Zang en dans hebben een groote verwantschap bij de Afrikanen, zoo zelfs dat ik naar onze begrippen feitelijk niet weet onder welke der tweegenoemde hunne ‘uitspanning’ te rangschikken. Mag ik dus spreken van zingende dans of van dansende zang? Neen, dat gaat niet, maar nu ge reeds een begrip hebt van mijne meening, zal ik maar kortweg spreken van ‘dans’.
Ze zijn: bangna of doe, lakoe en..... soesa! Ik zal - doe ik U er genoegen mee? - als Victor Hugo handelen: de hoofdzaak geheel er buiten laten, en eerst eene kleine beschrijving geven van andere dingen die er toevallig bijkomen. Ik zal U dus maar kortelijk iets meedeelen van bangna en lakoe om U dan een blik te laten werpen op hetgeen ik ‘kunst’ genoemd heb.
Bangna is eigenlijk: gecostumeerd - improviseerend - dramatisch zang-bal! Ik moet je eerlijk zeggen, dat ik nog nooit zoo'n woord heb gehoord, maar eenmaal moet het toch de wereld ingezonden worden, en waarom zal ik de man niet zijn? Vóórdat ik van den dans verhaal, en daarmee de verklaring geef, van die door mij gebruikte uitdrukking, beschrijf ik de muziekinstrumenten: een 1 Meter lange, holle cylinder aan één kant met een vel als bij een trom gedekt; dan nog eene soort rammelaar (saka) uit biezen gevlochten, waarin wat vruchtzaden, en verder niets meer!
Bij elke bangnapartij bevindt zich de zoogenaamde bangi - eene van snijwerk voorziene kast, waarin eene gleuf, als bij een spaarpot, waardoor de bezoekers naar verkiezing wat geld in het kastje kunnen werpen.
Op dit kastje worden ook de kaarsen geplaatst, die bij helder weer soms de eenige kunstverlichting uitmaken. Nu de dans!
De deelnemers zijn bij dezen arristocratischen dans gecostumeerd. Onder begeleiding van trom en saka begint de zang, alsook eene soort trippelende beweging met de voeten, nu eens vóór- dan weer zijwaarts. Één der bezoekers, als burger gekleed, doet zich bijvoorbeeld hooren: ‘De tijden zijn slecht, ik heb honger en val flauw, o - o - o - o - o -, wat door allen herhaald wordt, terwijl de toongever het hoofd laat hangen, een peroon voorstellende, die ziek is. Aan de beenen is evenwel van het ‘ziek zijn’ niets waar te nemen, daar de dansende beweging aangehouden wordt. Uit de menigte komt dan de dokter, die al dansende den zieke beschouwt en zijn uitspraak doet hooren, welke eveneens herhaald wordt. Vervolgens komen rechters, koningin en wie weet wat nog al aan de beurt, die wat improviseeren, welke improvisatie telkens een nieuw lied voor de verzameling vormt. Het geheel maakt een aardig effect maar is voor oningewijden haast onbegrijpelijk.
Heb ik bangna den dans voor de aristocraten genoemd, sprekende van de lakoe zou men die naar verhouding de gemeene kunnen noemen. De trom van de bangna is er ook bij, maar