Schetsen en typen uit Suriname
(1944)–Jacq. Samuels– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |
Een heerlijk maal!Ba Tobie was in den nacht van de stad teruggekeerd. Zijn lading had hij heel voordeelig verkocht, en uit de opbrengst had hij zich een en ander aangekocht, benoodigd voor het toilet en voor de huishouding. Onder het eerste sorteer ik de blauwe broek en boezeroem, ook den zwart castoren hoed en een fleschje inhoudende vijf cents castorolie aangemengd met vijf cents Floridawater voor het haar, en onder het laatste de huishouding... daarvoor een kleine uitweiding. Door huishouding verstaat men bij ons dikwijls, wat noodig is voor de keuken. Voor de huishouding is dus evenzoo ‘levensbehoeften’. Dit wetende willen wij eerst even inventaris maken: eene kerosinekist inhoudende; 3 stuks bakeljauw in de grootste harmonie naast een kwartje sansanGa naar voetnoot*), zeven stuks gepekelde haringen, waarschijnlijk afkomstig van vendu en door marktmeiden ‘aan de boot’ verkocht. De oppering ‘vendu’ vindt haar grond in de omstandigheid, dat de haringen, in een stadium verkeeren, waardoor het denkbeeld ‘nieuw’ geheel wordt uitgesloten, of, zooals de Creolen dat uitdrukken ‘a no habi béré’, d.i. de buik, de ingewanden, of ook wel de kuiten zijn er van af. Verder nog een kommetje met ‘haringwater’ d.i. de pekel waarin de haringen gelegen hebben, en dan nog een stuk pakpapier, waarin een homp gepekeld vleesch en een dito gezouten spek. De lijst kan nog wat uitgebreid worden door toevoeging van een ‘kop’ tabak, een flesch dram en twee flesschen kerosineolie, maar als luxeartikelen ze rekenende kunnen ze nu gerust worden weggelaten.
De morgen is aangebroken, en terwijl Ba Tobie nog uitrust van de vermoeienissen van de reis beschouwt Ma Abini, de moeder van Tobie, met een kennersblik de door haar zoon meegebrachte versnaperingen, en watertandt nu reeds bij de gedachte aan het eerstvolgende middagmaal. De genoemde lekkernijen worden naar de soort in afzonderlijke borden, kommen of ook kalebassen gelegd. Ik sla nu alles over, wat ik mij zou | |
[pagina 81]
| |
kunnen vertellen van den duur der versnaperingen, van het leven op een grondGa naar voetnoot1) en zoo meer, en ga dadelijk over tot het beschouwen van het klaarmaken van het middagmaal. Men begrijpt wel dadelijk, dat dat middagmaal bestaat uit de zoo gevierde tomtom. - Twee potten zijn tegelijkertijd op vuur: de een houdt in de braf (soep) waarmee de tomtom gegeten wordt, de andere de bananen waaruit de tomtomGa naar voetnoot2) gestampt wordt. Laat ons eerst de soep beschouwen. - Achter de hut is een veld van tajers, waar tusschen okers. De bladeren der tajers en de vruchten der okers vormen het hoofd bestanddeel van de soep. De switimofoGa naar voetnoot3) - lekkermond - toespijs, mag er niet ontbreken en is ook nu in ruime mate tegenwoordig. Ten eerste een sp'krikati en een stuk kwasima,Ga naar voetnoot4) de eerste door Ma Abinie zelve gevangen, de laatste een present van een buurman, - en dan nog een stuk spek en een klompje gezouten vleesch. Wordt bij dit alles een weinig haringwater en een peper gevoegd, dan kan ieder - als hij de hoeveelheid water kent - evengoed als Ma Abenie of als wie ook - ‘brafoe’ koken, als men maar voor oogen houdt, dat het sop - halfgaar - moet geproefd worden en naar gelang van het ‘te zoul’ of ‘niet genoeg zout’ met wat er moet aangelengd of door toevoeging van keukenzout tot den verlangden smaak moet gebracht worden. Terwijl de soep kookt, zullen we zien, hoe de tomtom bereid wordt. De half gare bananen worden uit den pot naar de matGa naar voetnoot5) overgebracht, waar zij de kunstbewerking zullen ondergaan. De mat is voor de hut gebracht, opdat Ma Abenie vrij in hare bewegingen zal zijn. Die bewegingen schijnen voor een oningewijde nogal vermoeiend, maar, zij het door gewoonte, opgewektheid of waardoor ook: het stampen van tomtom wordt door haar niet als ‘werk’ meegerekend. Toch geeft de kleeding waarin thans Ma Abenie zich gestoken heeft, ons het denkbeeld, dat er een zware karwei op handen is. Ze heeft namelijk niets anders aan, of om de lendenschoot dan een pangi, d.i. een lap goed van het midden-lijf tot de knie. Bij elken slag van den stamper maken de zuigfleschen van Ba Tobie een geweldige op-en neergaande beweging, en vormen een soort geklepper naast het gestamp van de tomtom. Eindelijk is alles gereed en kan het maal aanvangen, als Ma Abenie de porties heeft klaargezet. De gestampte bananen, nu het aanzien hebbende van stopverf met een weinig safraan gemengd - de tomtom - wordt door samenpersing van duim | |
[pagina 82]
| |
en wijsvinger in twee gelijken stukken verdeeld. Nadat de beide stukken door de de hand in de mat eenigszins zijn afgerond, worden zij in in kalebassenGa naar voetnoot6) overgebracht, vanwaar zij de reis naar de respectievelijke magen van Ma Abenie en Ba Tobie zullen doen. Nu wordt de braf eene groene, en door de okers slijmerige vloeistof, waartusschen knobbelige massa's tajerbladeren, ontdaan van de toespijs en vervolgens over de tomtom gegoten. Als eindelijk de ‘switi mofo’ in twee gelijke porties is verdeeld en de op de tomtom is terecht gekomen, is het oogenblik aangebroken, waarop de maag in het bezit kan worden gebracht van het haar rechtmatig toekomende. De maag mag de geheele rechterhand dankaar zijn voor het aanbrengen van het voedsel naar den mond, maar in dit geval mag het gevoel een greintje hooger zijn voor duim-, wijs- en middenvinger, die bij het eten van tomtom eene zeer belangrijke rol speeldenGa naar voetnoot7). Nadat door duim en wijsvinger een stuk groot genoeg voor den mond is afgekneed, komt de derde vinger er bij te pas om het afgepaste stuk met de daaraan hangende braf zonder eenig ongeval naar den mond over te brengen. Wel vloeit een weinig braf naar de polsen toe, maar de smulgrage tong doet den dienst van politie-agent en arresteert den deserteur. Als eindelijk de gansche tomtommassa verdwenen is, wordt de kalabas aan den mond gezet, en de nog overgebleven soep gaat hare aan de tomtomgekleefde zuster in de maag gezelschap houden. Nu komen de versnaperingen aan de beurt, en als al de beentjes en graatjes zijn afgezogen, kan het geene verwondering baren, als aan den mond een geluid ontsnapt, waaruit het gevoel van behagelijkheid niet kan miskend worden! Als straks potten en kalebassen, handen en polsen zijn gewasschen, zou men gaan meenen, dat alles voor goed uit is. Mis! Die heerlijke tomtom blijft nog jaren in de gedachte voortleven en is dikwijls het onderwerp van het gesprek voor deze eenzaam wonende menschen. |
|