Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermdDe groten der aardeMevrouw Bentinck eindigt met het besluit van Charlotte Sophie in 1749 om, na de dood van haar geliefde Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe, haar recht in de zaak tegen Bentinck te zoeken aan het hof in Berlijn. De verteller schrijft dan: ‘Maar dat is een andere geschiedenis.’ (Mevrouw Bentinck, p. 454) Die andere geschiedenis wordt in De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck ook anders verteld. Dat blijkt uit de ondertitel: een geschiedverhaal. Het geschiedverhaal gehoorzaamt aan een aantal wetten. ‘De historicus-verteller opereert altijd tussen twee polen; de pool van een vereenzelviging met de personages of omstandigheden van zijn verhaal en de pool van een totaalvisie op het gebeuren’, zegt de historicus Von der Dunk in De organisatie van het verleden (1982).Ga naar eind5 Het geschiedverhaal kent een lineair verloop, heeft een welomschreven onderwerp en de gebeurtenissen hebben een causale relatie. Het is georganiseerd en gestructureerd. De samenhang is aangebracht door de terugblik vanuit een later standpunt. Hoewel het lijkt alsof de gebeurtenissen zich in een keten van oorzaak en gevolg ontrollen, dicteert de kennis over de afloop van het verhaal het causale verband. Causaliteit is alleen achteraf te constateren en is een vorm van selectie. Naarmate het gekozen eindpunt varieert, varieert de reeks gebeurtenissen die ertoe leidden. In Mevrouw Bentinck wordt het presens historicum gehanteerd: hoe het afloopt weet niemand. De rol van de verteller is in principe betrekkelijk bescheiden: hij registreert wat hem opvalt. De groten der aarde staat in de verleden tijd. De verteller heeft vanuit het standpunt van de bekende afloop waarheen het verhaal zich onvermijdelijk bewoog, een gezaghebbender greep op de selectie van de gebeurtenissen. De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck begint net als Mevrouw Bentinck met een vraag ingeleid door ‘hoe’: ‘Hoe treedt een man wiens echtgenote hem om een minnaar verlaten heeft de wereld tegemoet zonder belachelijk te zijn, en-omdat de eer van de familie op het spel staat-zonder haar nog meer in opspraak te brengen?’ (p. 15) Deze openingszin zet de toon van persoonlijke motivatie in een leven, gewijd | |
[pagina 106]
| |
aan politiek. De faits et gestes van de staatsman, die Bentinck als zoon van zijn bekende vader (gunsteling van Willem iii) en vurig orangist wilde zijn, krijgen een bijzondere kleur tegen het decor van zijn eerverlies en de ondergrondse strijd met zijn exechtgenote, uitgevochten tot aan het keizerlijk hof in Wenen. Niet alleen de abstracte idealen van landsbelang bepalen het handelen van mensen in de geschiedenis, maar ook de geheimen van het eigen leven, de verlangens, de mislukkingen, de schaamte, de trots. Geschiedenis is niet alleen het zichtbare patroon in het tapijt, maar ook en vooral de achterkant ervan, waar de draden van het persoonlijke, kleinmenselijke dooreenlopen en in de knoop raken. De twee ‘onverenigbare karakters’ staan niet meer tegenover elkaar, hoewel hun juridische strijd in volle hevigheid is ontbrand. De confrontatie is indirect. Zij worden beschreven in een andere oppositie: het persoonlijk lotgeval als onderdeel en functie van de maatschappij en de politiek. Om de oorzaak van alle ellende, de scheiding en de tweespalt, te benadrukken is het boek een tweeluik. Het eerste deel is gewijd aan Willem Bentinck en behandelt de periode van 1740, het jaar waarin de akte van scheiding van tafel en bed werd opgesteld, tot 1750, het jaar waarin Bentinck ha een langdurig bezoek aan Wenen - waar hij niet alleen de belangen van de stadhouder behartigde, maar ook zijn eigen zaak aan het keizerlijk hof
Omslag van de eerste druk van De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck (1981) met als motto een citaat uit Haasses eerdere Bentinck-roman: ‘Willem Bentinck is, ook internationaal, een man van groot gezag geworden, sinds hij is opgetreden als een van de leidende figuren van wat men “de Omwenteling” noemt.’ Met de omwenteling wordt gedoeld op het herstel van het stadhouderschap in 1747. Willem Bentinck had daarin een groot aandeel.
Omslag Martin van Meyten en Karina Meister. Collectie Querido bepleitte - terugkeert in Den Haag. Daar bemerkt hij dat zijn politieke rol bij het herstel van het stadhouderschap voor Oranje min of meer is uitgespeeld. Willem Bentinck wordt niet meer onverdeeld gunstig geportretteerd. Als vader is hij nog steeds een voorbeeld, maar als politicus is hij een beetje een Wichtigmacher. Het tweede deel behoort geheel en al Charlotte Sophie toe. Bentinck is achter de horizon verdwenen. Charlotte Sophies proclamatie van onafhankelijkheid en eerlijk, gewetensvol oordeel over zichzelf aan het eind van Mevrouw Bentinck wordt gecorrigeerd door de beschrijving van haar pogingen in het gevlij te komen bij Frederik ii van Pruisen, Maria Theresia van Oostenrijk of ieder ander die zij voor haar kar kan spannen. Ze gaat daarbij regelmatig over de schreef en krijgt de contouren van een rasintrigante, die echter ook weer niet zo geslepen is, dat zij er voordeel van heeft. Ze verliest het pleit nogal eens; ze wordt het slachtoffer van haar eigen gebrek aan inzicht, dat zijzelf voor de hoogste politiek verslijt, en dat maakt haar ten slotte sympathiek. Ronduit onuitstaanbaar voor twintigsteeeuwse vrekken blijft haar omgang met geld. Ze belijdt haar grote zorg voor de aan haar toevertrouwde kinderen - naast haar eigen onwettige kinderen nam zij liefderijk andere adellijke verschoppelingen op in haar huishouding - en in die belijdenis is zij oprecht, maar het komt niet in haar hoofd op de tering naar de nering te zetten. Integendeel, ze legt kostbare verzamelingen van munten aan om erbij te horen, terwijl haar kinderen, die ze onder de hoede van een echtpaar heeft achtergelaten, geen hele kleren hebben om in uit te gaan. Ze gaat ten onder aan haar hardleersheid en haar aristocratische egocentrie. De onvermijdelijkheid daarvan draagt de kiemen in zich van een tragikomedie. De ex-echtelieden worden onder een ander licht bezien en in een ander soort verhaal geplaatst. De personages zijn niet meer de hoofdrolspelers in hun eigen kleinmenselijke drama, maar figuranten op het grote wereldtoneel. De Bentincks en hun particuliere beslommeringen zijn het aspect waaronder de grote geschiedenis wordt bekeken. De lezer volgt hen niet meer voornamelijk in de authentieke docu- | |
[pagina 107]
| |
menten, hoewel die nog steeds een grote rol spelen, maar in een lopend verhaal door een verteller, die de bronnen heeft verwerkt en geïnterpreteerd. De hoeveelheid feiten en verbanden is kennelijk zo groot, dat de presentatie van de documenten op zichzelf onvoldoende de chaos ordent. Een enkele keer laat de verteller zich zelfs gaan in sfeerbeschrijvingen, en verlaat zij de onopgesmukte stijl van de waarheid, de naakte kracht van de documenten, om met literaire middelen het inlevingsvermogen te prikkelen en de verbeeldingskracht te stimuleren: ‘Even wil ik toegeven aan de verleiding alle beelden die zich nu voor mijn geestesoog verdringen ook te beschrijven [...]’ (De groten der aarde, p. 105) Een halve bladzijde lang neemt de romanschrijfster de teugels over; ze kan het niet laten. ‘Maar genoeg’, zegt ze dan, ‘dit is speelterrein voor de verbeeldingskracht van de lezer. Wat mij te doen staat, is uit een voorlopig nog onoverzichtelijke massa gegevens, bergen vergeeld papier, datgene op te diepen, dat licht kan werpen op de achtergrond en omstandigheden van die reis.’ (p. 106) Wat is de strekking van die mededelingen? Dat de verbeeldingskracht bij de lezer thuishoort en niet bij de schrijver. Die laatste moet feiten in een logisch verband plaatsen, een interpretatie ontwikkelen, opdat de lezer die kan toepassen. Ze kauwt niet meer voor. Ze neemt de lezer serieus. De vraag rijst of er sprake is van een werkelijke emancipatie van de lezer. De rol van de auteur als verteller van het verhaal impliceert een zekere bemoeienis, die in tegenspraak is met de uitnodiging aan de lezer het zelf uit te zoeken. Een voorbeeld daarvan is te vinden in de scène tussen Charlotte Sophie en Voltaire. (De groten der aarde, p. 139-143) Zij is door hem voor een souper uitgenodigd. De auteur geeft de conversatie letterlijk weer, met de bekende fictionele conventie van het absolute geheugen. Zij schrijft bovendien dat er ‘verstrooid’ werd geproefd van de gerechten, en even later maakt ze gebruik van de ‘Erlebte Rede’, wat een auteur-op-afstand niet snel zal doen. Konden in dit geval de documenten de mensen niet zo echt en levend neerzetten als de schrijver het in fictie kan doen? Hoe wordt in De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck het karakter van de hoofdpersonen getekend? Welke middelen worden ingezet om welke indruk te vestigen, en wijkt die af van de indruk die de lezer in het eerste Bentinck-boek heeft gekregen? Van de close-up verandert de camera-instelling nu naar
Portret van Willem Bentinck (1704-1774) op middelbare leeftijd. Haasse schrijft over hem in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 67): ‘Willem is van meer dan gemiddelde lengte, stevig gebouwd, zelfs iets te zwaar voor zijn leeftijd, met een fris innemend gezicht en grijsblauwe ogen. Wanneer hij glimlacht, plooien zijn mondhoeken zich onwillekeurig op een manier die bij mensen verschillende reacties wekt; in wat de een opvat als een blijk van verlegenheid, onzekerheid, meent de ander verholen spot of leedvermaak en hoogmoed te lezen.’
Door anonymus naar Jean-Etienne Liotard, pastel 59,5 × 48 cm. Collectie Kasteel Middachten bij De Steeg | |
[pagina 108]
| |
een totaal. De personages veranderen niet, maar zij worden geplaatst in een ruimer kader, en krijgen daardoor een andere dimensie. Ze worden letterlijk en figuurlijk kleiner. Opnieuw vlecht Haasse commentaar van anderen op de persoonlijkheid van gravin Bentinck in. Dat commentaar van tijdgenoten is aan het begin van de kennismaking met Charlotte Sophie veelal lovend - ze heeft charme - maar verkeert na verloop van tijd in het tegendeel. Een van de weinige getuigen à décharge is de prinses von Anhalt-Zerbst, een familielid en vriendin van Charlotte Sophie, even onafhankelijk als zij en evenzeer onder de bekoring van het nieuwe denken en schrijven van onder anderen Jean-Jacques Rousseau, een kanttekening die de lezer van deze tijd voor haar in moet nemen. Van die prinses wordt gezegd: ‘Tijdgenoten hadden over het algemeen geen bijster gunstig oordeel over Johanna von Anhalt-Zerbst. Men vond haar eerzuchtig en verwaand.’ (De groten der aarde, p. 227) Dat maakt haar getuigenis dubbelzinnig. Wie moeten we geloven, de tijdgenoten of de verteller die niet voor niets de toets van Rousseau aanbrengt, of allebei. Hoe men het ook wendt of keert: na het lezen en herlezen van de twee Bentinck-boeken waarin Willem Bentinck de facto en de jure een grote en overtuigende rol speelt, blijft de onuitstaanbare Charlotte Sophie met weerhaken in de geest van de lezer vastzitten en is zij de meest onsterfelijke, de meest menselijke, de meest werkelijke. Charlotte Sophie is een draad in het weefsel van haar tijd, niet beslissend voor het patroon. Voor de traditionele geschiedschrijving is zij minder dan een voetnoot. Voor de ‘alternatieve’ geschiedschrijving van de anonieme massa of de grote begrippen is zij te weinig representatief. Maar in haar lotgevallen, zoals Haasse die in de twee Bentinck-boeken heeft gepresenteerd, wordt de grote geschiedenis weerspiegeld, die net zozeer als het leven van kleine mensen wordt bepaald door liefde en eigenbelang, moedwil en misverstand. |
|