gevoed worden. Men moet hem eerbiedigen, ter oorzake der weldaad, welke wij van hem ontvangen en om den zwaren en moeijelijken arbeid, welke hij genoodzaakt is te verduren; want, wanneer wij ons des morgens nog in onze zachte bedden omwentelen, dan staat de nijvere Landman reeds buiten op het land te werken, en ontziet weêr noch wind, barre koude, noch brandende hitte, even zoo min als regen, sneeuw, hagel of onweêrsvlagen.
Heeft hij gedaan met mesten, spitten, ploegen, eggen, enz., dan moet hij zaaijen, harken, planten, poten of verzetten. Zijn eindelijk de menigvuldige verrigtingen van den zaaitijd voorbij, dan nadert al vast de oogst, en daarmede duizend nieuwe