Uit menschlievendheid zoude ik barbaar kunnen worden. Reizen in Azië 1770-1830
(1992)–Greetje Heemskerk, Jaap de Moor, Murk Salverda, Paul van der Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Johannes Olivier, de popularisatorZoals Haafner zijn hart aan India verloren had, had Olivier dat aan Indië.Ga naar eind14 Beiden voelden zich na terugkomst in Europa ongelukkig en ze deden er alles aan terug te keren naar de tropen waar ze zich thuis voelden. Vooral het ongedwongen en informele karakter van de samenleving trok hen aan. Gaf Haafner een prachtige beschrijving van de samenleving in Sadras, Olivier schetst ons een soortgelijk beeld van Ternate waar hij van mei 1824 tot april 1825 verbleef, ‘...de zamenleving der Europenanen op het eiland Ternate ...kenmerkt [zich] door gulhartige wellevendheid, hulpvaardigheid, eenvoudige ongedwongenheid, gepaard met die kieschheid, welke nimmer dien losbandigen toon, en die uitsporige levenswijze toelaat, welke bij de Tartuffes van Batavia, zoo niet openlijk, des te meer binnensmuur zo algemeen zijn’.Ga naar eind15 Het hemelsbrede verschil tussen de kleine multiraciale samenlevingen ver weg van het centrum en de strak georganiseerde en formele samenleving in de hoofdplaatsen van het Europees gezag wordt ons door Haafner en Olivier duidelijk gemaakt. Olivier keerde zich telkens tegen zijn superieuren en zijn ambtelijke carrière in Nederlands-Indië was er een van voortdurende botsingen met het gezag, overigens mede ten gevolge van zijn drankzucht. Uiteindelijk werd hij in 1826 uit Nederlands-Indië verbannen. Bij terugkeer in Nederland ontpopte hij zich tot keurig huisvader en een nijver publicist en dit alles - zo krijgt men de indruk - om door een rehabilitatie de terugkeer naar Nederlands-Indië te verdienen. Zijn eerste artikel, ‘Aantekeningen gehouden op eene reis in Oost-Indië, en gedurende een veeljarig verblijf in onderscheidene Nederlandsche etablissementen aldaar’, werd gepubliceerd in het vierde en vijfde nummer van Cybele (1826), een tijdschrift over vreemde landen en volken dat ook reisverhalen bevatte. Het was het eerste in een reeks van artikelen en boeken waarin hij vooral de kennis van het lezend publiek over Nederlands-Indië wilde vergroten. Van de auteurs in deze bloemlezing is Olivier degene die het meest aan de popularisering van Nederlands-Indië heeft gedaan. Hij gaf zelfs gedurende drie jaren, van 1834 tot 1837 een tijdschrift uit, De Oosterling, dat geheel aan dat land gewijd was. Olivier richtte zich niet alleen op het volwassen publiek maar bewerkte zijn verhalen ook voor de jeugd. Voor deze bloemlezing is uit een dergelijke bewerking gekozen. Hierin kwamen ook verhalen over India voor die hij zonder bronvermelding van Engelse auteurs had overgenomen. Olivier zelf was nooit in India geweest. Hij was echter de enige niet die zich aan plagiaat schuldig maakte. Veel reisliteratuur is een onontwarbare knoop van ontleningen aan andere reisverhalen en men mag blij zijn als men zo'n ‘reisleugen’ op het spoor komt. Voor de lezers zal het weinig uitgemaakt hebben, voor hen was het in de eerste plaats ontspanning: in gedachten meegevoerd worden naar verre oorden en vreemde culturen om samen met de verteller de meest grandioze avonturen te beleven. Dit was en is eigenlijk nog altijd de grote aantrekkingskracht van het reisverhaal. Het informatieve element neemt daarbij slechts een secundaire plaats in. |
|