We vervolgden onze weg. Je kijkt een mens in zijn ziel in een schilderij. Het is altijd weer een zonderlinge sensatie vooral als je op je eentje bent. We zagen nergens iemand bungelen. Ik kwam het adres van Schiferli te weten door over de parketvloeren te beginnen.
‘Het is eigenlijk ouderwets.’
‘Het lag nu eenmaal in het oude gebouw, daarom hebben ze het ook maar in de nieuwe vleugel gelegd.’
‘Bij mij thuis heeft het meer weg van een startbaan voor vliegende tapijtjes.’
‘Naar ik meen gebruiken ze hier in het museum Johnsonwas. Maar dat kan lamme Schiferli u beter vertellen; die gaat over het parket.’
Buiten was de avond aan het vallen. De lichtreclames duikelden al door de lucht. Ramen lichtten op als poppenkasten met Jan Klaassen-tafereeltjes. De straatlantaarns leken wel aalbessen zoals ze bij ritsen aanfloepten.
Langs de schone schijn van de winkeletalages bewogen de voorbijgangers gelijk Chinese schimmen. Ik voelde mij gedeprimeerd. We zochten een caféterras op om op ons verhaal te komen.
‘Wat zijn we nu eigenlijk te weten gekomen over die dreigbrieven?’
‘Maîtresse Erzulie, godin der liefde!’
‘Ik had het mooi mis!’
‘De suikeronderneming is wel heel anders uitgepakt!’
‘Viermaal vier...’
‘En de aanslag op meneer Krag!’
‘Precies!’
‘En nu is die man ook nog verdwenen.’
‘Ik begrijp er steeds minder van.’
‘Morgen is het zondag.’
‘Dat maakt het er niet gemakkelijker op.’
‘Die adressen...’
‘Is het erg met de Ferrari?’
‘Nieuwe radiator, nieuwe koplamp, spatbord uitdeuken, bumper richten...’
‘Je hebt toch vreemde mensen. Ik heb lust de brui er aan