Lettergeschenk voor de lieve jeugd, in poëzij en proza

[p. 11]

De tuiniers.

De Tuiniers spitten, gieten, snoeijen,

Harken, schoff'len in den hof,

En vinden bij dit nuttig leven:

Voor hun' aandacht ruime stof:

Ja, alles toont een Opperwezen,

Ieder struikje, ieder plant,

't Geringste diertje, dat we ontdekken

Is 't gewrocht van hooger hand.

De Tuinier is ook nuttig, hij doet de aarde groenten en vruchten voortbrengen, die een gedeelte van ons onderhoud uitmaken.

God heeft den mensch toegestaan, om door zijnen arbeid de voortbrengselen der natuur te verbeteren. Wij vinden in de bosschen wilde appelen en peren, maar die zijn klein en

[p. 12]

zuur; integendeel, die uit onze tuinen groot, geurig, zoet en lekker van smaak. Dit onderscheidt wordt veroorzaakt door de aankweeking, verplanting, inënting, besnoeijing en verzorging derzelve, terwijl men de boomen in de bosschen aan zich zelven overlaat. - Dit alles is het werk van den Tuinman.

Ook onze tuinen worden door hem voorzien van de fraaiste bloemen, planten en gewassen, welke zooveel aangenaams voor 's menschen oog en reuk opleveren; alsmede het aanleggen van fraaije bloemstukken, wandelwegen, enz., wordende tot dit alles eene bijzondere oplettendheid en kunde vereischt.

Kinderen! dit kan u tot een les dienen: gij zijt gelijk de vrucht-

[p. 13]

boomen; door u te dwingen, uwe jonge rede aan te kweeken, maakt men van u verdienstelijke leden der maatschappij; indien men u aan u zelven overliet; zoudt gij slechts wilde vruchten voortbrengen, dat is te zeggen: dat gij groot en onwetend zoudt worden en veelal onderworpen zijn aan uwe hartstogten.