Korte bi(bli)ografie van Johannes Olivier
1789-1817
Johannes Olivier werd op 27 juli 1789 te Utrecht geboren. Zijn vader was in
Utrecht journalist. Zijn moeder stierf op 15 september 1790 bij de geboorte van
haar achtste kind, waarna zijn vader in 1792 hertrouwde. Op 29 mei 1795 stierf
ook Johannes' tweede moeder in het kraambed. In hetzelfde jaar vluchtte zijn
vader, een aanhanger van Oranje, naar Engeland. Olivier werd daarna opgevoed
door een tante, die hem naar een Franse kostschool zond. Hij ontmoette zijn
vader pas weer op zijn achttiende jaar. Deze stierf een jaar later, op 30
november 1808 te Amsterdam.
1817-1826
Nadat Olivier vergeefs een literaire loopbaan had trachten op te bouwen in
Frankrijk en Nederland vertrok hij in 1817 via Rio de Janeiro naar Oost-Indië.
In Batavia monsterde hij als schrijver aan op de Wilhelmina.
Zijn overmatig drankgebruik bracht hem in de jaren 1818 en 1819 herhaaldelijk in
moeilijkheden. In 1821 trad hij in dienst als tweede klerk ter Algemene
Secretarie in Batavia. Een jaar later werd hij gepromoveerd tot tweede commies
bij de Raad van Indië H.W. Muntinghe. Per gouvernements-besluit van 19 juli
1822, no. 1 werd hij als tolk toegevoegd aan J.I. van Sevenhoven, commissaris te
Palembang (Sumatra). Hier leerde Olivier P.P. Roorda van Eysinga kennen, die in
Palembang als ambtenaar bij de politie werkzaam was. Olivier ging zich in
Palembang opnieuw te buiten aan de drank. In de nacht van 24 op 25 november 1822
liet hij zich zo gaan - hij zwaaide met sabels en schoot met pistolen in de
lucht - dat hij in verzekerde bewaring werd gesteld. Olivier werd teruggestuurd
naar Batavia, maar ook op de Algemene Secretarie bleef hij drinken. Op 6
november 1823 werd hij ontslagen en als schrijver aangesteld bij de Koloniale
Marine, feitelijk een degradatie. Op 2 februari 1824 werd hij toegevoegd aan
kapitein-ter-zee Zacharias Schrooijesteijn, met wie hij gouverneur-generaal
G.A.G.Ph. van der Capellen zou vergezellen op diens tournee door de Molukken
(Ambon, Banda, Saparoea, Ternate, Kemma, Menado, Makassar en Soerabaja). Olivier
maakte echter niet de hele reis mee. Hij bleef samen met Schrooijesteijn achter
op Ternate. Op een bruiloft in april 1825 misdroeg hij zich opnieuw. Zijn
belofte om zich beter te gedragen hield niet lang stand. Op 21 augustus 1825
sloeg hij in een dronken bui Schrooijesteijn met een speeltafeltje op het hoofd.
Olivier werd nu wegens verregaande insubordinatie en liederlijk gedrag in
hechtenis genomen. In Soerabaja werd hij voor de zeekrijgsraad gebracht, waar
hij per gouvernementsbesluit van 25 maart 1826, no. 19 werd geëxterneerd naar
Nederland.
1826-1839
In Nederland trouwde Olivier op 22 augustus 1827 met Dina Johanna van
Rietschoten. In Amsterdam werden zijn eerste drie kinderen geboren, er zouden er
nog tien volgen. Olivier probeerde nu van de pen te leven en ging in een hoog
tempo publiceren. In 1827 verscheen zijn Aanteekeningen gehouden op
eene reize in Oost-Indië, en gedurende een veeljarig verblijf in
onderscheidene Nederlandsche etablissementen aldaar (Amsterdam, De
gebroeders Diederichs, 1827), waarvan het jaar daarvoor voorpublikaties waren
verschenen in het vierde en vijfde nummer van het tijdschrift Cybele (nr. 4, 1826, p. 46 e.v.; nr. 5, 1826, p. 79-140). In hetzelfde
jaar publiceerde hij het eerste deel van het driedelige Land- en
zeetogten in Nederland's Indië en eenige Britsche etablissementen, gedaan in
de jaren 1817 tot 1826 (Amsterdam, C.G. Sulpke, 1827-1828). Naast zijn
eigen reisbeschrijvingen vertaalde hij veel werk van anderen; uit het Engels van
B. Hall, N.J. Malcolm, J. Ross en I. Taylor en uit het Frans van de Nederlandse
auteur C.S.W. van Hogendorp. Ook besprak hij nieuw verschenen werken voor het
tijdschrift Cybele. Circa 1832 vestigde hij zich te Kampen,
waar hij instituteur, directeur van een kostschool, was. Tevens werd hij
redacteur van het tijdschrift De Oosterling. Tijdschrift by
uitsluiting toegewyd aan de verbreiding der kennis van Oost-Indië
waarvan van 1834 tot en met 1837 drie delen zouden verschijnen. In deze jaren
verschenen ook het tweedelige Reizen in den Molukschen Archipel
naar Makassar, enz. in het gevolg van den gouverneur-generaal van
Nederland's Indië, in 1824 gedaan, en volgens de dagboeken en aanteekeningen
van onderscheidenen reisgenooten (Amsterdam, G.J.A. Beijerinck,
1834-1837) en het eveneens tweedelige Tafereelen en
merkwaardigheden uit Oost-Indië (Amsterdam, G.J.A. Beijerinck,
1836-1838). Olivier publiceerde twee titels voor de jeugd, feitelijk bewerkingen
van zijn eerder verschenen reisbeschrijvingen, te weten Elviro 's
reis naar en door Java en de Molukkos (Amsterdam, H.W. Weytingh) dat
circa 1835 verscheen en het tweedelige Tafereel van Oost-Indië voor
jonge lieden van beiderlei kunne (Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, 1840).
Ondertussen stuurde Olivier verschillende verzoeken aan het Ministerie van
Koloniën om hem terug te laten gaan naar Indië. In 1839 kreeg hij per verbaal
van 3 oktober, no. 14 toestemming om naar Nederlands-Indië terug te keren.
1839-1858
Begin 1840 vertrok het gezin Olivier. Oorspronkelijk zou Olivier belast worden
‘met de opvoeding der kinderen van den Heer Dézentje, landeigenaar op Java’. In
de Javasche Courant van 26 augustus 1840, no. 69 wordt echter
vermeld dat Olivier een Instituut wil oprichten van Opvoeding en Onderwijs te
Batavia, dat geopend zou worden op 15 september. Intussen was Olivier per
besluit van 12 september 1840, no. 1 benoemd tot translateur in de Engelse taal.
Per besluit van 3 december 1840, no. 2 werd hij benoemd tot hoofdonderwijzer van
's gouvernements eerste lagere school te Weltevreden. Ruim acht jaar later, op
26 maart 1849, werd Olivier benoemd tot directeur van 's Lands Drukkerij, welke
functie hij tot zijn dood zou blijven bekleden. Op 6 septem-