hard, maar hij heeft een hekel aan vals sentiment en aan onredelijke opmerkingen. Daarom, weet Dien, mag hij háár ook helemaal niet. Hij moet haar dulden, maar daar is dan ook alles mee gezegd.
‘Ga je even mee naar buiten?’ vraagt ze, net of haar dochter niets dan aardige opmerkingen over haar uitgestrooid heeft. ‘Doe wel een jas aan, er staat nog een gure wind.’
Reina werpt vlug een blik op haar zoon, die in zijn box zoet ligt te pruttelen; dan gaat ze achter haar moeder aan de kamer uit. Ze is er echt wel nieuwsgierig naar wat voor wagen de vorstin van ‘Zon rondom’ nu weer uitgezocht heeft.
De keus van de wagen valt haar mee. Moeder wordt tenminste wat rustiger, denkt ze blij. Niet meer zo'n opvallende auto en kleren die geen enkele vrouw van standing kiezen zou. ‘Je hebt een goede keus gedaan, moeder,’ zegt ze, heel wat hartelijker dan zopas. ‘Een wagen die meer bij het dorp en “Zon rondom” past dan die Kadett. Deze moet je echt niet te gauw afdanken. Hij is een betere omlijsting voor Dien de Jong dan dat rode geval.’
‘Dank je,’ zegt Dien slechts. Dan, alle moed die ze nog over heeft bij elkaar garend: ‘Reina? Beloof me dat, àls het zover met je is, ik Bertje mag komen halen. Zijn wandelwagentje, zijn box, alles kan ik tegelijk meenemen. Nu het voorjaar nadert, zal hij het heerlijk hebben op de boerderij.’
Reina knijpt even haar ogen dicht. Het doet haar één ogenblik oprecht zeer haar moeder opnieuw te moeten teleurstellen. Alleen... het kàn niet anders.
‘Dat is allemaal al lang in orde, moeder,’ zegt ze vlak. ‘Bert gaat naar de ouders van Leo.’ En om de pil die Dien te slikken krijgt wat te vergulden: ‘Ik kan het van Leo best begrijpen. Hij ziet erg tegen de gebeurtenis op, al laat hij er weinig van merken. Zijn ouders wonen in Wassenaar, veel dichter in de buurt dus. Leo heeft het behoorlijk druk. Het zal hem straks heel wat minder tijd kosten af en toe naar zijn eigen ouders te reizen. Trouwens, nu je die hond hebt, zou hij je voorstel toch stellig kappen.’ En als ze haar moeders gezicht, nu helemaal betrokken, ziet: ‘Kom jij maar dikwijls naar het ziekenhuis, als ik daar lig. 's Middags kan Leo er haast nooit tussenuit. Hè, ik ga er echt naar verlangen dat het nu zover zal zijn.’ Dien gaat er niet op in. ‘Ik ga dan nu maar,’ zegt ze verslagen.