspreken.’
Hij poetste het glas weer schoon. Ik keek naar de soldaat.
‘Een mooie baron is dat.’
‘Hij laat ze herrijzen net als de wederopstanding van Je- | |
| |
zus. Ze moeten opdrachten van hem vervullen. Ze noemen hem Le Bon Dieu, onze vader. Maar anderen zeggen dat Baron Samedi niemand anders is dan de Duivel!’
Hij kende zijn lesje van buiten. Hij had het verhaal al heel wat domme hotelgasten op de mouw gespeld.
‘Hij heeft ook een vrouw. Het zijn de twee Loas. Ze noemen ze ook Papaloi en Mamaloi, pappie en mammie. De mensen hier op de eilanden zijn arm en bijgelovig, begrijpt u wel. Ze zeggen dat het overgewaaid is van Afrika in de tijd toen je hier nog slavenhandel had. Maar het is er nog. Ze geloven hier nog altijd aan tovenarij. Nu nog wordt er hier aan tovenarij gedaan. In het geheim, dat begrijpt u wel. Er worden geen vreemdelingen toegelaten. Voodoo noemen ze het. Je hebt tovenaars, die noemen ze hungans, en tovenaressen, die noemen ze mambo's. Iemand wordt betoverd. Hij begint dan de taal van de Loas uit te slaan. Ik zou kunnen proberen of ze een uitzondering voor u willen maken. Als ik het vraag... Als u zich interesseert voor zwarte kunst en marimba-muziek en dans...’ Ik zag Carman komen aanlopen door het kordon. Hij kwam regelrecht op onze draaideur af. Jean-Pierre liet het ding rondzoeven dat het zonlicht door de lobby spatte. Carman botste tegen mij op.
‘Hè! Hemel! U bent het!’
‘Ze willen mij niet doorlaten. Ik mag het hotel niet uit.’
Hij duwde me naar de canapè.
‘Wij begrijpen er niets van! Van die schietpartij, bedoel ik. U moet me nog eens precies vertellen wat u nu eigenlijk gezien hebt. U zou wel eens een heel belangrijke getuige in deze kunnen blijken te zijn.’
Hij was bezield door de voortvarendheid en het zonneklare zwart-wit van zijn jeugdige idealisme. Het had evenwel een zoveelste opduvel gehad. Hij geloofde nog onvervaard aan de betere tijden. Maar er waren toch wel veel lieden die de boel op onverklaarbare manier in de war probeerden te schoppen. Hij begon het meer en meer in te zien. Er waren lui die de boel verprutsten.
Hij zat met een zekere pedanterie naast me. Zijn spontane aanhankelijkheid benauwde mij een tikje. Hij was blij
| |
| |
eens met iemand te kunnen praten. Er waren eigenlijk maar zo weinig mensen waar je mee kon praten alles bij elkaar genomen. Hier op het eiland dan! Ja, met de gouverneur!
‘Maar die staat ook machteloos.’
‘De gouverneur?’
‘Als u de mentaliteit kende van de meeste mensen die het hier voor het zeggen hebben. Je begrijpt het niet!’
Hij begreep de houding van vele ambtenaren niet.
‘Zoals die over de bevolking hier praten! Het is niet te geloven. Het is gewoon niet waar. In de twee jaar dat ik hier ben, heb ik de bevolking leren kennen. Het zijn kinderlijk vriendelijke mensen. Als ze je als hun vriend beschouwen, doen ze alles voor je. Ze zijn eeuwig dankbaar voor de minste vriendelijkheid. Ik heb het zelf ondervonden. Je maakt mij niet wijs dat die mensen van vuurwapens gebruik zullen maken. Goed, ze zijn dol op optochten, betogingen en dat soort dingen. Maar dat zegt nog niet...’
‘De gouverneur kon het ook niet geloven. Maar de anderen? Ze vonden het prachtig al lieten ze het niet blijken. Ze werden eindelijk in het gelijk gesteld, begrijpt u wel? Ze praatten altijd al op een bepaalde manier over de bevolking. Volgens hen was die al lang kwaadwillig. Er zijn vijftien doden...’
Hij was er werkelijk ondersteboven van. Hij zat daar verontwaardigd, onverschrokken en heel jeugdig. Hij was niet van plan het er bij te laten zitten en stond op het punt brokken te gaan maken.
‘Wat zag u nu eigenlijk precies dat er gebeurde?’
Hij draaide zich haast gebiedend naar mij toe. Wat mij ergerde was dat hij mij een tikkeltje aan mijzelf herinnerde. Wat mij ook ergerde was dat ik neiging vertoonde hem tegen te gaan spreken. Terwijl ik mijzelf hoorde praten, merkte ik dat ik een dergelijke, gemelijk vermanende toon in mijn stem legde als Krag nog niet zo lang geleden gedaan had tegen mij.
‘Een opgezweepte menigte...’
Ik was eigenlijk blij dat ik meteen mijn mond moest houden door Bill Heart die verstoken van gezelschap met zijn
| |
| |
ziel onder zijn arm liep. Hij had ons in de gaten gekregen en kwam als éen van zijn uitstervende rinocerossen op ons af stormen.
Carman werd opeens vormelijk. Hij rees overeind.
‘Meneer Heart!’
Het bleek dat hij naar het Sheraton Hotel was gekomen om de gouverneur bij Heart te verontschuldigen.
‘Het spijt hem enorm. Maar hij kan helaas niet met u lunchen. U zult hem moeten verontschuldigen. De plotselinge gebeurtenissen... U zult het begrijpen. De bedoeling is dat ik de honneurs waarneem.’
Daar ik anders toch maar in het hotel moest blijven nam ik de invitatie om met hem mee te gaan met beide handen aan. Het lunchen scheen me niet bespaard te kunnen worden! Toen we de draaideur verlieten, waren ze eindelijk bezig de lijken op te ruimen.
In snel tempo verdween de stad achter ons. Al gauw bereikten wij het gebergte.
‘Dat daar is de Blue Mountain.’
‘Hoe hoog is die?’
‘Om precies te zijn tweeëntwintighonderd en zesendertig meter.’
Carman kweet zich scrupuleus van zijn taak Bill Heart ondanks het gebeurde zo aangenaam mogelijk bezig te houden. Minder prettige onderwerpen van gesprek werden vermeden.
Naarmate wij hoger stegen, strekte de zee zich in de diepte blauwer, oneindiger, schitterender uit in het ongenadige zonlicht. De stad werd een roze, witte plek. De lucht trilde er boven. Zelfs de krekelkoren waren verstomd. Alleen een uit de band springende solist begon soms plotseling weer dat eigenaardige, metalen geluid te produceren ergens langs de berghellingen. Het boorde bij het trillen van de lucht, bij het belse zonlicht als geknetter bij vlammen. Even plotseling stopte het weer.
Het hoogteverschil deed onze oren kraken. Eindelijk begonnen wij een vleugje wind te voelen. De middaglijke stilte tussen de bergen had ook zijn invloed doen gelden
| |
| |
op de conversatie. Bill Heart had te kampen met de naweeën van het vroegtijdige barbezoek. Als we de dorpen door kwamen, ging zijn blik naar de dorpscafés waaruit rauwe, Spaanse stemmen klonken, verlangend om het afzakkende alcoholgehalte in zijn aderen weer op peil te brengen.
Net op tijd bereikten wij de bergkam. In een flits keek je een moment neer op de andere kant van het eiland, een golvend vergezicht met aan de einder de zee, - dan maakte de auto een draai waarna we een soort bastion binnenreden waar zich een oud kloostercomplex of iets dergelijks verhief. Er was een exclusief restaurant in gevestigd.
Een schilderachtig uitgedoste boekanier in overvloedig brokaat opende het portier van de auto en hielp ons uitstappen. Tussen de kantelen stonden namaakkanonnen. We liepen er heen om in de diepte te kijken.
Een nog bonter toegetakelde figuur dan de boekanier nam ons onder zijn hoede. Hij stelde zich voor als kaperkapitein Bidou en bracht ons naar een tafel. Ik schikte me in mijn lot. Bill Heart klaarde zichtbaar op. Hij installeerde zich met welbehagen. Je duizelde van al de kanten die je uit kon kijken. Boven ons bolde het zonnescherm zich in een hemels koeltje. De echoput-klanken van een calypso band kwamen je om de oren zoemen.
‘Je hebt hier tenminste de ruimte. Het is beter dan in de stad. Waar ligt die nu?’
Bill Heart tuurde naar het bleek roze vlekje dat Carman hem aanwees in het blauwige waas waarin alles zich opgelost had. Vreemde schotels werden opgediend. Het gesprek ging over het vogelleven. De gouverneur bleek een fervent bird watcher te zijn. Hij had verschillende publikaties over het vogelleven in diverse delen van het Britse Imperium in de loop der tijden het licht doen zien. Hij was een geregeld medewerker van de Geografical Magazine. Zijn belangstelling werd de laatste tijd in beslag genomen door de Dwerg Kolibri, de kleinste vogel ter wereld, die alleen op Jamaica voorkomt. Hij was bezig aan een uitvoerige studie over de Dwerg Kolibri.
| |
| |
Ik luisterde naar het gesprek. Slaven in het satijn, piraten in het brokaat, flibustiers met papegaaien op de schouder, minimaal beklede, langbenige bunnies repten zich over het terras. Waarom zijn papegaaien, die klapwieken op de schouder van een flibustier, zo gifgroen met die spat rood? Waarom hebben ze die kraalogen van een olifant? Waarom zetten ze die stem op van een kind dat aan het buikspreken is? Ik wist er geen antwoord op.
In de ijle lucht bromde, zoemde, jankte de steelband. Carman vertelde hoe de gouverneur bij het krieken van de dag er al op uit trok om de leefwijze van de Dwerg Kolibri in de vrije natuur, waarover nog zo weinig bekend is, gade te slaan. Dit viel niet mee, want het vogeltje was niet groter dan een hommel en verplaatste zich pijlsnel. Je kon het bijna niet met het oog volgen. Het stelde hoge eisen aan de bird watcher. De gouverneur had speciale kijkers en fototoestellen moeten aanschaffen. Carman had de gouverneur vaak vergezeld op zijn matineuze tochten. ‘Het is een wonderbaarlijk mooi vogeltje. Het blijft boven een bloem in de lucht hangen en beweegt zijn vleugels zo ontzettend vlug dat je een camera moet hebben met een sluitersnelheid...’
Bill Heart vertelde dat het World Wildlife Fund zich niet alleen ongerust maakte over het uitsterven van het grote wild maar ook over hele gebieden die ontvogeld dreigden te worden. Het evenwicht in de natuur kon hier grondig door verstoord worden.
‘Ja, luchtverontreiniging en chemische onkruidverdelgers! Zeker! Maar er zijn ook andere factoren. In België bijvoorbeeld zie je nog altijd de zangvogels bij duizenden in de winkels liggen bestemd voor comsumptie! Er worden nog steeds nachtegaaltongetjes gegeten!’
De gouverneur had indertijd een diepgaande studie gewijd aan de ontvogeling van de Apennijnen, waar het uit de lucht hengelen van zwaluwen in zwang is bij de bergbewoners die gewoon verzot zijn op die diertjes.
Heel in de verte begonnen lovertjes te glinsteren in het
| |
| |
blauwige waas. Het was de zee, die bijna aan het oog onttrokken was. Het begon al tegen de avond te lopen. Een piraat diende de omelette siberienne op. Kaperkapitein Bidou kwam om ons heen cirkelen om te vernemen hoe het ons smaakte.
Carman leek mij een getalenteerd jongmens. Hij had twee gangen lang over kolibri's gekeuveld. Bill Heart roerde het grote gevaar aan dat het krankzinnige tonnage van de huidige olietankers oplevert voor de vogelwereld.
‘Eén schipbreuk en hele gebieden worden op een afschuwelijke manier ontvogeld!’
Ik knikte. Van olietankers wist ik het een en ander af. Maar ik kreeg weinig kans om mijn kennis te luchten. Hij legde mij het zwijgen op door mij te vragen of ik wel wist, dat de gouverneur beschouwd werd als de grootste autoriteit in zake de ontvogelde gebieden, en dat hij, Heart, naar Jamaica was gekomen om de plannen, die bij het WWF in studie genomen waren ten einde juist met het oog op de omvang van de intercontinentale olietransporten te komen tot een wereld-omspannende organisatie ter voorkoming van de dreigende ontvogeling, persoonlijk op hoog niveau met de gouverneur te bespreken.
‘Het is wel tekenend voor de situatie dat hij nu weer geen tijd heeft!’
Ik zweeg. Een scheepsjongen in zijden lompen zette onze koffie voor ons neer. Een bunny pauzeerde even bij ons met haar plateau met havanasigaren. Haar nylons reikten tot mijn wenkbrauwen.
Versomberend pulkte Bill Heart aan het vergulde bandje dat om zijn sigaar zat. Hij kreeg het weer te kwaad.
Nu pas begon Carman over hetgeen in de stad plaats gevonden had. Werkelijk, de toestand liet zich ernstig aanzien. Het was de gouverneur ook aan het hart gegaan, het speet hem in hoge mate maar hij had niet anders kunnen handelen.
Het hielp niet erg. Heart haalde hoorbaar zijn neus op en bleef sikkeneurig uit zijn ogen kijken.
‘Dat betogen tegenwoordig is een ziekte.’
Het was duidelijk dat hij betogers en betogingen be- | |
| |
schouwde als verschijnselen van de mensenplaag die dank zij het huidige regeringsbeleid het World Wildlife bedreigde.
Carman liet zich enigszins gaan om hem op te beuren. Hij riep mij tot getuige.
‘Meneer Rottscheidt heeft het met eigen ogen gezien.’
‘Dat weet ik. Ik zag hem de trap af komen.’
‘Ik lag te slapen. Ik wist niet wat me overkwam. Ik wist niet wat ik hoorde! Je hoorde niets, alleen die voetstappen, duizenden voetstappen...’
‘Dat is het merkwaardige, het verontrustende, vind ik. Het was een zwijgende protestmars. Wie gaat er dan opeens schieten? Dat is ongerijmd. Wat zag u nu precies?’
‘Ik zag niets. Ik hoorde alleen de schoten. Twee militairen zakten in elkaar. Toen begon het pas goed.’
‘Kon u niet horen uit welke richting die eerste schoten kwamen?’
‘Ik heb er echt niet op gelet.’
‘Als u terugdenkt?’
‘Er waren mensen die omhoog keken. Maar wat zegt dat?’
‘Wat dat zegt? Dat zegt eventueel dat er van de daken geschoten is door mensen die niets met de optocht te maken hadden, die ons wilden provoceren, die ons wilden dwingen om terug te schieten op de betogers met alle gevolgen vandien.’
Ik meende er goed aan te doen hem tot de orde te roepen.
‘Gaat u nu niet wat ver?’
‘Misschien!’
Hij liet zijn onstuimige houding varen. Zijn ogen volgden iets achter mij. Het deed mij omkijken. Ik ving een glimp op van een uiterst sculpturale gestalte die van het terras verdween.
‘Weet u wie dat was?’
‘Geen idee.’
‘De eigenaresse van The Honeysuckle.’
‘Ik begin me te verheugen op vanavond. Ik hoop dan bij haar op onderzoek uit te gaan.’
‘U had het haar nu kunnen vragen misschien.’
‘Nee, nee!’
| |
| |
Ik haastte mij uit te leggen dat het een grap was, dat mijn kennis vooral niet mocht merken dat hij gesignaleerd was, dat ik hem op heterdaad wilde betrappen. Bill Heart onderbrak ons.
‘Waarvoor moesten ze hier op dit prachtige eiland nu weer betogen?’
Het was weer een ander verhaal dan ik te horen had gekregen op het toilet bij monde van Doff en in De Blauwe Druif van Lange Luuk en Droomkoninkje Diedaar. Volgens Carman waren de lonen erg laag op het eiland. De kinderen waren ondervoed. De suikerprijzen kelderden door Cuba. Vele landen maakten hier dankbaar gebruik van om hun accijnzen op suiker drastisch te verhogen. Maar Jamaica was daar niet mee gebaat. Alleen regeringssubsidie kon uitkomst brengen.
De gouverneur wilde deze wel verlenen maar slechts indirect in de vorm van schoolmelk. Hij wist dan zeker dat de ondervoeding op de juiste manier bestreden werd. De directie van de suikerfabriek was het hier niet mee eens en dreigde de deuren te sluiten. Dit dreigement was uitgelekt en had grote ontsteltenis bij de bevolking verwekt.
‘U begrijpt hoe de gouverneur zich dit allemaal aantrekt.’ Terwijl hij zijn visie gaf, had Carman de rekening zitten vereffenen die onze vriend de kaperkapitein was komen presenteren. Toen hij klaar was met zijn exposé, telde hij het geld voor alle zekerheid nog eens na. Wij stonden op. Met een elegante buik boegseerde een bunny haar blad met Westindische chocolade en heupflacons langs ons heen. De boekanier reed de auto voor. Bij de vestiaire knoopte een slaaf zijn zijden hoofddoek opnieuw om.
|
|