‘Neuh. Zulke dingen leg je naast je neer.’
Eén honderdste Krag zei het heel zuinig, heel goedertieren. Eigenlijk werd het niet nodig geoordeeld nog iets tegen mij te zeggen.
Ik was in ongenade gevallen. De deur viel dicht in dat Neuh. Stilte. Einde. De oubliette. Adieu Erzulie, godin der liefde! Of hij toveren kon, opende zich op dat moment de tussendeur en verscheen juffrouw Julie stralend op de drempel.
‘Meneer, vergeet u señor Puig niet.’
‘Laat maar binnen komen.’
Ik voelde haar blik. Ik werd nooit op deze wijze weg gebonjourd. Als bij toverslag produceerde zij señor Puig. Het ogenwit keek mij de kamer uit.
Op de gang bleef Alf staan. Hij verfoeide dit. Door een raam zag je onze stad liggen, de rivier, die zich naar een stuk groene, heiige horizon slingerde, waar je het boerenland en de zure kwelgronden had. Hij probeerde de gehandicapte knuisten van het sigarenkistje in verband te brengen met juffrouw Julie. Het leverde iets monsterachtigs en onnatuurlijks op.
Ik drukte op de knop van de lift of ik een sigaret uitwurmde.
Het tafereel dat zich aan mij vertoonde toen de liftdeuren weer openfloepten, deed mij een moment mijn smadelijke nederlaag tegen Krag de Grote vergeten. Met zijn hoofd in zijn handen zat portier Heuss in elkaar gedoken in een hoek van het lange bankstel dat de receptiehal een waarlijk uitnodigend karakter verleende.
Zijn doodbidderspakje was aan flarden. Zijn marmeren tafel lag ondersteboven.
Een groep mensen stond verbouwereerd om hem heen. Toen ik naderbij kwam, zag ik dat zijn hoofd, handen en kleren bebloed waren.
‘Wat is hier gebeurd?’
‘Ach, meneer, dat idiote oproepsysteem!’
‘Hè?’
Iemand die het precies wist, koos mij tot mikpunt. Het