Geef ons heden ons dagelijksch brood
(1870)–Felix van de Sande–
[pagina 84]
| |
Derde bedrijf.
| |
Eerste tooneel.Doederiks
(het eerste optredende langs den algemeenen ingang). Kom maar binnen, Spartels, er is op dit oogenblik niemand in de zaal.
Spartels
(in eenen uniform, die hem te wijd is). Zoo veel te beter; want voor hetgene ik u te zeggen heb, hoeven wij vooral alleen te zijn.
Doederiks
(hem steeds met de grootste verwondering bekijkende). Ik kan er mijne vijf stuivers niet uit maken! Gij, dien ik over weinige dagen nog als kasjongen van de Nationale bank gezien heb, gij zijt nu gardevil?
Spartels.
Ik zelf kan het bijna niet gelooven. Over vier dagen, liep ik nog in het livreitje van de Bank rond, [e]n ik was juist in de fabriek van mijnen ouden meester | |
[pagina 85]
| |
Kranshof, toen het spel door het werkvolk op den wagen kwam. Ik zal u zelfs zeggen dat ik ter oorzake van mijne tegenwoordigheid aldaar mijn ontslag in de Bank heb gegeven. Doederiks.
Hoe zoo? Spartels.
Weet dan dat ik eergisteren bij M. Kranshof het bedrag van eenen wissel ontvangen heb, ofschoon ik hetzelve daar niet ontvangen mocht, omdat ik dien braven man, mijnen ouden baas, van een protest wilde bevrijden. Ongelukkiglijk was ik nog met 48 andere wissels belast, zoowel dat ik om vier ure - een uur over mijnen tijd - naar de Bank moest loopen met de helft mijner wissels onbetaald, omdat ik den tijd niet gehad had ze allen aan te bieden. Toen ik met mijnen onbetaalden last aankwam, kreeg ik vooreerst den duivel voor mijn Nieuwjaar; maar toen ik mijnen baas de oorzaak mijner vertraging mededeelde, brak de gansche het rond mij los. Hij snauwde mij toe dat ik mijne aanbieding bij den eersten onderteekenaar moest bepalen, dat ik mijne zending te buiten was gegaan; ten slotte bedreigde hij mij met eene straf, omdat ik hem geld in stede van een protest had binnengebracht. Ik verweerde mij dapper, omdat het mij voorkwam dat ik zijne berispingen niet verdiende, en nog veel minder de straf waarmede hij mij bedreigde, en ten slotte zond ik hem naar de maan en ik wierp het Banklivreitje over de haag. Daar ik nu aanstonds wat anders moest vinden om het dagelijksch brood te verdienen, en dewijl ik vernomen had dat men op het stadhuis nieuwe policie-agenten noodig had, ging ik den burgemeester verzoeken mij den degen van officier de police te willen omhangen, hetgeen hij onmiddellijk deed. Zoo komt het, baas, dat gij mij heden | |
[pagina 86]
| |
in gardevil ziet, en dat ik gereed sta voor de rust en de veiligheid der gemeente, overal waar het noodig is, de tucht en de orde te handhaven. Doederiks
(hem met genoegen bekijkende). Rechtuit gesproken, gij ziet er wel uit, ofschoon uw tenue voor u niet gemaakt schijnt.
Spartels
(zich insgelijks bekijkende). Hij is te groot, niet waar?.. Ik weet het wel. Ik heb, in afwachting dat ik een nieuw pak krijg, de jas van eenen afgestorven gardevil zaliger moeten aantrekken. Mijn voorganger in dit kleed was minstens eens zoo zwaar als ik.
Doederiks.
En om tot uw bezoek terug te komen, wat verlangt gij te weten? Spartels.
Mijnheer de commissaris verlangt te weten of er hier heden, gelijk gisteren en eergisteren, eene woelige meeting plaats zal grijpen. Doederiks.
De zaal is voor eene meeting besproken, ja; of zij woelig zijn zal, dit draag ik mij niet aan. Hoe meer men boven rumoert, zoo veel te meer drinkt men beneden, en daarmede komt ons broodje ook in de kas. Spartels
(met belachelijken ernst en ondervragenden blik). Gij zijt toch geen meetingist, niet waar Doederiks?
Doederiks.
Ik, een meetingist? Ik, ben niet met al, omdat ik herbergier ben, en die moet van ieders gevoelen wezen. Mijne zaal is te huren voor koningsgezinden, republikeinen, liberalen en katholieken; voor meetingen, dansfeesten, bruiloften, smulpartijen, concerten, voordrachten, prijsdeelingen, leergangen, tentoonstellingen, predikatiën, met een woord, voor alles wat geld oplevert en mijnen winkel doet draaien. Wie betaalt is welkom! Spartels.
Goed, het kan niet beter. Maar met de | |
[pagina 87]
| |
vriendelijkste groetenis van M. den Commissaris, breng ik u tevens het bericht dat bij de minste ruststoornis, de meeting opgeschorst en de zaal zal gesloten worden. Doederiks.
Ha!... Spartels.
Bijzondere inlichtingen aan de politie toegekomen, melden dat er hier vandaag eenen oproer moet gesmeed worden. Doederiks.
Eenen oproer?... Ha! ha! Nu zijt gij verre mis. Ik heb integendeel hooren zeggen, dat de meeting met eene serenade, bij fakkellicht, zal gesloten worden. In mijne achterkeuken liggen reeds meer dan honderd fakkels en toortsen. Spartels.
Fakkels en toortsen! O! de zaak is klaar; ik geloof dat de politie, heden avond, op hare hoede mag zijn. Doederiks.
Hoe, gij zoudt denken? Spartels.
Ik weet genoeg, baas Doederiks; dezen avond wil ik mij in het handhaven der orde eens dapper onderscheiden. (Wil vertrekken langs den algemeenen uitgang.)
Doederiks
(hem weêrhoudende en hem de eerste deur rechts aanwijzende). Kom langs dien bijzonderen trap beneden; hij leidt naar mijne achterkeuken; gij zult er de fakkels en toortsen zien. (Beiden rechts, eerste plan, af.)
| |
Tweede tooneel.Coltz, alleen.
(Treedt op, langs den algemeenen ingang, met eenen brief in de hand.)
Overheerlijk! De zaken staan opperbest! De mannen uit Parijs schrijven mij dat wij de werkstaking moeten | |
[pagina 88]
| |
doen voortduren, en de gemoederen al meer en meer moeten ophitsen, ja zelfs eenen aanval tegen de fabriek moeten wagen. Voorloopig zenden zij mij duizend francs om het volk te doen drinken. Zulks heb ik niet verzuimd; de jenever stroomt, in de kroegen van den omtrek, de tafels af; morgen ontvang ik nog tien duizend francs om den tegenstand vol te houden. (Met gretige hebzucht.) Tien duizend francs!!.. zonder te rekenen wat mij
uit andere bronnen kan toegestuurd worden. O Goltz! Goltz!!.. de zon des voorspoeds verheft zich
aan uwen gezichteinder! Nog nooit ben ik zoo rijk geweest! O! mijn gansche leven heb ik geknoeid
en met moeite kon ik de twee einden aaneen brengen. Morgen is mijn droom van welzijn
verwezenlijkt. De werkstaking is in oproer verkeerd; het volk geeft zich aan dadelijkheden over,
en ik... ik verdwijn met den schat, die mij elders gelukkige en weelderige dagen zal verschaffen.
Dat zij, die nevens mij de rol van aanvoerders spelen, zich alsdan uit den slag trekken. Gij,
Willem Staring, gij zult mij met uwe klachten en met uwe verwijtingen niet meer vervolgen! en gij,
Baerd, ellendige dweeper, gij, die getuige van mijn vroeger leven waart, ik zal u niet meer,
gelijk eenen schandbol, achterna moeten slepen. Beiden schud ik u als ballast af, morgen ken ik u
niet meer! Doch, tot morgen moeten wij veinzen en zorgen dat de uitslagen onze wenschen bekroonen.
Wie komt daar reeds? (Opgaande naar den ingang.) Het is Baerd,
hij volgt mij als mijne schaduwe. Ik bedrieg mij niet... hij schijnt beschonken te wezen. Gaat die mijne zaak bederven? (Steekt den brief in den zak.)
| |
[pagina 89]
| |
Derde tooneel.De vorige, Baerd.
Baerd
(beschonken en eenigzins zwijmelend, zingend)
En is de werkman in den nood,
En weigert men hem 't daaglijksch brood,
Hij neemt de fakkel in de hand,
En steekt den boel in brand!...
Ha! ha!... Den goeden dag aan kameraad Goltz!... Salut et fraternité! Goltz
(bij hem, snel). Baerd, gij hebt gedronken!
Baerd.
Ik weet het... ik heb vandaag muizennesten in mijn hoofd; als ik muizennesten heb, dan heb ik jeneverdorst en daarom heb ik gedronken. (Zingend.)
En is de werkman inden nood....
Goltz
(onderbrekend). Baerd, gij moet naar mij luisteren; wij zijn immers twee oû vrienden, niet waar?
Baerd.
Ik geloof het wel; wij kennen elkander uit het vroeger leven; gij weet toen wij daar ginder in Toulon, in de kostschool zaten. Goltz
(verschrikt rondkijkende.) Ellendige!... Wilt gij zwijgen! Indien men u hoorde...
Baerd.
Dat men mij hoore. Ik zeg het nog wij hebben beiden te Toulon gewoond. Wij hadden beiden een rood bazeloentje aan met een nummer op onzen arm en op onze muts... Ha! ha! ha!... Nummer 382 was de mijne, gij waart in het hoog genummerd... ik weet het nog... wij stonden bij dezelfde ploeg. (Nadenkend) Nummer 943 was de uwe, geloof ik.
Goltz
(geeft gedurende deze spraak teekens van onge-
| |
[pagina 90]
| |
duld en ongerustheid, hem bij de keel grijpende.) Wilt gij zwijgen, of ik verwurg u!
Baerd.
Goltz, jongen, als gij het voor goed meent, begin ik te roepen. (Zich losworstelend.) Wat, alle duivels! Omdat ik zeg dat gij hoog genummerd waart.
Goltz
(wanhopend). O! helsche slang. (Gaat zitten.)
Baerd.
Dat zal ik nog zeggen dat gij hoog genummerd waart, en dat ik met mijn nummer beneden u was... Gij zijt nog altijd hoog genummerd! Gij draagt schoone kleederen, verlakte leerzen, eenen zijden hoed, handschoenen, een gouden horlogie; gij slaapt op een donzen bed; gij eet vleesch en lekkernijen; gij drinkt wijn en cognac; gij hebt goud en banknoten! En ik ben nog altijd laag genummerd; ik dek mij met lompen en lodders, met stukken, die ik op de voddenmerkt te zamen krabbel. Ik slaap op stroo en soms op den harden grond onder den blooten hemel. Ik eet drooge korsten en peuzeling van den hond; ik drink kroegenbier en metserscognac, en mijne beurs bevat slechts eenige stukken nickel en blinde stuivers, dit is het onderscheid dat er tusschen ons beiden bestaat, en nogtans hebben wij onze leerjaren te zamen in Toulon overgebracht. - Voor politieke omstandigheden, ik beken het. - Gij, omdat gij in het jaar 48, in eene statie van den ijzeren weg eenen reiszak hadt... gevonden, met de drie bezwarende omstandigheden a.u.b.; en ik, omdat ik in dronkenschap mijnen meester naar de andere wereld had gezonden.... Goltz
(ter zijde, rechtspringend, doodsbleek, maar zeer bedaard). Ik moet hem met zachtheid trachten om te praten. (Luid.) Kameraad Baerd, oude maat, wilt gij redelijk zijn en naar uwen vriend luisteren?
| |
[pagina 91]
| |
Baerd.
Spreek op, wat hebt gij mij te vertellen! Goltz
(langzaam). Weet gij wel dat de droom onzes levens gaat verwezentlijkt worden?.... Heden gelukt onze baak, morgen bekomen wij geld!
Baerd
(gretig). Veel geld?...
Goltz.
Misschien wel duizend francs. Wel nu, in dit geval steek ik u van het hoofd tot de voeten in een nieuw pak. Baerd
(als ontwakende). Toch waar?
Goltz.
En ik geef u nog honderd francs in den zak toe. Baerd.
Bravo!... dat gaat!... Goltz.
Doch, daartoe moet onze zaak gelukken, en, luister eens goed, beste vriend, als gij uwen dronkemans praat, blijft uitkramen, dan mislukken wij, en dan zitten wij misschien morgen op nieuw het gevang. Baerd.
Als het zoo is, dan steek ik liever in een nieuw pak, met honderd francs in den zak... Ha! ha! ha! En als ik honderd francs in den zak heb dan vertrek ik naar een ander land. (wordt plotselings ernstig.) Neen,... dan vertrek ik nog niet.... dan moet
ik hem eerst opsporen... dien kleinen, blonden jongen, met zijn kroezelhaar, het kind van mijne
doode Lena, mijn zoon, dien ik altijd voor mij zie, als ik jenever gedronken heb, en die dan zijne
twee handekens naar mij uitsteekt omdat ik hem niet zou.... (schijnt een
schrikbeeld te willen verjagen) Weg!... Weg!... ik wil hem geen kwaad meer doen!...
[Ik] wil hem, integendeel, in mijne armen drukken; want....
[zic]h
be[den]kend.) Maar, hij zal mij niet willen kennen met mijne lompen en lodders aan... Doch, wacht eens,... en het nieuw pak van Goltz dan... (tot Goltz.) Niet waar
| |
[pagina 92]
| |
Goltz, gij gaat mij geheel in 't nieuw steken? Wel nu, dan zal de kleine jongen met den kroezelbol mij toelachen en mij omhelzen. (bitter met klimmenden haat en gramschap.) En als ik hem zal gevonden hebben, dan moet ik tot den anderen gaan, tot hem die mij aan de deur deed werpen, en mij zelfs wilde opvallen!... Tot dien moet ik mij begeven, en als ik dien onder mijne handen zal hebben, wil ik mijne wraak koelen. (Hij haalt een dolkmes uit zijnen zak, welks lemmer hij verscheidene malen opent en doet afspringen.) Ha! ha!... het mes is gepunt en gescherpt. (begeeft zich rechts van het tooneel, en zet zich op den trap der trede; daar steekt hij het mes verscheidene malen in het plankier als om het te beproeven.) Maar ik moet de honderd francs hebben en het nieuwe pak ook. (Hij schijnt te willen insluimeren.)
Goltz
(die gedurende deze spraak op den achtergrond is gebleven en steeds ongerust heeft uitgekeken, komt langzaam naar voor, ter zijde.) Ik mag hom daar niet laten zitten of hij gaat inslapen. (tot Baerd naderende, ter zijde.) En eens in slaap, kan men hem zelfs met het kanon niet meer wekken; maar met mijn tingelingsken nogtans, wek ik hem aanstonds; hij mag hier niet blijven (haalt eenige vijffrancsstukken uit den zak, die hij aan het oor van Baerd doet klinken.)
Baerd
(ontwakend en opkijkend nog een weinig dronken). Zijn zij daar, de honderd lieve ballekens?...
Goltz.
Zij gaan straks komen. Maar gaat gij daar nu werkeloos blijven zitten, terwijl al onze makkers toetreden. Laat mij hier alles bereiden, en begeef u beneden om de gezellen te ontvangen (Hem een stuk van vijf
| |
[pagina 93]
| |
francs gevende.) Daar hebt gij geld om hun des nood eene ronde te betalen; doch drink zelf niet...
Baerd
(die recht staat en zich eenigzins opschikt). Wat gij beveelt zal geschieden, meester... ha! ha! ha! Neen, kameraad 943 wil ik zeggen. Ha! ha! ha! (langs de algemeene deur af.)
| |
Vierde tooneel.De vorige, een weinig later Staring.
Goltz
(volgt Baerd tot op den achtergrond en komt alsdan schielijk naar voor). Ja, reken er op, schuim; heden ziet gij mij voor de laatste maal, morgen laat ik u aan uw lot over.
Staring
(snel op, hij ziet er nog bleeker uit dan in het eerste bedrijf). Ha! Ik vind u eindelijk!...
Goltz.
Ja, hier ben ik! Staring.
En,... het bedrag van den wissel?... Goltz.
Tot morgen moet gij nog wachten. Staring.
Tot morgen!... weêral tot morgen, en dat duurt zoo reeds tien dagen. Ik wil eindelijk dien mormor verwezenlijkt zien of ik zal er zinneloos van worden! Goltz
(ongeduldig). Maar gij moet geduld hebben!
Staring.
Geduld, zegt gij!... Heb ik geen geduld: Sinds vier maanden paait gij mij met beloften: Mijn werk, de Martelaars van den lijfsdwang, ging gedrukt worden; Londen, Parijs Lyons en Mulhouse gingen mij ondersteunen; de Belgische Werkersbond ging aan de europische demokratieke beweging vastgeschakeld worden, de wissel; die ik in een oogenblik van dwaling onder uwen noodlottigen invloed opstelde, zou betaald worden; en wat heeft er | |
[pagina 94]
| |
zich van dit alles verwezenlijkt? Niets!... Ik heb mijn werk verscheurd; de groote Centrale Bond geeft geen teeken van leven ten onzen opzichte, ofschoon wij nog altoos in zijnen naam spreken en handelen; ik heb tot heden geen penning onderstand gezien; de wissel is onbetaald gebleven, en hangt mij op dit oogenblik als een Damocleszwaard boven het hoofd. Goltz, ik ben met lijf en ziel onzer zake toegedaan; ik wil mij opofferen als het zijn moet, doch laat mij niet schandvlekken. Beloof mij plechtig, uw blik in den mijnen gericht, oog in oog, beloof mij, dat ik, uiterlijk morgen, den wissel zal kunnen vereffenen, dat dit voor mij onteerend schrift zal uit de wereld zijn. Goltz
(als door een gedacht getroffen, ter zijde). Ja, dan weet hij nog niets! (Luid.) Gij zegt dat er niets van mijne beloften voortkomt; dat gij geen flauwhart waart, ik zou u eenen blik laten werpen op een schrift dat u, voor mij, op de knieën zou doen vallen.
Staring.
Een schrift, zegt gij?... Goltz
(schielijk een brief uit den zak halende en het omslag latende zien). Van waar komt die brief?
Staring
(den brief beziende). Van Parijs.
Goltz.
Aan wien is hij gericht? Staring.
Aan u... Goltz
(opent snel den brief en laat hem de dagteekening lezen. Wanneer is hij geschreven?
Staring.
Den 30 September, dus eergisteren!... Goltz
(verbergt hem een gedeelte van den brief laat hem een ander gedeelte lezen). En daar, wat staat daar? Lees!
Staring
(lezend). Des anderendaags, zend ik u tien
| |
[pagina 95]
| |
duizend francs om den tegenstand vol te houden. (Sprekend) Ha!.. het is dan waar!...
Goltz.
Zult gij mij nu gelooven? (Steekt den brief weg.)
Staring,
Ja, ja, ik geloof u. O! als ik het bedrag van den wissel in handen krijg, ijl ik zelf tot bij hem; ik zal hem het geld voortellen en hij zal hem mij moeten ter hand stellen. Goltz.
Wie zal dat moeten doen en waar is de wissel? Staring.
Heb ik het u niet gezegd?.. Bij Kranshof is hij! Bij mijnen grootsten vijand. Goltz
(vol vreugde). Bij Kranshof!..
Staring.
Stephanie heeft hem in zijne handen gezien!.. Kranshof heeft hem betaald, Goltz.
Zoo veel te beter. Staring.
Hoo zoo?... Goltz
(hem de hand reikende). Reik mij de hand, gij zijt gered! Ik zeide u dat gij morgen den wissel zoudt betaald hebben; (jubelend) morgen vroeg zal hij niet meer bestaan; want heden avond zult gij hem zien verbranden!
Staring
(gansch opgebeurd). Zou het waar zijn?..
Goltz.
Heb ik zoo veel belang niet den wissel te doen verdwijnen als gij? Gij hebt hem geteekend; doch ik heb hem geëndosseerd. Staring.
Met den valschen naam van Reynald. Goltz
(onthutst). Wie zegt dit? Wie heeft het gezien?
Staring.
Stephanie, mijne vrouw. Goltz
(zeer gram). Zij liegt, de ellendige, die u verwijft, en die alle belang heeft om ons van elkaar los te scheuren op het oogenblik dat onze denkwijze, die haar steeds tegenstrijdig was, gaat zegepralen, en dat wij het
| |
[pagina 96]
| |
doel, hetwelk wij beoogen, de ontslaving van den arbeider, gaan bereiken. Voelt gij niet dat uwe valsche vrouw zich van het wapen der leugen bedient, omdat zij gelooft dat eene scheiding tusschen ons, zoo als het inderdaad maar al te waar zou wezen, de verlamming van onze vereenigde pogingen moet medeslepen. - Maar neen, wij moeten vereend wezen; wij blijven te zamen vooruitstappen, wij willen in elkanders armen de zon van den grooten demokratieken dag zien opgaan, om hand aan hand het land van belofte binnen te treden. En valt ons, buiten alle verwachting, de nederlaag ten deel, dan zullen wij ons tot der dood verdedigen, en in elkanders armen, als het zijn moet, den laatsten slag afwachten. Staring
(begeesterd naar hem ijlende). Goltz, mijn vriend, gij bezit het middel om mij op te beuren. Ja, wij gaan zamen het land van belofte binnen of zamen sterven wij.
Goltz.
Ha!.. ik heb onzen moedigen Staring, den dapperen steun der volksgezindheid, wedergevonden. Kom, bekreun u over niets meer; dezen avond, ik herhaal het u, zult gij uwen wissel zien branden. Staring.
O! uwe dubbele verzekering stelt mij gerust. | |
Vijfde tooneel.De vorigen, Stephanie.
Stephanie
(treedt snel op). De hemel zij gedankt! Willem, ik vind u dan eindelijk.
Staring.
Gij hier, wat komt gij hier doen? Stephanie.
U verzoeken, u smeeken aanstonds deze | |
[pagina 97]
| |
plaats te verlaten en mij te volgen; gij loopt hier het grootste gevaar. Goltz
(spottend). Hebt gij het gehoord, Staring? Uwe vrouw gebiedt u oogenblikkelijk huiswaarts te keeren.
Staring.
Gij zijt zinneloos, Stephanie; vertrek, hier is uwe plaats niet; gij zijt hier niet toegelaten. Stephanie.
Ditmaal zult gij u zoo licht van mij niet ontmaken; ik klamp mij aan u vast om u aan dit monster te betwisten, dat u naar eenen afgrond sleurt. Goltz.
Mevrouw, in uw huis hebt gij u meermalen veroorloofd mij te beleedigen; uit achting voor uwen echtgenoot, heb ik uwe beleedigingen, als die van een kind, verdragen. Doch, hier zijt gij in uwe woning niet; gij zijt hier ten mijnent, en zoo gij er u als eene onfatsoenlijke vrouw gedraagt, roep ik mijn volk bijeen, en ik doe u aan de deur werpen. Stephanie.
Doe dit, roep de mannen boven, die gij door uwe bedriegelijke woorden begoochelt en misleidt, dan zal ik u zeggen waar gij de fatsoenlijkheid haalt, welke gij ten toon spreidt. Gij weet wat ik bedoel, niet waar, Reynald? Staring.
Stephanie, gij lastert mijnen vriend; ik gebied u terstond deze plaats te verlaten. Goltz
(ter zijde). Ik moet mij bedwingen of zij bewerkt mijnen val!
Stephanie.
Ik verlaat die slechts met u! Staring.
Uw smeeken is vruchteloos, gij kent mij; ik ben hier om eenen plicht te vervullen, en wat er ook gebeure, ik blijf! Goltz
(ter zijde). Hoe, haar weg gekregen?...
| |
[pagina 98]
| |
Stephanie.
Maar gij vergeet dat uwe heiligste plicht u in uw gezin roept; gij vergeet dat uw ondergang, die uwer vrouw, uws zoons is; dat men u hier ieder oogenblik met uwe medeplichtigen kan komen aanhouden. Goltz
(het venster links, eerste plan, bekijkende, ter zijde). Dat zij slechts komen, mijne maatregelen zijn genomen.
Staring.
Hoort gij het Goltz, men bedreigt ons met eene aanhouding! Goltz.
Mevrouw ziende dat hare smeekingen vruchteloos zijn, denkt ons door eene bedreiging af te schrikken. Stephanie.
Willem, mijn vriend, luister naar hem niet; het is geene ijdele bedreiging: ik kom van Kranshof. Staring.
Straks zullen wij zijnen wissel betalen. Goltz
(spottend). Wij gaan hem met een bezoek vereeren, Mijnheer Kranshof.
Stephanie.
Ik heb mij, gelijk elken dag, voor hem op de knieën gaan werpen; hem gebeden u uwe slechte daad te willen vergeven, en geen gebruik te maken van het wapen waarmede hij zijne lasteraars onmiddellijk tot zwijgen kan brengen. Goltz.
Hij durft er geen gebruik van maken, die schrok. Had hij zijnen neef geholpen toen deze in ellende verkeerde, wij hadden tot dit middel onzen toevlucht niet moeten nemen! Stephanie.
Willem, ga in uw geweten; gij zult de edelmoedigheid van Kranshofs karakter recht laten wedervaren. Zoo gij er nog aan twijfelt, luistert dan naar de woorden, die de goede man mij over weinige stonden toesprak: ‘Ga, bij Willem,’ zegde hij mij, ‘dat hij ten mijnent kome, en ik vergeef hem alles.’ | |
[pagina 99]
| |
Goltz.
Hoort gij het, Staring? De trotsche loondief, zoo als gij hem in uw manifest noemdet, is handelbaar geworden; thans dat hij ziet hoe hij onder onze macht staat, is hij met schrik bevangen. Stephanie.
Luister naar die dwaze gezegden niet, vriend. Kom, ontvlucht het gevaar dat u bedreigt, verzoen u met Kranshof. Goltz.
Ga, Staring, ga, volg uwe vrouw; gij die onze opleider waart, word nu onze verrader; loop bij den vijand over op het oogenblik dat wij den zege gaan behalen. En dit durft men u voorstellen in mijne tegenwoordigheid, en gij antwoordt niet, gij hebt geen bloed meer in uwe aderen dat u van verontwaardiging naar het hoofd stroomt. Ha! gij moet een verrader worden! Uwe vrouw moet uwe lafhartigheid kennen, om u dergelijk voorstel te durven doen! Staring
(met eenen gil). Ha!... Goltz wees op uwe hoede, want... Vertrek, Stephanie, of ik beantwoord niet meer voor mij zelven!...
Stephanie
(weenend, geknield). Willem, nog eenige stonden en het is te laat! Volg mij, een stap slechts, en het kwaad, dat uw geweien bezwaart, verdwijnt als eene nare droom.
Goltz
(heeft zich naar den algemeenen ingang begeven en komt nu ijlings af; men hoort rumoer achter de schermen). Daar komen onze makkers, neem een besluit, toon dat gij karakter hebt! (Goltz gaat weder het tooneel op.)
Staring.
Zij zijn reeds op den trap. Hoe geraakt zij hier uit!... Goltz
(te midden des tooneels op den achtergrond op
| |
[pagina 100]
| |
de deur, 1ste plan, wijzende). Langs die geheime deur, daar!
Stephanie
(Staring heeft zijne vrouw bij den arm genomen en trekt haar langs den kant der aangewezene deur voort. Stephanie verweert zich). Willem! Willem!...
Staring.
Weg! zeg ik u, ik sterf liever dan deze plaats te ontwijken! (Staring heeft de gillende Stephanie tot buiten de deur gesleurd, als zij verdwenen is, draait hij het deurslot toe. Op dit oogenblik komt het werkvolk met groot gerucht en eenigzins opgewonden binnen. De menigte is beschonken; aan haar hoofd bevindt zich Baerd, die de binnentredende gezellen de hand drukt. - Staring neemt plaats aan het bureel op de trede; Goltz zet zich naast hem op het voorplan, terwijl een derde sprakelooze persoon aan de andere zijde van Staring plaats neemt. Gedurende dit gansche tooneel drinken de werklieden jenever uit groote glazen, die van hand tot hand overgaan).
| |
Zesde tooneel.De vorigen, Baerd, de Werklieden.
Eenige Stemmen.
Leve den vrijen arbeid!! Anderen
(huilend). Brood of dood!...
Nog anderen.
Loon of geen werk. Allen.
Hoerah! (zij zwaaien met hunne mutsen en zakdoeken.)
Staring
(rechtstaande). Ik verklaar de zitting geopend. (gaat zitten.)
Goltz
(rechtstaande.) Ik durf er bij voegen dat zij
| |
[pagina 101]
| |
geopend is in den naam van den grooten Europischen Werkersbond, die het oog op ons gericht houdt. Staring.
Mannen, wij zijn vandaag voor de vierde maal vergaderd. Wij moeten vooreerst het verslag hooren dergenen, welke wij naar Kranshof afgevaardigd hebben om te vernemen of hij de voorwaarden der meeting wil aanvaarden; zoo niet, welke voorstellen hij tot het hernemen van den arbeid, bereid is te doen. Baerd.
Wij verachten zijne voorstellen; hij moet nu naar onze pijpen dansen! Eenige Werklieden.
Ja, dat moet hij! Staring.
In geval er geene overeenkomst kan gesloten worden, moeten wij middelen beramen om de werkstaking vol te houden; het woord is aan den afgevaardigden verslaggever. Eenige Werkman.
(van tusschen de menigte). Naar het verlangen der meeting....
Allen
(door elkanderen). Wij verstaan niet - luider - spreker op eenen stoel - Ja! ja! (men brengt eenen stoel op denwelken de spreker recht staat.)
De Werkman.
Naar het verlangen der meeting, hebben wij ons heden morgen bij Kranshof begeven. Wij zijn onveranderlijk bij onze eerste voorwaarden gebleven. Verhooging voor stukwerk en dagloon, terugroeping van den spinner Baerd en afschaffing van het magazijn waarmede men ons in waren in stede van geld betaalt. Kranshof heeft geantwoord, gelijk vroeger, dat hij onder het geweld niet bukte; dat hij geen centiem loonverhooging vergunde, dat zijn besluit, aangaande den spinner Baerd, onherroepelijk was, en dat hij geene enkele wijziging aan zijne fabriek toebracht. | |
[pagina 102]
| |
Goltz.
Hij steunt er op dat de honger u het hoofd zal doen bukken. Baerd.
Hij wil u verhongeren! Eenigen.
Ja! ja! dat wil hij!... Anderen.
Ahoe! ahoe! voor Kranshof!... De Werkman.
Onze zending ware onvolledig, indien wij u zijne overige woorden niet mededeelden. Eenigen.
Spreek! spreek! wat heeft hij er bijgevoegd? Baerd.
Hij wil de voorwaarden der meeting niet aanvaarden; het overige hoeven wij niet te weten!... Eenigen.
Neen! neen!.. Wij willen het niet weten. Anderen
(de meerderheid). Ja! Ja! dat hij spreke.
Staring.
Onderbreek den verslaggever niet! De Werkman.
Hij heeft ons gelast u te melden dat zijne fabriek elken morgen om zes ure geopend is, om de werklieden, die berouw over hunnen misstap hebben.... Eenigen.
Berouw!... Anderen.
Misstap!... De Werkman.
Om die werklieden aan den ouden pegel en op de bestaande voor waarden te ontvangen. Baerd.
Mannen, zou er iemand onder u laf genoeg zijn om den loondief de drooge koost op nieuw te gaan afbedelen. Allen.
Neen! Neen!... Staring.
Intusschen moeten wij voor alles zorgen; gij moet allen door uwen arbeid bestaan, en zijt de gansche week ledig gebleven, morgen is het zaturdag; wij moeten ons dus tot diegenen wenden, die tijdelijk in uwe behoeften kunnen voorzien. Goltz
(opstaande).
Ik zal in ieders behoeften voorzien.
Allen.
Hij!.. Gij!... | |
[pagina 103]
| |
Goltz
(trotsch). Morgen avond, op het gewone uur der betaling, zal ieder van u den steunpenning van den Werkersbond ontvangen.
Allen
(juichend). Ha!... Leve Goltz!... Leve de Werkersbond!...
Gottz.
Op eene voorwaarde nogtans! Allen.
En dewelke? Goltz.
Dat gij u, door dien trotschen fabriekant niet als lammeren laat slachten: maar dezen avond, tegen hem, nog als leeuwen handelen zult. Allen.
Spreek, wat moeten wij doen? Goltz,
Zijne fabriek is hier in de buurt gelegen. Heden avondtrekken wij er in fakkeltocht naartoe; zijn de poorten gesloten! wij rukken ze met geweld open en dringen tot bij den baas. En, zoo hij onze voorwaarden nog weigert, dan... Allen.
Ja! Ja!.. In fakkeltocht!.. Staring
(rechtstaande met kracht). Vrienden, vooraleer gij dien stap aanvangt, heb ik u een ernstig woord toe te sturen.
Allen.
Spreek! Spreek! Staring.
Gij hebt daar even, uit den mond uwer afgevaardigden bij Kranshof, gehoord, dat hij geene wijziging aan de bestaande verordeningen in zijne fabriek wil toebrengen. Hij is in zijn recht! Allen
(verward). Hoe! - Wat zegt gij? - Neen! neen! - Ja! - Laat spreker voleinden.
Goltz
(ter zijde). Hij valt mij af!...
Staring
(met meer kracht). Hij is in zijn recht, zeg ik u (Gemor.) Gij hebt uwen arbeid gestaakt; gij weigert
| |
[pagina 104]
| |
naar de fabriek terug te keeren en den arbeid te hernemen op den ouden voet, gij zijt insgelijks in uw recht. Allen.
Ha! ha! Staring.
Doch, van het oogenblik dat gij u in fakkeltocht naar de fabriek wilt begeven, iets dat mij volkomen nutteloos schijnt, en dat gij, bij eene weigering van Kranshof, de poorten der fabriek met geweld wilt inrukken en geweldadigheid wilt plegen, dan zijt gij in uw recht niet meer, en gij vernietigt al het goede dat gij door uwe werkstakingen ten uwen voordeele en ten voordeele der overige werklieden gesticht hebt. Allen.
Hoe zoo, spreek!.. Goltz.
En wat zegt u Staring dat wij geweld willen plegen? Staring.
Gij zelf, hebt gij daar even niet uitgeroepen dat gij de poort met geweld zoudt openrukken?. Baerd.
Ja, ja, dat zullen wij doen! Goltz.
De werklieden begeven zich bij Kranshof in naam van den Werkersbond; hij moet hen ontvangen. Allen.
Ja! ja!.. hij moet. Staring.
Dit zijn drogredenen; hij moet niet! Niemand kan hem daartoe verplichten. De Werkersbond is, denk ik niet ingesteld om het volk in zijne geweldenarijen te ondersteunen, maar om het langs den weg der rechtveerdigheid zijne rechten te doen herwinnen en aldus zijnen toestand te verbeteren. Indien gij tot heden anders haddet gehandeld, zoo zou de Bond u in uwe werkstaking den onderstand niet toegestuurd hebben, welke u morgen door onzen ieverigen vriend Goltz zal ter hand gesteld worden. Broeders, gelooft mij, ziet van den fakkeltocht en van alle | |
[pagina 105]
| |
geweld af. Gij zult er onze heilige zaak bij onteeren, en er enkel nadeel bij verwerven. Goltz
(grammoedig). Vrienden! Makkers!.. Gij kent mij; sedert verscheidene maanden verkeer in uw midden; gij hebt reeds kunnen oordeelen dat ik voor niets achteruit wijk, en het voorbeeld niet volg van den voorgaanden spreker, die, na u tot hier opgeleid te hebben, thans uwe werking wil verlammen en u doen deinzen. Bestaan erbij hem dan reden om zich zoo lafhartig te gedragen, bij mij bestaan er geene, en bij u allen ook niet, denk ik!..
Allen.
Neen! Neen!.. Staring.
Ben ik lafhartig omdat ik hen aanmaan geen geweld te plegen en naar hun verderf niet te loopen? Baerd.
Laat Goltz spreken!. Eenigen.
Ja! ja! | |
Zevende tooneel.De vorigen, Theodoor. (deze verschijnt op den achtergrond).
Goltz.
Wat spreekt gij van geweld! Onze arme arbeiders zijn hun gansch leven door het geweld beheerscht geworden, en gij zoudt hun ter hunner vrijmaking het geweld willen ontzeggen!.. Allen.
Bravo! Bravo!.. Goltz.
Hier moet echter niet getwist, maar wel gehandeld worden; op die voorwaarde, en anders niet, schenkt de Werkersbond u zijnen onderstand. Wij gaan dus oogenblikkelijk in fakkeltocht naar de fabriek! (Eenige werklieden, door Baerd geleid, verlaten, langs de geheime deur de zaal. - De avond valt langzamerhand.)
| |
[pagina 106]
| |
De mannen die de kapitalen in handen hebben, zullen tot u niet komen; gij moet tot hen gaan en hun schrik injagen. Gij moet doen zien dat gij eene macht zijt, en dat gij des noods alles durft. Zij hebben brood om honderden van u te spijzen, en zij behouden dit brood voor hen alleen. Welnu, gij moet uw aandeel in dit brood gaan vragen, en weigeren zij het u, dan zult gij met geweld uw aandeel in dit brood ontrukken, al ware het ook in de tegenwoordigheid der gewapende macht! Allen
(opgewonden). Ja, ja, dit zullen wij!
Staring
(met ontroerde stem, maar met kracht). Mannen, gij zult van hier niet gaan zonder eene laatste maal mijne stem te aanhooren!
Goltz
(is van de trede afgestapt en bevindt zich thans links van het tooneel). Neen! Neen!... Het is onnoodig! Wij willen u niet meer aanhooren, weglooper! Uw woord geldt bij ons niet meer.
Starinc
(woedend, komt insgelijks de trede af). Ha!. Gij spuwt mij reeds te lang in het aangezicht! (Een paar werklieden weêrhouden hem.)
Goltz.
Wij verwerpen u uit ons midden! De lafaards en de verklikkers laten wij aan hun lot over. Komt, mijne vrienden, in fakkeltocht naar de fabriek!... Hoerah! (Zij bereiden zich tot het vertrek).
Allen.
Ja! Ja! naar de fabriek! Hoerah!!... (Zij bereiden zich tot het vertrek.)
Theodoor
(te midden des tooneels). Staat allen!... (Dit tooneel moet tot het vertrek der werklieden zeer snel afgespeeld worden.)
Staring, Goltz en het Werkvolk.
Theodoor! | |
[pagina 107]
| |
Goltz
(ter zijde). Komt die mij hinderen? Waar is Baerd? Waar is hij?
Theodoor.
Mijne vrienden, ik kom ter goeder uur! Ik breng u eene goede tijding. Staring.
Luistert allen! Het Werkvolk.
Ja, laat hooren. Theodoor.
Ik heb onzen ouden meester uwen toestand onder het oog gelegd; ik heb hem gebeden u eene ver- hooging van loon toe te staan.... Goltz.
Wat laat. Theodoor
(tot Goltz, hevig). U gaat dit toch niet aan!
Goltz.
Misschien. Theodoor.
Zijn antwoord was: dat mijne werklieden zich terug naar de fabriek begeven, niet als oproerlingen, maar als brave arbeiders, die behoorlijk hunnen plicht willen vervullen; wij zullen zien wat er ter verbetering van hunnen toestand kan aangewend worden. Goltz.
Er valt niet meer te zien!... Al de voorwaarden van den Bond moeten door Kranshof aanvaard worden, niet waar, mannen?... Het Werkvolk.
Ja! Ja! Goltz.
Eene bepaalde verhooging van loon. Het Werkvolk.
Ja!... Goltz.
En de terugroeping van Baerd!... Theodoor.
Die zet geen voet in de fabriek meer! Staring.
Dat de eerste afgevaardigden zich op nieuw naar den fabriekant Kranshof begeve om met hem de voorwaarden der werkherneming ie bepalen!... Goltz.
Wij gaan er allen naar toe, in fakkeltocht, dit is veel beter!... Vooruit mannen, en handelen wij!... Het Werkvolk.
Vooruit, ja!... | |
[pagina 108]
| |
Baerd
(langs den algemeenen ingang optredende, met eenige mannen die brandende toortsen dragen). Hier zijn de fakkels!...
Het Werkvolk
(geestdriftig). Hoerah!...
Staring.
Vrienden, ik bid er u om, pleegt geen geweld! Goltz.
Vooruit! Theodoor.
Ik verwittig er u van, de fabriek staat onder de bescherming der gewapende macht! Goltz
(te midden van het werkvolk). Ha! men poogt ons schrik in te boezemen; de lafaards achteruit, en wij mannen vooruit!
Het Werkvolk
(als dolzinnig). Hoerah! Hoerah! Hoerah!!! (allen zwaaien met hunne mutsen en zakdoeken; op den achtergrond wordende toortsen gezwaaid. Allen vertrekken onder een hevig gewoel en getier met Goltz aan hun hoofd. De avond is intusschen gevallen, door het venster op den achtergroud bemerkt men het fakkellicht, terwijl de woeste kreten des volks immer voortduren. - Het tooneel is half duister - muziek tot het vallen des doeks.)
| |
Achtste tooneel.Staring, Theodoor.
Theodoor
(heeft het werkvolk tot aan den uitgang vergezeld, loopt verder tot het venster, drukt zijne pijnlijke aandoening door smartkreten uit, en komt daarna op het voortooneel bij Staring, die wanhopig heen en weder loopt). En gij dan, wat doet gij hier nog?... Gij, die de eerste aanleider van den optocht waart, waarom vergezelt gij uwe waardige makkers niet?...
| |
[pagina 109]
| |
Staring
(wanhopend). Te laat! Te laat!! Alles is verloren!...
Theodoor.
Verloren, ja, verloren, door uw toedoen! Staring.
Ik zweer u dat ik immer de lotsverbetering der arbeiders zonder dit geweld heb gedroomd!.. Theodoor.
En om hun lot te verbeteren, sleept gij hen van de fabriek naar de kroeg. Gij ziet hoe uwe schoone droomen zich verwezenlijken! Staring.
Ik heb in onze meeting den tegenstand, maar nooit de dronkenschap, den oproer en den aanval gepredikt!... Theodoor.
Uwe schriften waren zoo veel zweepslagen, die het paard op hol brachten; nu wilt gij het in zijne dolle woede wederhouden en temmen, terwijl uwe makkers het voortdurend afzweepen; gij zijt zinneloos!... (Men hoort op de poort der fabriek geweldig bonsen; eindelijk kondigt een geweldige slag aan, dat de poort nederstort; het getier verdubbelt.) Wat gebeurt er?.
Staring.
O! welke ontgoocheling!.. (Valt op de trappen der trede neder.)
Theodoor
(die naar het venster op den achtergrond geloopen is). Hemel! Zij hebben de poorten der fabriek afgebroken! Reeds loopen zij met hunne toortsen door de werkzalen! God! daar rijzen rookwolken op! De fabriek brandt!! (Ylend af. Het gansche tooneel bekomt voor en achter eene brandtint; deze tint moet echter sterker geteekend zijn buiten het venster op den achtergrond. Men hoort het geblaas van den krijgshoren en het geklep der stormklok. Te midden van het gewoel en het gedruis, hoort men op eens een pelotonsvuur, door verscheidene afzonderlijke geweerscheuten gevolgd.)
| |
[pagina 110]
| |
Staring
(schielijk rechtspringende met eene woeste uitdrukking). Hij heeft het gezegd! Valt de nederlaag ons ten deel, wij zullen in elkanders armen sterven! O! wij mogen ons lot niet ontgaan! (Wil uitgaan.)
| |
Negende tooneel.Staring
(Goltz ontmoetende). Goltz!
Goltz
(haastig). Gij nog hier?
Staring.
Ik, ja, die u te gemoet kwam. Goltz.
Vlucht! Vlucht haastig! Alles is verloren! Staring
(hem weêrhoudende). Vluchten, nooit!..
Goltz.
Laat mij los, men volgt mij op de hielen! Staring
Zooveel te beter, wy gaan in elkanders armen sterven. Goltz
(met schrik). Sterven, zegt gij?. Nooit! Nooit! (Smeekend.) O! laat mij!..
Staring.
Gij hebt mij zoo dikwijls lafaard geheeten. Die lafaard gaat u thans dwingen moedig te zijn! Goltz
(worstelend). Laat mij los, Staring!..
Staring.
Nooit en nimmer! Wij hebbende nederlaag, gij blijft aan mijne zijde. (Gerucht achter de schermen.)
Goltz
(wanhopig). Ha!.. Ik wil leven, leven wil ik!.. (Met eene forsige beweging werpt hij Staring ten gronde en springt op eens door het venster, op het eerste plan. Staring richt zich schielijk op en loopt hem tot aan het venster achterna roepende.) Lafaard!.. Lafaard!!..
| |
[pagina 111]
| |
Op mijne beurt werp ik u dien naam achterna met mijne vervloeking!... Hier onder ligt een groote tuin, die met een achterpoortje op eene eenzame straat uitkomt. Hij is reeds in de duisternis verdwenen. (Blijft een oogenblik langs het openstaande venster uitzien.)
| |
Tiende tooneel.Staring, Baerd, Theodoor, vervolgens Stephanie, Spartels, Doederiks, de Commissaris, Soldaten, Politie-Agenten en Fakkeldragers.
(Baerd komt btootshoofds en zonder halsdoek binnengevlucht; hij houdt den openstaanden dolk in de hand die hij bij den aanvang des bedrijfs toonde. Theodoor volgt hem op de hielen om hem vast te grijpen.) Theodoor
(de kleederen verscheurd, zonder halsdoek en het aangezicht verbrand). Schurk!. Gij zult ons ten minsten niet ontsnappen! Gij zijt mijn man!.. (Zij bevinden zich te midden des tooneels en worstelen een oogenblik.)
Baerd.
En gij zijt de mijne! (Hij brengt hem eenen dolksteek toe.)
Staring.
Baerd!.. Theodoor
(smartelijke gil). Ha!... (Hij ploft ten gronde neder.)
Baerd.
Gered! O!.. (Hij springt het venster 3e plan, door.)
Staring
(die gedurende dit tooneel, hetwelk zeer snel gespeeld wordt, besluiteloos is blijven staan, loopt nu naar Theodoor en heft hem het hoofd op.) Theodoor!! Dood!!.
| |
[pagina 112]
| |
Dood!!.. Zij hebben hem vermoord! (Hevig aangedaan.) O! hadde ik geweten dat eene zoo heilige zaak, zich door zulke gruwelen zou geschandvlekt hebben, nooit hadde ik er mede aangevangen!.
Doederiks
(binnentredende met eene brandende lantaarn, en degene, die hem volgen, den weg toonende en voorlichtende). M. de Commissaris.
De Commissaris
(gevolgd door Spartelt en andere policie-agenten door fakkeldragers en eene wacht soldaten). De vensters staan open; zij zijn er door gesprongen en langs den hof weggevlucht. (op Staring wijzende) Wie is die man?
Staring.
Ik ben Willem Staring! Commissaris.
Staring!!... In name der wet houd ik u aan!... (Agenten van policie omringen hem).
Sfartels
(bij Theodoor). Mijnheer de Commissaris...
Commissaris.
Wel nu?... Shartels.
Hier ligt een levenloos lichaam. (Doederiks nadert met de lantaarn.) Theodoor!
Commissaris.
Men voere het lichaam naar het doodenhuis, bij de anderen. De herkenning moet wettelijk bestatigd worden. Stephanie
(langs de deur op het eerste plan ijlings binnen, in de grootste verwarring). Waar is hij? Waar is hij?... (Staring tusschen de policie-agenten bemerkende). O! (wil naar hem toe, de agenten wederhouden haar.)
Commissaris.
Verwijdert aanstonds die vrouw; de aangehoudene mag tot niemand spreken. | |
[pagina 113]
| |
Stephanie
(berst in tranen los en stort op den trap der trede neder). Willem! Willem!!... Had ik het u niet voorzeid!... (Staring wordt door de agenten en de wacht weggeleid. Spartels en Doederiks blijven nevens Theodoor geknield. De gordijn valt snel.)
Einde van het derde bedrijf.
|
|