Hij zucht even. Nog zes weken. Dan behoort dat ook tot het verleden... ‘Oom Willem? Kunt u ervoor zorgen dat wat ik daar moet betalen, echt niet door oom Fred gedaan zal worden? Moeder heeft geld genoeg. Je weet niet half hoeveel ze voor zichzelf nodig heeft. Laat oom Fred maar opnieuw sparen voor een goed fototoestel.’
‘Dinie? Zou je, nu Arie op honk is, 's avonds niet zo vroeg in je bed willen kruipen? Of, wat ik nog erger en ongezelliger voor hem vind, proberen niet te gaan knikkebollen bij de t.v. Je weet al lang dat je me een groot plezier zou doen door 's ochtends niet voor dag en dauw aan de slag te gaan. Van gezellig samen ontbijten is al lang geen sprake meer. En in een bungalow, waar de kamers als het ware ineenlopen, kom ik ook niet meer aan slapen toe, als jij zo vroeg rondspookt. De buren hebben ook laten doorschemeren dat ze het vreemd vinden, als jij om even over zessen de natte was naar buiten sleept. Het hoeft zo toch niet, wel?’
Haar ogen staan weinig tegemoetkomend, als ze hem aankijkt. ‘Daar heb je het stadhuismannetje weer! Als alles bij jou niet precies op de klok gaat, krijg je er wat van, geloof ik.’
‘Probeer het nu maar! Je zult er ook Arie een groot plezier mee doen de korte tijd die hij nog thuis zal zijn.’
‘Arie is een kind van mij! Een boerenzoon, die van jongs af gewend is dat het leven, althans in voorjaar en zomer, om een uur of zes begint. In juni en juli vaak nog eerder.’
‘Maar Arie is nu geen boer immers? Over een paar weken vertrekt hij naar Roden. Geef hem de herinnering mee aan een harmonisch gezin. Stellig zal hij in zijn vakanties dan graag naar hier komen.’
‘Och, schei toch uit met zeuren. Het is alleen maar, omdat mijnheer Beaulieu te vroeg in zijn slaap gestoord wordt.’
‘Een slaap die ik nodig heb, Dinie. Nu ik kans op bevordering loop, doe ik vanzelfsprekend nog meer mijn best mijn werk tot in de puntjes in orde te hebben.’
‘Uitslover! Weet je wat je doen moet? Je kunt in de stad van die oorproppen kopen. Breng er desnoods een heel dozijn mee. Dan kun je die kale lui uit de stad, die denken dat ze beter zijn dan de dorpsbewoners, er ook gelukkig mee maken.’
Met een moe gebaar strijkt hij over zijn voorhoofd. ‘Laten we