ren hem aanboden. Het zachtaardig en vreesachtig schaap, was ligtelijk tot slavernij te brengen: het gaf zijne melk en zijne vacht, het voedde en kleedde den mensch, gaf zelfs zijn leven prijs, zijn vleesch werdt smakelijk bevonden en zijn huid bleef niet onnut.
Een Schaapherder dient sterk van ligchaam, wakker en getrouw te zijn. Dagelijks moet hij, zoo wel des morgens, als des avonds, zijne schapen tellen, om te zien of er ook een vermist wordt; en zoo hij een zieke onder de hoop vindt, moet hij die van de gezonden afzonderen. Hij moet de stal zindelijk en schoon houden, van tijd tot tijd beroken, van allerlei ongedierte en vooral van spinnekoppen zuiveren, gedurig van goede