Schetsen en typen uit Suriname
(1944)–Jacq. Samuels– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
Kakafetid.i. hanengevecht, is niet uitsluitend Surinaamsch, want in Europa is het evenals het stierengevecht bekend, en niemand minder dan Hogarth heeft eene schilderij geleverd, die door de voortreffelijkheid van de afbeelding der hartstochten op de gezichten der toeschouwers, een meesterstuk mag genoemd worden. Het ligt niet op mijn weg, om na te gaan, van welk land deze ‘sport’ naar ons is overgewaaid, ik wil alleen maar zeggen, dat ik in mijn jeugd, eenige malen een hanengevecht heb bijgewoond, maar dat in latere jaren ik er zelfs niet meer over heb hooren spreken. Zeer waarschijnlijk is het, dat door de dierenbescherming deze gevechten in het geheel niet, of zelden en dan nog op zeer geheimzinnige wijze in een achterhoek worden gehouden. Ook in mijn jeugd was deze ‘sport’ niet toegestaan, maar 't aantal dienaars der gerechtigheid was in lang niet zoo groot als nu, en met een weinig voorzorg konden de gevechten plaats vinden, zonder vrees voor overval van de politie. Vóór ik tot de beschrijving van zoo'n Kakafeti overga, eerst eene toelichting. Een fetikaka d.i. vechthaan, was voor den eigenaar, evenals een renpaard, een kostbaar bezit. Uit bepaalde rassen werd hij gekozen en dan getraind. Voor een goede vechthaan mocht geen andere leus bestaan dan overwinnen of sterven. Zoo'n beest moest een kolosaal uithoudings- en volhardingsvermogen hebben, want deze eigenschappen waren dikwijls de bezorgers van de overwinning. Men zegt dat eene soort hennen, door de mannen van het vak ‘Kiens’ genaamd, deze eigenschappen in ruime mate bezat, en dat deze Kenau Simonszoon Haselaars geduchte tegenstanders waren van hare mannelijke collega's.
In het dagelijksch leven wordt iemand een fetikaka genoemd, die zich niet op zijn teentje laat trappen, die zijn kaas niet van zijn broodje laat weghalen, m.a.w. die niet gemakkelijk toegeeft. Het denkbeeld ‘vechten’ en ‘haan’ moet bij deze uitdrukking | |
[pagina 93]
| |
geheel worden weggedacht, want aan handtastelijkheid moet niet worden gedacht. Eene vrouw wordt ook met den naam van een ‘fetikaka’ bestempeld.
Zeer waarschijnlijk is het, dat er meer l'eden zijn geweest die zich met het bedrijf bezig hielden, mij zijn er maar twee bekend: Ba Joerie, wonende in de Tiengie hoekoeGa naar voetnoot*) en Baas Ringnée - waarschijnlijk René - wonende over de Werf, beiden dus in de buitenbuurten, op wier erven de tooneelen zich voordeden, die ik nu wil beschrijven. 't Is Zondagnamiddag en op 't erf van Baas Ringrée staan in een cirkel van om en bij 5 M middelijn de toeschouwers of deelnemers in afwachting van den tijd waarop het gevecht is bepaald, terwijl voor aan de straat op de stoep een haveloos gekleed ventje zit, dat waarschijnlijk de wacht houdt en waarschuwen moet als een politieman in aantocht is. De hoofdpersonen op het erf zijn er evenwel niet bij, daar zij zich onledig houden met het nazien of in orde brengen der kampvechters. Een der aanwezigen, - Ba Kemoe hoorde ik hem noemen - is beter gekleed dan de anderen. Hij is kassier, d.w.z. hij neemt de sommen, die gewed worden, in ontvangst om ze later aan de rechtverkrijgenden uit te betalen, waarvoor, naar ik vermoed, hij eene kleine commissie krijgt, want 't moet gezegd worden, de wedders hebben in elkaar geen vertrouwen en altijd moet het zijn boter bij de visch. Daar slaat de klok en de twee promotors naderen, elk met zijn haan gedekt met een doek en stellen zich tegenover elkander. Ademlooze stilte! De beesten worden nu losgelaten en wij hebben nu gelegenheid ze op te nemen. Beide zijn niet zwaar van stuk. De vederen aan hals en nek zijn verwijderd en het vleesch ziet er rood uit, naar men wil door het ingeven van spiritus, om de beesten moediger te maken. Ook met spiritus zijn beenen en vleugels ingewreven. Aan de pooten zijn òm de natuursporen, op eene eigenaardige wijze kunstsporen van staal aangebracht, die puntig, eenigszins plat en vlijmscherp zijn. De hanen hebben intusschen als het ware hunne krachten gemeten met enkele aanvallen. Het publiek is stil - zeer stil zelfs - en het schijnt zelfs dat de adem wordt ingehouden. De aanvallen van beide zijden worden heftiger en heftiger en beiden beginnen teekenen van vermoeidheid te geven. Na een heftigen aanval van den haan van Baas Ringnée doet die | |
[pagina 94]
| |
van Ba Joerie eene achterwaartsche beweging - bij het volk kraboedoti, zandkrabben geheeten -. Zijn tegenstander, gebruikmakende van de gelegenheid, overwint zijn eigen matheid en doet na elkaar eenige aanvallen, en werkelijk, de haan van Ba Joerie gaat op de vlucht, achtervolgd door den ander. Maar hiermede is de overwinning nog niet behaald, daar evenals bij het boksen zekere vormen in acht worden genomen. De weglooper wordt dadelijk weer in 't veld gebracht en het gevecht gaat voort. De haan van Ba Joerie schijnt te beseffen dat hij wat goed te maken heeft en vergeet elke vermoeidheid en doet aanval op aanval. En het geluk bedient hem, want een zijner sporen komt terecht in een oog van zijn vijand, en woest omdat zijn been tegenstand ondervindt, trekt en trekt hij en een oog blijft aan de spoor van Ba Joerie's haan hangen. Ook nu weer een kleine pauze om het beest van Baas Ringnée gelegenheid te geven zich te herstellen en de strijd wordt voortgezet. De eenoogige is blijkbaar nu de mindere, maar met de volharding hem aangeboren of aangebracht doet hij aanval op aanval. En zie - het geluk dient hem: hij doet een wanhopigen aanval en keert zich dadelijk om, teneinde nogmaals aan te vallen. Hij doet den sprong, maar zijn vijand is niet meer in staat op te staan, want het strottenhoofd is doorgesneden en een bloedstroom laat zich zien. Nog een paar trekkingen van de pooten en hij is dood. Ba Kemoe betaalt het geld aan de overwinnaars en het publiek verwijdert zich, een deel brommende en grommende om hun verlies, een ander deel met blijdschap om 't voordeel. Onder de eersten is ook Ba Joerie met zijn gesneuvelden haan in een doek onder den arm - zijn maaltijd voor den volgenden dag. Zooals hij tot een zijner geleiders zegt heeft hij geen spijt van zijn ƒ10.- bij de weddenschap, maar wèl om zijn haan, die de beste fetikaka in de kolonie was. Niettemin heeft hij toch de voldoening dat ‘Napoleon’ - zoo heette zijn haan - de haan van Baas Ringnée ongeschikt heeft gemaakt om weer in het strijdperk te treden. Gaarne had ik nog een schets van den strijd gemaakt, waarin onze Horatius Cocles als een held viel, maar om de waarheid getrouw te blijven, moet gezegd worden dat de dappere eenoogige reeds den volgenden Zondag op eene smadelijke wijze aan zijn einde kwam, n.l. door het keukenmes van Baas Ringnée en dat hij een deel uitmaakte van de switimofoGa naar voetnoot1) in een pindatomtomGa naar voetnoot2). |
|