stiekem!’
‘Van dat stiekem is misschien iets waar. Gemeen? Ik geloof niet dat Willem en ik ooit op die manier over je gepraat hebben.’
‘Dat moest er nog bijkomen! Wanneer ben je daarmee begonnen?’
‘Toen je zo dikwijls klaagde dat je zo moe was, zodat je amper meer kon afruimen. Ik maakte me ongerust; ben toen naar Willem gegaan om te vragen of hij misschien wist of je een of andere kwaal onder de leden kon hebben.’
‘Die hèb ik niet!’
‘Gelukkig niet, nee! Maar desondanks is in huis de toestand onveranderd gebleven. Zó erg, dat ik het al niet meer aandurf visite te vragen.’
‘Ik hoef jouw visite niet. Dan hoor ik nog maar meer stadhuiswoorden.’
‘Willem heb je ook bij ons weggekeken, Dinie. Alleen maar omdat je het niet hebben kon dat wij samen eens over wat anders praatten dan over wat er hier in het dorp gaande is. Omdat ìk het zijn moest, die je aanzette een behoorlijk kopje koffie te zetten. Daarom ga ik nu naar hèm toe. Mevrouw Dijkstra mag het dan als betaalde kracht doen, maar ze doet het met liefde en toewijding.’
Diens ogen staan donker van beledigde trots. ‘Ik doe dus niets meer goed bij je?’ sneert ze.
‘Je kùnt een heleboel goed doen. Wat heb ik in al die maanden al niet moeten rechtpraten of vergeven!’
‘Ik moet zeker voor de zoveelste keer horen dat ik, toen je met die foto bezig was, de deur opengegooid heb, omdat er telefoon voor je was?’
Ineens brengt Fred het niet meer op nog langer met Dien te bekvechten. ‘Ik geloof dat ikzelf beter het veld kan ruimen, Dinie,’ zegt hij nadrukkelijk. ‘Beiden hebben we blijkbaar op het verkeerde paard gewed. Jammer! Ik ben vol goede voornemens naar je toe gekomen.’
‘Je hebt helemaal geen moeite gedaan iets van onze mensen te begrijpen. Je werk, je fotografie, daardoor word je helemaal opgeslokt. Voor mij blijft er haast nooit tijd over.’
‘Dinie! We zeggen er nu geen woord meer over. Ik wil best erkennen dat ik stellig ook schuld heb. Misschien zonodig aan