Schetsen en typen uit Suriname
(1944)–Jacq. Samuels– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |
Dagoe.t Is aardig na te gaan, hoe dikwijls in 't Neger-Engelsch een woord in verschillende beteekenissen voorkomt, en welke eigenaardige beteekenissen ontstaan door samenstellingen met dat woord. Voor heden nemen wij het algemeen bekende woord dagoe - hond - als voorbeeld. Even als de Engelschman een zelfstandignaamwoord bijv. elbow - elleboog - als werkwoord gebruikt, welke beteekent met den elleboog stooten, zoo ook heeft de Creool van 't zelfstandignaamwoord ‘dagoe’ een werkwoord gemaakt, maar met een andere betekeenis, want ‘dagoe wan soema’ moet opgevat worden, als iemand vernederen, kleinmaken, kortwieken. - 't Wil mij voorkomen, dat den hond door den Creool niet die goede eigenschappen wordt toegekend als door den Europeaan, maar als iets minderwaardigs wordt beschouwd. Zoo wordt eene soort minderwaardige schoenen, die alleen bij zieke voeten of door geldgebrek wordt aangeschaft ‘dagoe’ geheeten en de Creool zegt: a moro boen mi waka soso foetoe, presie mi weri wan dagoe!Ga naar voetnoot1) Wij zullen eenige samengestelde woorden met ‘dagoe’ noemen, maar vooraf moet gezegd worden, dat dagoe ook wordt gebruikt als scheldwoord met de beteekenis van ‘kreng’, ‘beest’, wat evenwel niet verhindert, dat men van een ondeugende hond zegt: ‘na wan beest foe wan dagoe’ = 't is een beest van een hond. Zoo heeft men dan ‘tiengiedagoe’ wat niet moet opgevat worden als ‘stinkende hond’ maar als uitvaagsel. Een ‘kraboedagoe’ = vos, is een hond die krabben vangt, en niet zooals men wel eens denkt de dagoe die krabt. Lesiedagoe, is een geweldige luiaard of zooals wij dat van een mensch heel plat zouden zeggen ‘een luie bliksem’. Ningrédagoe - negerhond - is niet zoals men zou gaan denken een donkergekleurd beest, want ook een spierwitte hond kan een ningrédagoe zijn. Men verstaat onder het woord eene soort kortharige beesten, die niet kostbaar zijn en wel eens afgericht worden tot jachthonden in de bovenlanden. Een hond, die voor de jacht wordt gebezigd, heet hontidagoe, want jagen in de betee- | |
[pagina 91]
| |
kenis van jacht maken is honti, terwijl jagen, als wegjagen, jagi is, zoodat een jagidagoe een hond moet zijn die wegjaagt. Zulks is evenwel het geval niet, tenzij men de functionarissen, die aldus betiteld worden, wil gaan meerekenen tot de hondenwereld. Laat ons het ontstaan van dit woord nagaan. Daardoor hebben wij dan een bewijs méér dat de hond niet hoog staat aangeschreven, maar als een minderwaardig wezen wordt beschouwd. 't Is bekend dat de Surinamer dol is op muziek. Men kan zich dus best voorstellen, dat toen de schutterij door de straten marcheerde met muziek, voorop het volk niet alleen meeliep, maar de vrouwen meedansten of meesprongen, waarbij het dikwijls gebeurde, dat men in de gelederen drong, waardoor de goede orde soms werd verstoord. Om hieraan een einde te maken werden bij elke marsch door de straten van elke Compagnie eenige manschappen afgezonderd, die dus niet in de gelederen meemarcheerden, maar op de flanken meeliepen, om alle indringers, desnoods met kolfslagen te verwijderen of op een afstand te houden. Deze beschermers der orde zijn door het volk verachtend betiteld met den naam van ‘jagidagoe’. 't Woord eenmaal ontstaan, is het in gebruik gekomen, ook in andere beteekenis, maar in elk geeft het een miniem denkbeeld van den aldus betitelde te kennen. Jadidagoe wordt n.l. ook gebruikt in de beteekenis van brekebeen, de minste van een troep. Vraagt men bijv. aan ‘Omoe’ (oom) ‘fa da booi di leri’ (hoe leert de jongen) dan volgt het antwoord: ‘Ke, baka, mi tata, a booi hédétranga, en tee vankansie kon, alla tem hem na jagidagoe’Ga naar voetnoot2). Typisch is ook de uitdrukking: hem na dagoeteré (hij is een hondenstaart) waarmee te kennen wordt gegeven: hij is niet van veel beteekenis - hij is zonder macht. |
|