Uit menschlievendheid zoude ik barbaar kunnen worden. Reizen in Azië 1770-1830
(1992)–Greetje Heemskerk, Jaap de Moor, Murk Salverda, Paul van der Velde– Auteursrechtelijk beschermdJacob Haafner, de avonturierHaafner was van Frans-Duitse afkomst en kwam op achtjarige leeftijd in Amsterdam wonen waar zijn vader een praktijk als huisarts opende.Ga naar eind10 Omdat Haafner senior op die manier niet in het levensonderhoud van zijn gezin kon voorzien, besloot hij in 1766 aan te monsteren als scheepschirurgijn bij de voc. Zijn beslissing om zijn toen elfjarige zoon mee te nemen zou grote consequenties voor de verdere levensloop van Jacob hebben. Bij aankomst in Kaapstad, in december 1766, overleed zijn vader en brak voor Jacob een driejarig verblijf in Zuid-Afrika aan, waar hij voor het eerst met de donkere kanten van het kolonialisme geconfronteerd werd. De ervaringen, die hij hier opdeed, vormden de grondslag voor zijn latere anti-koloniale houding. Jacob keerde in 1770 terug naar Amsterdam, maar kon er niet meer aarden; hij vond de sfeer er te drukkend en na amper een jaar vertrok hij weer naar Azië. Na avontuurlijke omzwervingen op zee en vele maanden in het Compagnies hospitaal in Bengalen, trad hij in 1773 als klerk in dienst van de voc op het hoofdkantoor van de Coromandelkust, Negapatnam. De Compagnie dreef er een bloeiende handel in katoentjes, tot deze abrupt tot stilstand kwam door het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog. Haafner bevond zich toen als boekhouder in Sadras, een bijkantoor van Negapatnam. Hij voelde zich in de multiraciale samenleving van dit ‘buitencomptoir’, waar rang noch titels belangrijk waren, gelukkig. In de bijna tien jaar die hij in Zuid-India doorbracht leerde hij de taal, het Tamil, uitstekend spreken en raakte hij sterk onder de indruk van de Hindoeïstische cultuur. Zo werd hij vegetariër: ‘Ik ben een menschenvriend, ja zelfs een dieren-vriend’, schreef hij. Bij de verovering van Sadras door de Engelsen in 1781 werd hij als krijgsgevangene naar Madras afgevoerd, waar tot zijn vertrek in december 1782 een verschrikkelijke hongersnood woedde. Door het zien van zoveel leed, waarvoor de Engelsen zo weinig mededogen toonden, ontwikkelde Haafner een sterke afkeer van het kolonialisme. De met het kolonialisme geassocieerde zending en het wangedrag van de Europese zendelingen boezemden hem even veel afkeer in. In zijn reisverhalen geeft hij voortdurend uiting aan zijn kritische visie. Hij vatte zijn credo nog eens samen in een vlammend anti-koloniaal protest, Onderzoek naar het nut der zendelingen en zendeling-genootschappen (Haarlem 1807). Het sloot aan bij de lange anti-koloniale traditie in Europa die begon met Bartolomé de las Casas' Brevisima relacion de la destruccion de las Indias occidentales (Sevilla 1552). Ondanks zijn afkeer van de Engelsen | |
[pagina 11]
| |
moest hij om de kost te verdienen toch bij hen in dienst treden. Zo werkte hij van 1784 tot 1786 als boekhouder voor de voormalige gouverneur van Benares, Joseph Fowke, in Calcutta. Hij kwam in contact met Britse compagniesdienaren uit kringen van de Asiatic Society, die in 1784 door Sir William Jones was opgericht. Haafner leerde er Bengali en enig Sanskrit. In een stad die volgens hem gebouwd was op ‘...de puinhopen van het geluk en de welvaart van al de naburen ... en door het bloed van millioenen onschuldigen verkregen en uit de roof van allen te zamen gebragt’, kon hij niet langer leven.Ga naar eind11 Haafner verliet Calcutta in 1786 en maakte een reis langs de Coromandelkust, die hij later beschreef in zijn magnum opus Reize in eenen palanquin. Daarin beschrijft hij zijn verhouding met het Indiase danseresje Mamia, een romantische liefdesgeschiedenis tegen een oriëntaalse achtergrond. De eerste jaren na terugkomst in Europa in 1787 leefde Haafner van het bescheiden fortuin dat hij in India had verdiend. De staat van gentleman-scholar, die hij toen voerde, was van korte duur, want zijn geld dat hij in Franse staatsschuldbrieven had belegd, ging verloren. Zodoende zag hij zich genoodzaakt nieuw emplooi te zoeken en natuurlijk wendde hij zich daarvoor tot zijn oude werkgever, de VOC. Hij dacht in aanmerking te komen voor een hoge post bij de Compagnie. Maar niets was minder waar. Hij ontdekte al snel dat ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ in de Bataafse Republiek vooral gold voor de oude regenten-elite. Naast zijn weinig glorieuze nering als pijpenkoopman, zocht Haafner andere wegen om geld te verdienen. Hij begon zijn ervaringen in de overzeese wereld op papier te zetten. Ze zouden in boekvorm verschijnen in het begin van de negentiende eeuw. Tevens publiceerde hij enkele tijdschriftartikelen over India en hij had zelfs het plan een weekblad over India uit te geven. Het is er nooit van gekomen, maar zijn boeken hadden succes en genoten grote populariteit, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Ze werden al snel in het Duits, Frans en Engels vertaald. Hoe er in die tijd in het buitenland over Haafner en zijn werk gedacht werd, kan afgeleid worden uit de volgende citaten. In Duitsland beschouwde men hem als ‘einen feinfühlenden Menschenfreund und unparteiischen Beobachter’. In Frankrijk had men oog voor zijn kwaliteiten als kritisch denker: ‘Un penseur original et profond, qui a rendu ses idées dans un style aussi brilliant que énergique’.Ga naar eind12 |
|