Uit menschlievendheid zoude ik barbaar kunnen worden. Reizen in Azië 1770-1830
(1992)–Greetje Heemskerk, Jaap de Moor, Murk Salverda, Paul van der Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Philips Roorda van Eysinga, de taalkundigeVan de auteurs die in deze bloemlezing vertegenwoordigd zijn, is Roorda degene die het diepst heeft nagedacht over de verhouding tussen Nederlanders en Indonesiërs. Daarvan getuigt zijn schitterende boek Verschillende reizen en lotgevallen (1830-1832). Hij verbaasde zich erover dat, na een aanwezigheid van tweehonderd jaar, de Nederlanders nog steeds zo weinig wisten over de volken in de Archipel. Volgens hem werd dat veroorzaakt door de onbekendheid met de inheemse talen en de onwil om die talen serieus te bestuderen. Om hier verandering in te brengen, legde hij zich tijdens zijn Indische jaren onvermoeibaar op de studie van de inheemse talen toe en verzamelde hij handschriften, waarvan hij er enkele vertaalde en uitgaf. Slechts door kennis van de taal, betoogde hij meermalen, kan men tot de inheemse maatschappij doordringen en begrip krijgen voor de sociale instellingen. Vanaf de eerste dag in Indië zou hij zich inspannen om de talen te leren en de kennis ervan te verspreiden. Terug in Nederland pleitte hij voor onderwijs in de talen van de Archipel, het Maleis in de eerste plaats, omdat hij kennis van de taal essentieel achtte voor het goed functioneren van de koloniale ambtenaar. Alleen op die manier zouden de Nederlanders door kunnen dringen tot de harten van de Indonesiërs. Hem stond een verlicht en humanitair koloniaal bestuur voor ogen. Geen wonder dat hij tot de fervente aanhangers van gouverneur-generaal Van der Capellen behoorde. Roorda arriveerde in Indië als militair.Ga naar eind16 Hij was in 1796 in Kuinre geboren in het gezin van de predikant Sytze Roorda van Eysinga en was na zijn opleiding, uit zucht naar avontuur, in militaire dienst gegaan. Hij maakte de Slag bij Waterloo mee (juni 1815) en diende daarna in de garnizoenen van Doesburg en Grave. Hij was literair geïnteresseerd en artistiek bevlogen en het garnizoens-bestaan kon hem maar matig bekoren: ‘Ik begreep niet geboren te zijn, om in Grave mijn leven te slijten, en alle maanden mijn vijf en zeventig gulden, alleen voor garnizoensdienst te ontvangen. Ik besloot derhalve naar Oost-Indie te gaan, om aldaar mijne loopbaan voort te zetten, of in andere betrekkingen mijne fortuin te beproeven’. Hij stelde zijn ouders van dit besluit op de hoogte, rekenend op de nodige tegenstand. ‘Maar hoe was ik verwonderd’, schreef hij, ‘toen mijn vader mij schreef, dat hij als predikant naar Java zou stevenen’. Inderdaad gingen ook zijn ouders naar de Oost. Zijn vader werd predikant van de Hervormde Gemeente in Batavia. Overigens dreigde Roorda's vertrek naar de Oost nog op het laatste nippertje te worden verhinderd; tot zijn schrik werd hij in Harderwijk, waar het koloniaal werfdepot zich bevond, ingedeeld bij de troepen met bestemming de West! Met hulp van een bevriende officier in het werfdepot wist hij deze beslissing nog tijdig terug te draaien. Na aankomst in Batavia verliet hij al snel de militaire dienst en werd burger-ambtenaar. Hij werkte op het Departement voor Inlandse Zaken, dat de contacten met de inheemse vorsten onderhield. Hij legde zich toe op de studie van de talen en stelde in opdracht van de overheid een Nederduits-Maleis en een Maleis-Nederduits woordenboek samen (gepubliceerd in 1824 en 1825), waarmee hij naam maakte. Teruggekeerd in Nederland in 1830 schreef hij eerst zijn Verschillende reizen en lotgevallen, waarna hij in 1836 tot hoogleraar in de ‘Maleise taal en de land- en volkenkunde der Oostindische Gewesten’ werd benoemd aan de acht jaar eerder opgerichte Koninklijke Militaire Academie in Breda. Vanaf 1836 werden daar ook de officieren opgeleid die bestemd waren voor de dienst in Indië. Nu kon hij zich wijden aan wat hij als zijn levenstaak zag, het onderwijzen van de inheemse taal en het verbreiden van kennis over Nederlands-Indië. Met welk een hooggestemd idealisme hij aan het werk toog, laat zich aflezen uit zijn inaugurele rede, waarmee hij zijn ambt aan de kma aanvaardde: ‘Jongelingen! Dit uur is belangrijk voor het vaderland, voor Nederlands-Indie, voor u en voor mij! In dit uur vangt dat onderwijs aan, hetwelk nog nimmer en nergens op aarde bestaan heeft. Zijne Majesteit heeft besloten dat het bestuur over millioenen onderdanen in Indië door mannen ervaren in Indische talen, land- en volkenkunde, worde verzacht en verbeterd.....Welk een aangenaam gevoel voor U te denken: wij zullen de eersten zijn, die met de Indiaanen zullen kunnen spreken. Wij zullen hunne zeden, hunne gewoonten, hunne godsdiensten verstaan. Wij zullen hen kunnen leiden en vormen. Wij zullen botsingen voorkomen en bloei en welvaart bevorderen’.Ga naar eind17 De aanstaande officieren zullen zijn toespraak ongetwijfeld met genoegen hebben beluisterd. Na een zevenjarig verblijf in Breda vertrok hij weer naar Indië om er zijn taalstudie voort te zetten. Hij schreef nog een veelgebruikt, maar minder levendig geschreven, driedelig Handboek der land- en volkenkunde, geschied-, taal-, aardrijks- en staatkunde van Nederlands-Indie (1841-1850) en een nieuw woordenboek, Algemeen Nederduits-Maleis Woordenboek in de hof-, volks- en lage taal (1855). Hij overleed in 1858 in Utrecht. Roorda was voor alles een wetenschapsman, een taal- | |
[pagina 15]
| |
geleerde, ook al is er dan naar onze maatstaven (en zelfs naar de toenmalige) wel een en ander op zijn methode en aanpak aan te merken. Zijn oordeel over de Indonesische bevolking werd door zijn wetenschappelijke instelling getemperd. Hij zocht steeds een genuanceerd standpunt, waarbij hij kritiek op de gedragingen van de Nederlanders (of de Europeanen in het algemeen) niet schuwde. Maar bovenal was hij een nieuwsgierig waarnemer en bleek hij iemand die de pen met vaardigheid kon hanteren. Zijn Verschillende lotgevallen en reizen blijven tot vandaag de dag een boeiend en uiterst lezenswaardig verslag van zijn belevenissen in de Indonesische archipel. |