Het Vroman-effect. Over leven en werk van Leo Vroman
(1990)–Jan Kuijper, Ben Peperkamp, Murk Salverda, G.A.M. Willems– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
H.C. Hemker
| |
[pagina 178]
| |
schappelijk onderzoek niet kent misschien bizar voorkomt, namelijk: hoe vergelijkbaar is het produceren van wetenschappelijke resultaten met het produceren van gedichten? In het algemeen en bij Leo Vroman in het bijzonder. Ik wil beginnen met een korte schets van de wetenschappelijk onderzoeker dr. L. Vroman. De wereld van het medisch wetenschappelijk onderzoek zal de meesten van u wel vreemd zijn. Waarschijnlijk krijgt u daardoor een heel andere indruk van sommige gedichten dan iemand die dat vak wel kent. Zo kan ik mij voorstellen dat een poëziekenner lang en boeiend kan associëren op een regel als: ‘Ik geef hem een vierkante beker klaar water te drinken’. Als u echter weet dat de dichter inderdaad gedurende vele jaren de werkdag begon met een vierkante glazen, met vloeistof gevulde, cuvet in zijn meetapparatuur te zetten, beperkt dat de mogelijkheden tot interpretatie. En het ‘gras’ dat in datzelfde gedicht voorkomt in een voor de leek welhaast onbegrijpelijke context, is gewoon de lijn die geschreven wordt door de trillende pennen van zijn registratieapparatuur. ‘Grass’ is Amerikaans laboratoriumjargon voor deze vorm van ruis. Voor de leek vrijwel onbegrijpelijke beelden zijn soms eenvoudig te herleiden tot zijn wereld van alledag. Het omgekeerde komt echter ook voor. Wie niet wel eens zelf het idee gehad heeft dat hij een klein stukje waarheid aan zijn onderzoeksobject had ontfutseld, kan niet begrijpen wat het betekent om, als de mist over de proefresultaten plotseling optrekt, het gevoel te krijgen van ‘Och, wat een slim ventje ben ik toch’, kan niet op dezelfde wijze navoelen hoe in die zin een wezenlijk moment met een typisch Vroman-understatement zeer precies wordt weergegeven. Dichters kennen dat gevoel misschien als ze enkele regels hebben gevonden waar ze zelf tevreden over zijn. Op die parallel kom ik straks terug. Als men iets meer weet van het dagelijkse werk van de dichter worden sommige beelden gewoner, andere krijgen juist een extra lading. Het perspectief verschuift iets meer in de richting van waaruit Leo het zelf ziet... hoop ik. De geleerde Vroman dus. Hij beantwoordt op geen enkele wijze aan het standaardbeeld van de succesvolle Amerikaanse wetenschapsman. Ook in het Nederland van onze dagen en zelfs in dat van een jaar of twintig geleden maakte hij een ouderwetse indruk. Geen grote researchcontracten, geen opschepperige pseudo-bescheiden praat op grote congressen. Niet strevend naar een machtspositie in het geldverdelingscircuit. Integendeel, een geleerde die tevreden is met een bescheiden laboratorium. Meer werkend in de stijl van zijn leermeesters dan op de manier die (naar men denkt) de toekomst heeft. Zijn wetenschappelijk bestaan verloopt dan ook al vele jaren kalm en zijn resultaten winden alleen hemzelf op en enkele intimi. Hoe kijkt de wetenschappelijke wereld aan tegen zo'n dichter? Eenvoudig: | |
[pagina 179]
| |
[97] Zelfportret, 1981. Houtsnede door Leo Vroman, bijgesloten in Philosophische psychologie van de kunst, Dordrecht 1982 (Dijl's bibliofiele bibliotheek, dl. 2).
[98] Tekening en tekst van Leo Vroman uit De cultuurgeschiedenis, door en voor televisie vereenvoudigd en van uitleg voorzien, Amsterdam 1984. Zie Gedichten 1946-1984, p. 965.
| |
[pagina 180]
| |
helemaal niet. Wat voor u een dichter is die zijn dagelijks brood verdient als onderzoeker, is voor 95% van zijn niet-Nederlandse collega's een ‘scientist’ zonder meer. Zijn Internationale of zijn Amerikaanse collega's kennen hem niet als dichter. Voor zover ze ervan vernomen hebben interesseert het ze meestal op dezelfde manier als wanneer hij de vader was geweest van een Siamese tweeling. Een bizarre bijzonderheid die aan zijn werk niets toe- of afdoet. Toen het eens ter sprake kwam riposteerde mijn Amerikaanse gesprekspartner de ene curiositeit met de andere en vertelde hoe een derde collega zo'n merkwaardige behendigheid in balspelen vertoonde... Dat werk dus; is hij ook daarin een meester of bespreken wij slechts 's dichters broodwinning? Het is zeker dat Leo in de wetenschappelijke wereld niet tot de bovenbazen behoort. Meer tot de bollebozen. Zijn leven lang heeft hij praktisch alleen dát onderzoek gedaan dat hij leuk vond. Hij is niet ten prooi gevallen aan het succes dat van zoveel eminente onderzoekers slechte directeuren maakt. Hij heeft niet de leiding gekregen over een bemanning van tientallen koppen, zodat zijn wetenschapsbeoefening zich niet hoeft te beperken tot een gesprek in de gang tussen twee vergaderingen. Met een of twee assistenten en af en toe een student heeft hij tientallen jaren de adsorptie van bloedeiwitten aan oppervlakken onderzocht. Een ogenschijnlijk esoterisch onderwerp. Het grote praktische belang ervan ligt op het gebied van de biomaterialen. Van kunstorganen en implantaten, de kunstnier, het kunsthart, de kunstlens of de heupprothese. Het lichaam, en meer in het bijzonder het bloed dat met deze vreemde stoffen in aanraking komt, zal er vaak onvriendelijk op reageren en dat komt altijd doordat eiwitten uit het bloed zich aan het vreemde materiaal hechten en zo een serie reacties in gang zetten die tot problemen leidt. Hetzelfde soort reacties maakt dat bloed als het wordt opgevangen in een glazen buis snel stolt en in plastic veel langzamer. (Dat is een van de redenen dat die kunstorganen vaak van plastic zijn.) Leo onderzocht dit probleem onder andere met behulp van de ellipsometer, een machine ter grootte van een tafel ‘waarvan hij haast menselijk houdt’. Op optische wijze kan men daarmee waarnemen hoe uiterst dunne laagjes eiwit zich hechten aan een spiegelend oppervlak. Op de hele wereld staat er alleen op ons laboratorium nog zo'n apparaat dat gebruikt wordt voor dit soort studies. Nageaapt van Vroman, die ons in 1972 kwam leren hoe ermee te werken. Behalve met die ingewikkelde machine bestudeert Leo de interacties tussen eiwitten en oppervlakken nog op allerlei andere manieren, waaronder de meest eenvoudige. Zijn ‘vapour box’ is een doorzichtige plastic schoenendoos en niet meer. Oppervlakken worden bestrooid met dodekop (ijzeroxyde) om geadsorbeerde eiwitten zichtbaar te maken en gefixeerd met plakband enz. enz. Leo is het soort onderzoeker dat in | |
[pagina 181]
| |
[99] Vroman aan het werk op een Apple, zijn eerste personal computer op het Veterans Administration Hospital, 1985.
[100] In maart 1986 bezoeken Tineke en Leo Vroman hun dochter Geraldine, haar man David en haar kinderen Danny en Lisa in Nottingham, Engeland.
| |
[pagina 182]
| |
zijn vraagstelling wóónt. Alles wat hij ziet, betrekt hij bij zijn probleem. Als je op die manier een tijdlang met een vraagstuk bezig bent en je bent behoorlijk slim vind je altijd wel iets. Als je geluk hebt iets groots. Zo is het met Leo ook gegaan. Jarenlang al publiceert hij interessante, gedegen maar niet baanbrekende resultaten. Onder het volkje dat in de Verenigde Staten de rat-race naar de top onderhoudt wordt hij geacht, er wordt naar zijn mening geluisterd. Er wordt vastgesteld dat hij geen concurrent is, waardoor de welwillendheid nog toeneemt. Men waardeert zijn stijl van voordrachten houden, zijn onconventionele maar degelijke werk en gaat over tot de orde van de dag. Leo zelf heeft al even weinig zin om aan die toestand iets te veranderen. Zijn ijdelheid is waarschijnlijk niet geringer dan die van zijn competitieve collega's, maar wel verfijnder. Hij verpacht niet zijn ziel om die toppositie te bereiken die ze allemaal zo begeren. Waarom zou hij ook, hij is al groot in de ogen van Tineke en in die van de Nederlandse poëzieliefhebber en hij weet dat zijn wetenschappelijk werk goed is. Het wekt dan ook geen verbazing dat hem in de jaren zeventig de ‘Individual Science Award’ van Walter Seegers ten deel valt. Een prijs voor onderzoekers die hun eigen weg gaan. Dan gebeurt er, zo'n vijf jaar terug, een klein wonder. Men kan ook denken: geschiedt er eindelijk gerechtigheid. In weerwil van het feit dat de afschuwelijke Barry Coller (Philadelphia), met wiens laboratorium Leo samenwerkt, nog even een streek uithaalt waardoor het lijkt of de beslissende publikatie niet uit Leo's laboratorium komt maar uit dat van Coller, weet de hele incrowd plotseling van zijn baanbrekende ontdekking: het blijkt dat die adsorptie van eiwitten uit bloed heel anders verloopt dan men gedurende lange jaren, zo ongeveer vanaf het begin van deze eeuw, gedacht had. Om te begrijpen waar het over gaat kunt u zich de eiwitmoleculen in de bloedstroom voorstellen als een mensenmenigte die door een straat met terrasjes loopt. De moleculen die aan het begrenzende oppervlak worden geadsorbeerd zijn de mensen die gaan zitten. Stel nu dat vrouwen veel liever op het terras gaan zitten dan mannen, maar dat er veel meer mannen in de straat lopen dan vrouwen, dan zullen vrijwel alle zitplaatsen bezet zijn door mannen. Hierdoor neemt echter het aantal rondlopende mannen op straat af en wordt de kans groter dat een vrouw een openvallend plekje bezet. Zodoende zullen op den duur steeds meer vrouwen op het terras zitten. Vervolgens blijkt bij voorbeeld dat vrouwen niet graag in een kluitje bij elkaar zitten, zodat hun behoefte aan een stoel daalt en de mannen weer een betere kans krijgen. Hoeveel mannen en vrouwen er op het terras zitten is dus niet alleen een kwestie van de hoeveelheid mannen en vrouwen op | |
[pagina 183]
| |
[101] Zelfportret, 1 december 1987. Tekening (20,5 × 17,5) in inkt door Leo Vroman.
| |
[pagina 184]
| |
straat en van de gretigheid waarmee ze op een leeggekomen stoel afgaan, maar ook van de hoeveelheid personen die, omdat ze zijn gaan zitten, aan de circulatie worden onttrokken, en daarnaast van de mate waarin ze elkaar aantrekken en afstoten. In het bloed komen niet mannen en vrouwen maar honderden verschillende soorten eiwit voor. Dat doet aan het principe niets af. Dat de hoeveelheid die aan de wand geadsorbeerd is, afhangt van de hoeveelheden die in het bloed voorkomen en van de affiniteit van die eiwitten voor het oppervlak, lijkt erg logisch. Vele jaren is het een onverwoestbaar dogma geweest dat de adsorptie alleen daarvan afhangt. Vroman heeft aangetoond dat ook het wegvangen van de eiwitten door de wand en de mate waarin verschillende eiwitten elkaar aantrekken en afstoten in het proces meespelen. Hij liet zien dat er daardoor eerst bepaalde eiwitten adsorberen, dat die dan door andere soorten vervangen worden, en die weer door andere en zo verder. Eerst gaan dus de heren zitten, na een tijdje worden ze vervangen door de dames, dan komen de kinderen enzovoort. Ik kan me voorstellen dat het verschijnsel u koud laat. Toch ben ik er even op ingegaan omdat u in elk geval zult begrijpen dat het hier om een ingrijpende verandering van onze inzichten gaat. Dat wordt ook algemeen erkend. Op het grote congres over eiwitten en oppervlakken in Anaheim (1986) is Leo de centrale figuur en spreekt iedereen die het over dit verschijnsel heeft van het ‘Vroman-effect’. Dat is iets waar iedere onderzoeker van droomt! Spontane onofficiële erkenning door de vakbroeders, het bewijs echt iets belangrijks verricht te hebben. Ik geloof dat we hier terug kunnen komen op de vraag of deze status van wetenschapsbeoefenaar consequenties heeft voor het begrijpen van zijn gedichten. Zoals ik al uiteengezet heb geloof ik van wel. De mensen die ik op dit niveau wetenschap heb zien bedrijven hebben iets gemeen. Namelijk dat zij leven in een wereld die opgebouwd is uit het probleem waarmee ze werken. Zoals u een tijdje niet hier-en-nu bent als u in de wereld van een mooie roman bent binnengestapt, of liever gezegd, zoals een roman een parallelwereld schept waarin u leeft naast uw dagelijkse bestaan, zo verblijft de onderzoeker die door zijn onderwerp is gegrepen voortdurend in de parallelwereld die zijn onderzoek oproept. Het voorbeeld van de mensen en het terrasje gaat daarom verder dan een populariserende illustratie. Ik ben er zeker van dat Leo, om de problemen van zijn onderzoek op te lossen, wandelt tussen de eiwitmoleculen. Niet alleen omdat ik dat uit eigen ervaring ken, ben ik daarvan overtuigd. Ik herinner mij twee tekeningen van Leo (zie ill. 93 en 94) waarin hij het traject schetst dat hij meermalen per dag aflegt tussen de macro- en de moleculaire wereld. Een van een vrouw aan het strand in een zo vertekend perspectief dat | |
[pagina 185]
| |
[102] Naar de uitdrukking ‘We kunnen verder kijken omdat we op de schouders staan van
reuzen’, staat dr. Joe Andrade op de schouders van Vroman. Ze staan misschien niet op zulke
solide grond en zakken samen weg in een modder van fibrinogeen en andere proteïnen. Op Andrades schouders staat een chirurg met een kunsthart in de hand - dat van het onderzoek van Vroman en Andrade afhankelijk is - de verkeerde kant op te kijken. Andrade houdt een vinger voor de lens, wat de waarneming niet bevordert. Tekening uit 1987.
| |
[pagina 186]
| |
[103] Dr. Linda Graham kweekt endotheliumcellen (cellen van de bloedvatwand), die als ondergrond voor kunstharten en dergelijke gebruikt worden. Soms woekert endothelium aan de rand van een kunstbloedvat. Una Ryan onderzoekt hoe de cellen groeien. Tekening uit 1987.
[104] Dr. Eberhardt in Texas werkt met een mengeling van proteïnen van allerlei diersoorten. Tekening uit 1987.
| |
[pagina 187]
| |
men de moleculen ziet die in haar been een trombose doen ontstaan. Een andere waarin de onderlinge grootteverhoudingen op atomaire, menselijke en kosmische schaal vergeleken worden. Enkele malen per dag verkleint hij zich een miljard maal om te kunnen denken over wat zich afspeelt in zijn reageerbuisjes. Ik heb het idee dat dit heel exacte en toch heel fantastische pendelen tussen hier en een realiteit die wij slechts indirect kennen, verklaart waarom veel van de gedichten van Vroman een wereld doen opengaan die uiterst reëel is en niettemin slechts in de verbeelding bestaat. Ik denk hier bij voorbeeld aan zijn fabels. En weer, net zoals bij die vierkante beker en het gras: misschien ziet u voor gewaagde poëtische wendingen aan wat gewone feiten uit de wetenschappelijke belevingswereld zijn. Misschien ook mist u wel eens de poëtische weergave van een typisch biologengevoel. Zo komen wij dan automatisch op mijn tweede vraag: wordt de poëzie van Vroman wezenlijk beïnvloed door het feit dat hij bioloog is, door het soort bioloog dat hij is, door de wijze waarop hij met de levende natuur omgaat? Ik denk van wel. Voor mijn gevoel bestaat er zo iets als het Vroman-effect in de poëzie. Een effect dat onafscheidelijk is van het feit dat hij bioloog is. Bij mijn proefschrift voegde ik de stelling: ‘De algemeen erkende mening dat de medisch biologische visie op de levende natuur een bij uitstek prozaïsche is wordt door het werk van Vroman genoegzaam weerlegd.’ Het was 1962. Ik kende de dichter nog niet en ik had er geen idee van dat we eens op hetzelfde gebied werkzaam zouden zijn. Wel vond ik, en dat vind ik nog, dat in het werk van Vroman het poëtische en het natuurwetenschappelijke op een unieke wijze verstrengeld zijn. Een paar voorbeelden: Over een zojuist gestorven meisje: ‘Slechts haar inhoud leefde zacht / en hopeloos nog een uur of acht’. Als u niet weet dat praktisch alle cellen, eiwitten en dergelijke (dus de bouwstenen van het lichaam), na de dood hun functie nog enkele uren vrij wel onveranderd bewaren, dan is deze zin, afgezien van zijn poëtische waarde, voor u waarschijnlijk onzin. U kunt natuurlijk zeggen dat de poëtische waarde voor u de zin uitmaakt, maar dan benadert u toch de situatie van de man die onvertaalde Chinese gedichten waardeert ondanks dat hij geen Chinees kent. U kunt ook zeggen dat het uiteindelijke kunstwerk door de lezer zelf gemaakt wordt. Akkoord, maar het resultaat blijft dan afhankelijk van het aangeboden materiaal zowel als van het door de lezer meegebrachte gereedschap. Met Chinees kan de gemiddelde Nederlandse lezer weinig beginnen. Met sterk door de biologie bepaalde beelden veel meer, maar nog altijd minder dan iemand die met het gereedschap van de bioloog komt. Bovendien is de kans groot dat de dichter, die zelf bioloog is, | |
[pagina 188]
| |
zelf ook inderdaad in de eerste plaats een biologische zingeving bedoelde. Voor mij vertolken deze regels op sublieme wijze het wanhopige raadsel dat me zo vaak overvalt als ik met de verse dood wordt geconfronteerd: wat is er nu helemaal veranderd? Bijna niets, alle onderdelen functioneren nog. Men zou het hart zo weer aan het kloppen kunnen krijgen maar het is onafwendbaar afgelopen. Het hoeft natuurlijk niet zo tragisch: ‘Een virusdeeltje, Gijs geheten / was op een zenuwcel gezeten’ kan nog gedicht worden door iemand die Gijs niet echt bij de voornaam kent, maar wie dicht: ‘De cel rilde een zootje seinen / dat in de nacht scheen te verdwijnen, / maar dat wetmatig werd verspreid’, die heeft zelf met die cel op schoot gezeten, die kent de biologie op een zo intieme manier als alleen een biologisch onderzoeker hem leert kennen. Het moet maar eens gezegd worden: wetenschappelijk onderzoek kan een wereld van schoonheid en ontroering openen voor de onderzoeker. In negenhonderd negenennegentig van de duizend gevallen schaamt die er zich een beetje voor om dat te erkennen. Hij wordt geacht nuchter en duidelijk te zijn. Dat vereist het vak. Die eis is zo stringent dat men graag alle niet rationele aspecten van het onderzoek verdoezelt. Maar een onderzoeker zonder fantasie is als een wandelaar op platvoeten en een wetenschappelijk artikel dat niet pakkend geschreven is, is niet te lezen. Ik herinner me hoe Leo eens door Tineke op de vingers getikt werd toen hij voorstelde om een punt van twijfel in een artikel zo te verwoorden dat de zin waarom het ging, net zoals de proeven die beschreven werden, voor tweeërlei uitleg vatbaar bleef op precies dezelfde manier als de experimentele resultaten. Dat mag niet, nuchter en eenduidig duidelijk is het parool. Volgens de leek sluit dat ontroering uit, maar dat is niet zo. Een van de mooiste aspecten van het metier is dat er panorama's voor je opengaan die voor anderen verborgen blijven. Die anderen moeten zich blijven behelpen met herfst en maanlicht. Niet dat die ons te min zijn, maar we hebben er wel een hele wereld naast en bij. Wijlen mijn vriend Gerrit Freud kon naar een elektrocardiogram kijken en uitroepen: ‘Een curve van pure schoonheid!’ Dat was niet helemaal terug te voeren op zijn barokke taalgebruik. Wie langdurig met bepaalde natuurverschijnselen omgaat, gaat er de eigen schoonheid van zien. Uit de belevingswereld die zo ontstaat vertelt Leo Vroman. Hij klapt uit de school. Hij kan, omdat hij dichter is, de poëzie van het onderzoek ook aan niet-onderzoekers doen vermoeden. Ik hoop tenminste dat u, die geen bioloog bent, na het lezen van Vroman zich realiseert dat de ‘wondere wereld der dieren’ (en bacillen en moleculen enz.) niet alleen curieus is of beangstigend of nuttig of bedreigd maar ook poëtisch. Toch heb ik naar mijn gevoel de essentie van het Vroman-effect nog niet | |
[pagina 189]
| |
geraakt. Maarten 't Hart en D. Hillenius zijn ook biologen. Bij geen van hen tweeën is er echter zo'n hecht verband tussen de biologie en het literaire werk als bij Vroman. Ik heb net twee bloemlezingen van Engelse gedichten doorgenomen met wetenschap en poëzie als thema.Ga naar eind2 Je komt er van alles in tegen. Gedichten van J.R. Oppenheimer, beroemd om zijn wetenschap, en van John Donne en Emily Dickinson, beroemd om hun poëzie. Maar, als ik het zo zeggen mag, het rijmt nergens. Als niet de natuurwetenschap maar de theologie als thema gekozen zou zijn, zou het geen enkele moeite gekost hebben om een enorm aantal gedichten te vinden die zowel poëtisch als wetenschappelijk van niveau waren en waarin die twee aspecten elkaar ook nog aanvulden en versterkten. In de natuurwetenschap niet. Het lijken daar altijd twee wezensvreemde elementen die om elkaar heen draaien zonder elkaar te vinden. Behalve dan bij Vroman. Het ligt hem niet aan het soort biologie. De ratten en vogeltjes van Maarten 't Hart spreken makkelijker tot de verbeelding dan de signalen, cellen en moleculen van Vroman. Een moleculair bioloog is wezenlijk moeilijker toegankelijk voor de leek dan een etholoog of een systematicus. Het dichtst kom ik bij een verklaring via het sleutelwoord intiem. Vroman kent zijn cellen en moleculen intiem. Zoals alleen een onderzoeker van formaat met zijn onderzoeksobject vertrouwd is. Of misschien: met het soort inlevingsvermogen dat je moet hebben om een onderzoeker van formaat te worden. Daarnaast ken ik geen dichter die zo zeer in staat is een sfeer van intimiteit in zijn gedichten op te roepen als Leo Vroman. Zijn intimiteit met... met alles. Op een willekeurige bladzijde: ‘Het zoenen der populieren, waar de wind haar schandelijk omarmen kan’. Een duimbreed eerder: ‘Dan zoals een pioen ontspruit vanuit gegeneerd steen / barst met hernieuwd geween / liefde het lichaam uit’. Twee volstrekt willekeurige bladzijden, altijd raak. Stukken natuur van iedere dimensie gaan onophoudelijk over tot puur menselijke intimiteiten. Vroman kleedt de natuur uit. Hij doet het met de hele natuur, al vele decennia. En nog steeds raakt hij geroerd door ieder stukje bloot dat hij ont-dekt. Hetzij in een gedicht, hetzij in het laboratorium. En deze ontroering weet hij direct op de lezer over te brengen. Naar mijn mening is dat het Vroman-effect in de poëzie. Het derde en laatste onderwerp is het moeilijkste. Is er iets vergelijkbaars in het doen van wetenschappelijk onderzoek en het maken van gedichten? Volgens de meesten van u waarschijnlijk niet. Volgens Leo Vroman wel. In het laboratorium zei hij eens: ‘De mensen hebben het altijd over inspiratie in de poëzie, maar ze hebben er geen idee van hoeveel inspiratie je nodig hebt voor wetenschappelijk werk.’ Maar, zult u zeggen, inspiratie is toch typisch des | |
[pagina 190]
| |
kunstenaars. ‘Poëte, prend ton luth et me donne un baiser’ en zo? Er zal hierover wel heel wat literatuur zijn, die ik allemaal niet ken. Als ik me, onbelast met kennis, moet wagen aan een definitie dan zou ik zeggen: inspiratie is het waar-haal-ik-het-vandaan gevoel. En dan snap ik Leo plotseling perfect wanneer hij onderzoek en poëzie in deze gelijkstelt. U ook, denk ik, want als u niet tot de totaal ongecijferden behoort, zult u zich herinneren hoe sommige meetkundige vraagstukken zichzelf plotseling oplosten als men maar de gelukkige hulplijn trok. Waarom nu juist die hulplijn? Hoe kom je erop? Kwestie van inspiratie, al wordt het meestal niet zo genoemd. Wie de inspiratie geen plaats gunt in het onderzoek denkt dat onderzoek een logisch voortstappen van de ene conclusie naar de andere is. Dit idee is al lang verlaten. Onderzoek is een stap in het duister doen en dan kijken of je misschien op de goede plaats terecht bent gekomen. De traditie wil dat je daarna net doet of je daar altijd al heen gewild had. Als het tenminste de goede plek is. Dat spel spelen we echter alleen om didactische redenen. Die stap in het duister nu kan door niets anders geleid worden dan door inspiratie. Als ik inspiratie zo definieer herken ik wat Leo zegt over de inspiratie in kunst en wetenschap. Dan is er inderdaad geen verschil tussen het vinden van de juiste woorden - men weet zelf niet precies hoe, en het vinden van de juiste hulplijn - men weet zelf niet waarom. Er is eerst recht geen verschil tussen het vinden van de gelukkige hulplijn en het oplossen van een onderzoeksprobleem. Om de goede hulplijn te trekken moet je wel vertrouwd zijn met de stof. Je kleine zusje zou hem nooit per ongeluk goed tekenen. Wie de theorie niet geleerd heeft kan de vraagstukken niet oplossen. En vertrouwdheid met de complexe vraagstukken van de moleculaire biologie verkrijg je alleen door met die moleculen op te staan en naar bed te gaan. Daar is die intimiteit weer. De motor van het Vroman-effect. |
|