Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermdMevrouw BentinckMevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter, een ware geschiedenis (1978) is de eerste van de drie. De hele titel is volgens een achttiende-eeuwse romanconventie samengesteld, net als die van Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven: vermeld wordt wie of wat het is en waarover het gaat. De toelichting op de titel, ‘een ware geschiedenis’, is een bekende paradox om fictie aan te kondigen. Door de waarheid van de geschiedenis te benadrukken wordt de lezer opgeroepen zijn ‘ongeloof op te schorten’. Maar de inhoud van de eerste alinea confronteert de lezer met de andere, programmatische betekenis. Zo men al twijfelen mag aan de waarheid van een geschiedenis, dan niet in dit geval. ‘Hoe begint men een ware geschiedenis, zonder dat die ogenblikkelijk aan geloofwaardigheid inboet, ja, zonder dat feiten in fictie veranderen? Het echt gebeurde, maar ongrijpbare verleden krijgt immers als vanzelf de kleuren van de sage.’ (Mevrouw Bentinck, p. 9) Een echo van het slot van De tuinen van Bomarzo: ‘Heb ik het verleden geweld aangedaan, mensen en feiten vervormd naar mijn eigen beeld [...]?’ (p. 140) Voordat Hella Haasse het verhaal daadwerkelijk begint met de sprookjesachtige inleiding ‘Er was dan’, maakt zij haar bedoelingen duidelijk: geen dubbelzinnigheden, geen spel met fictie en werkelijkheid. De lezer moet het volgende als werkelijkheid en niet als verbeelding aanvaarden. Hij mag niet denken onder het mom van werkelijkheid fictie opgediend te
Omslag van de eerste druk van Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (1978) met als motto het rouwdevies van het Huis Aldenburg: ‘Les morts sont vivants’. Achter in het boek wordt een nauwkeurige verantwoording gegeven van de geraadpleegde archiefstukken. Op het omslag Gezicht op de oranjerie van Sorghvliet door Jan van Cal. Sorghvliet - dat tegenwoordig bekend staat als het Catshuis - werd door Willem Bentinck bewoond.
Omslag Ary Langbroek. Collectie Querido krijgen, hoewel dat bijna ‘als vanzelf’ gaat, zoals Haasse in de eerste alinea zegt. Hij mag niet concluderen dat de wetten van vertellen die elk verhaal en dus ook het verhaal van een ware gebeurtenis regeren, de waarheid verplaatsen naar het rijk van de verbeelding. Uit de vorm mogen geen gevolgtrekkingen voor de aard van de inhoud worden gemaakt. Daarmee stelt zij dat er een verschil is tussen de waarheid in fictie en de waarheid in historie. Een strijdpunt dat al dateert van Aristoteles, die poëzie hoger stelde dan geschiedenis, omdat poëzie op een algemener niveau ware uitspraken doet. Ankersmit betoogt dat het waarheidscriterium niet geschikt is om literatuur en geschiedenis van elkaar te schei- | |
[pagina 98]
| |
Zelfportret van Charlotte Sophie von Aldenburg, ± 1729. Charlotte Sophie is ongeveer veertien jaar oud als zij op verzoek van haar moeder, prinses Wilhelmine Marie von Aldenburg, dit portret schrijft. Prinses Wilhelmine Marie von Aldenburg deed dit verzoek aan al haar naasten en legde zo - puur uit liefhebberij - een grote verzameling portretten aan van familieleden, bevriende bewoners, hogere beambten van haar echtgenoot, de predikant en de huisarts. Charlotte Sophie was als derde aan de beurt. Haar portret werd opgenomen in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 47).
Collectie Rijksarchief Gelderland, Arnhem. Familiearchief Bentinck inv.nr.622, nr.3
Zelfportret van Charlotte Sophie von Aldenburg, ± 1729. Charlotte Sophie is ongeveer veertien jaar oud als zij op verzoek van haar moeder, prinses Wilhelmine Marie von Aldenburg, dit portret schrijft. Prinses Wilhelmine Marie von Aldenburg deed dit verzoek aan al haar naasten en legde zo - puur uit liefhebberij - een grote verzameling portretten aan van familieleden, bevriende bewoners, hogere beambten van haar echtgenoot, de predikant en de huisarts. Charlotte Sophie was als derde aan de beurt. Haar portret werd opgenomen in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 47).
Collectie Rijksarchief Gelderland, Arnhem. Familiearchief Bentinck inv.nr.622, nr.3 Je ne sçai pourquoi j'entreprens de faire mon/ portrait. Je ne me connois pas. S'il n'estoit/ question que du dehors, je n'aurois qu' à mettre/ un miroir devant moy, pour me peindre fidelle-/ ment: mais il n'y a point de miroir pour l'ame./ Je sçay bien ce que je feray, & vous le verrez dans/ un moment. Je me regarde donc, &/ je crois voir que quoi-que je ne sois pas belle,/ j'ay un petit minois assez drole. C'est ma/ faute si je ne suis pas plus jolie. J'avois, diton,/ une tres belle bouche, à force de la mordre, j'ay/ une lévre qu'on peut appeller une Lippe. Mes/ dens ne sont pas belles, encore si j'en avois/ soin! J'ay le nez court & gros par le bout. Mon/ front peut passer. Mes cheveux sont beaux &/ blonds, mais je n'en ay pas beaucoup./ / J'ay les oreilles trop grandes. J'ay les yeux gris,/ ils ne sont ni grands ni petits. Vous voyez que/ tous ces traits ne composent pas un beau visage/ Cependant comme je ne fais qu'entrer dans ma 14.e année, ce grand air de jeunesse fait qu'on/ peut me souffrir, surtout quand je suis animée/ car il est encore vray que je suis naturellem[ent]/ pâle. A l'égard de ma taille, les uns disent/ que je suis assez grande pour mon âge,/ les autres n'en conviennent pas. Je ne suis/ pas fort menuë, mais je suis bien faite. Je/ marcherois bien si je voulois. La malheureuse/ habitude que j'ai prise de courrir, fait que je/ ne marche jamais. J'ay le bras rond & les/ mains passables. Je suis forte, & quand je/ tiens quelcun, il ne se depêtre pas aisem[ent] de/ moy. C'est assez parler de mon extérieur. Le/ / principal est le dedans. Mais comme je me/ connois peu, je vais vous dire ce qu'on dit de/ moy. Je commencerai par un trait capable/ de prévenir assez en ma faveur, pour qu'on me fasse/ un peu de grace sur le reste. C'est qu'on dit/ que j'ay le coeur bon, & franchement je suis/ bien aise de le croire, cela fera le contrepoids/ de mes mauvaises qualitez. Je ne manquerois/ pas d'esprit, si je pouvois le cultiver, & je ne/ le puis pas parceque je ne le veux pas, car/ j'ay assez d'occasions d'apprendre. J'ay la mémoire/ assez heureuse; la question seroit de me mettre/ de bonnes choses dans la teste. J'ayme la lecture/ pourvû-que je ne la fasse pas moi-même. J'aime/ sur tout les livres d'Histoire: Mais quand il/ faut que je lise, & que j'écrive moy-mesme,/ c'est un vray fardeau. Il n'y a raison qui m'y/ / puisse obliger, car j'ay une opiniâtreté insuppor-/ table. On me dit assez souvent que j'ay l'humeur/ indomptable & il faut passer condamnation./ J'ai l'esprit contrariant, ce qui me rend/ désagréable dans la conversation. Quand je/ veux quel-quechose, rien que l'autorité n'est/ capable de me l'oster de la teste. On me dit tout/ cela, & s'il faut parler sincérement je crois qu'on/ a raison. Je suis lasse de dire du/ mal de moy. Dieu me veuille corriger &/ me rendre digne fille du plus honneste ho[mme]/ de pére, & de la plus vertueuse mére qui fut/ jamais. Dieu me veüille faire son Enfant./ Chartotte Sophie d'Aldenburg | |
[pagina 99]
| |
den. Hoe dan ook, ‘een ware geschiedenis’ geeft de schijn dat de gebeurtenissen buiten de verbeelding van schrijver en lezer in een gebied van zekerheid en controleerbaarheid hebben plaatsgevonden. De schrijver is niet meer dan een medium, een bemiddelaar, hij laat zíén, de feiten spreken voor zichzelf. Zie ook het onpersoonlijke ‘men’ in de eerste zin. Een onopgesmukte stijl moet bovendien de garantie zijn voor de geloofwaardigheid van het vertelde, alsof literaire hoogstandjes niet thuishoren in serieuze geschiedschrijving. Waarom die aandacht vragen voor het verschil tussen fictie en werkelijkheid? Zonder enig probleem zou de auteur de documenten op wetenschappelijk verantwoorde wijze hebben kunnen presenteren, als diplomatische of kritische uitgave met notenapparaat, register en bibliografie, en voorzien van een uitgebreide introductie, en niemand zou hebben getwijfeld aan de ‘echtheid’ of de ‘geloof-waardigheid’. Aan het slot verantwoordt Haasse in een nawoord haar evenwichtsoefeningen. Zij erkent dat er ‘natuurlijk’ sprake is van subjectieve interpretatie van de gegevens, en dat zij een enkele maal het waarschijnlijke als vaststaand feit heeft aangenomen of een schraal gepresenteerd gegeven heeft ‘aangekleed’. Zij heeft de vorm, een montage van authentieke stukken, gekozen, ‘omdat ik niet geloof dat ik in een roman de mensen zo echt en levend had kunnen neerzetten als zij het in hun eigen woorden zichzelf en anderen hebben gedaan’. (Mevrouw Bentinck, p. 463) Gemakzucht of valse bescheidenheid? Zijn de haken van verantwoording, waartussen zij de documenten heeft gezet, misschien toch de aanhalingstekens van een verhaal? Zou een kritische of diplomatische editie van de documenten de afstand te groot hebben gemaakt of zou die een de auteur onwelgevallig beeld hebben opgeleverd? Zou de ware geschiedenis wellicht aan levendigheid en overtuigingskracht hebben ingeboet, als elke ingreep achterwege moest blijven of worden verantwoord? Zijn die documenten in hun oorspronkelijke vorm wel zo veelzeggend? Het zijn zinloze vragen. Niet omdat het te veel moeite zou zijn de originele documenten naast de bewerking te leggen, maar omdat geen uitspraak | |
[pagina 100]
| |
kan worden gedaan over de hogere of geringere waarde van een van beide methoden. De keuze van de schrijfster voor haar persoonlijke verwerking van de gegevens kan niet worden bekritiseerd, omdat er geen onveranderlijke norm bestaat voor de beschrijving van het verleden. Wel valt de vraag te stellen wat de effecten zijn van de door haar gebruikte methode. Welk aandeel heeft de verteller in het beeld dat de lezer zich vormt van de personages? Wat is ontwikkeling en wat is toepassing van een historische interpretatie? Om mevrouw Bentinck draait het. Onverenigbaarheid van karakter is het thema. Charlotte Sophie von Aldenburg, een Duitse prinses, trouwt met de Nederlander Willem Bentinck, die om enigszins op adellijke hoogte te komen de titel van graaf koopt. Beide partners hebben een te rooskleurig beeld van elkaars financiële situatie. Aangezien het huwelijk geen andere basis heeft, neemt de ergernis over en weer toe. Er is geen sprake van kameraadschap. Bentinck doet in het begin zijn best en is of speelt verliefd, maar zijn pogingen stuiten af op de weerzin van Charlotte Sophie, die haar hart heeft gegeven aan Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe, de man van haar nichtje. Het huwelijk is een ramp voor beide partijen. Charlotte Sophie verlaat man en kinderen, een ongebruikelijke en zeker voor die tijd moedige stap. De scheiding heeft veel voeten in de aarde en de verdeling van de bezittingen, die meer lijkt op de verdeling van schulden, neemt vele jaren in beslag vanwege de ingewikkelde procedures aan het keizerlijk hof in Wenen, waaraan het tweede deel: De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck is gewijd. Haasse heeft in Mevrouw Bentinck de documenten laten spreken, maar zíj heeft ze uitgezocht, zíj heeft ze vertaald en bewerkt, en zíj heeft de verbindingslijnen getrokken. De gebruikte documenten zijn voornamelijk brieven. Het licht van ‘de waarheid’ wordt derhalve tweemaal gebroken: de eerste keer door het prisma van de briefschrijver en de tweede keer door het prisma van Haasse. Ontwikkeling van een interpretatie en toepassing worden niet gescheiden gepresenteerd. De lezer heeft geen controlemogelijkheid, hij kan zich alleen afvragen waar de accenten werden gelegd. Hoe komt het bij
Portret van Charlotte Sophie Bentinck-von Aldenburg (1715-1800). Haasse citeert in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 255) een brief van Charlotte Sophie aan haar geliefde graaf Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe: ‘Ik kom juist bij de schilder Van Dyck [sic] vandaan. Het voor u bestemde portret zal, zegt hij, de volgende zomer klaar zijn; ik zorg ervoor dat hij zijn belofte houdt! Hij doet zijn best mij conform uw opdracht een menselijk uiterlijk te geven, maar hij is het met mij eens, dat u mijn voorhoofd moet accepteren zoals het nu eenmaal is.’ Aangezien dit schilderij bewaard wordt in Slot Bückeburg (Duitsland), dat nog steeds bewoond wordt door een graaf zu Schaumburg-Lippe, is het heel aannemelijk dat dit het portret is dat Charlotte Sophie in 1738 door de Haagse schilder Philip van Dijk (1680-1753) liet maken voor haar minnaar.
Waarschijnlijk door Philip van Dijk, olieverf op doek. Collectie Slot Bückeburg | |
[pagina 101]
| |
Brief van Willem Bentinck, d.d. 15 september 1739, aan zijn echtgenote Charlotte Sophie waarin hij haar dringend verzoekt om informatie over de datum van haar terugkeer uit Bückeburg. Een vergeefs verzoek; Charlotte Sophie was inmiddels zwanger van haar geliefde Albrecht Wolfgang en besloot zich terug te trekken op haar landgoed Varel.
Collectie Rijksarchief Gelderland, Arnhem. Familiearchief Bentinck inv.nr.474 La Haye ce 15. Sept. 1739/ Je recus Dimanche votre Lettre, ou dans le/ Postscript, vous me mandez l'arrivée de/ Larrey. Mais vous ne me dites rien de/ votre retour ici. D'un autre coté le bruit/ s'est repandu que vous allez à Varel. Je ne/ comprens rien à tout cela. J'éspére pourtant/ d'y voir bientot plus clair, et que ce bruit/ se trouvera faux. Tout le monde se porte/ bien, et je suis tout a vous./ W.B. voorbeeld dat mevrouw Bentinck een over het paard getild kreng lijkt dat haar zin wil doordrijven, terwijl Willem Bentinck de redelijkheid en het geduld zelve is, braaf en oppassend echtgenoot, beminnelijk vader? Waarom komt pas aan het eind van het boek een andere kant van Charlotte Sophie aan bod? Nadere beschouwing leert dat het aandeel van Willem Bentinck in de documenten aanmerkelijk groter is dan dat van Charlotte Sophie en dat zijn visie dus meer gewicht in de schaal legt. Bovendien wordt die visie gesteund door de brieven van zijn moeder, en die van Trembley en de Larrey, bedienden die beide echtelieden kennen en de kant van Bentinck kiezen. De partij van Charlotte Sophie wordt niet onverdeeld gekozen door haar naasten. Haar persoonlijkheid lokt kritiek uit, zij is verreweg de eenzaamste van allen. Zij laat zich enerzijds conservatief voorstaan op de privileges van haar rang, maar houdt er anderzijds al te onafhankelijke en zelfbewuste ideeën op na. De ergernis van de lezer over Charlotte Sophie is de ergernis van haar bourgeois-tijdgenoten, van de burger Bentinck en de klerken Trembley en de Larrey, de ergernis van mannen met zogenaamd verlichte ideeën, die zowel een afkeer hebben van de aristocratische spilzucht van de prinses als van de eigenzinnige opvattingen van de vrouw die haar hart volgt. De lezer neigt ertoe hun standpunt te delen en haar eigengereidheid te willen waarderen, als ze maar een reëler inzicht zou hebben gehad in menselijke verhoudingen en wat zuiniger was geweest. Hoe komt die reactie tot stand? Vanzelfsprekend in eerste instantie door de selectie van de documenten, al blijft onzeker welke andere beelden we gehad zouden kúnnen hebben, wanneer we zelf uit de archieven hadden mogen selecteren. Over het algemeen houdt Haasse in de presentatie van de documenten de chronologie van het geschiedverhaal aan. Maar op sommige punten last zij onomwonden brieven van jaren later in. Die herhaalde ingreep heeft tot doel een bepaald licht te werpen op het karakter van mevrouw Bentinck. De eerste interpolatie (Mevrouw Bentinck, p. 103) volgt op de romantiserende beschrijving door de verteller van de ontluikende liefde tussen de gehuwde Al- | |
[pagina 102]
| |
brecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe en de jonge wildebras Charlotte Sophie tijdens een jachtpartij, en is een zevenendertig jaar later geschreven getuigenis van de jongste zoon van Albrecht Wolfgang uit zijn eerste huwelijk, die meedeelt dat het tweede huwelijk van zijn vader, met Charlotte Sophies nicht, ongelukkig was en dat hij vrijwel meteen zijn hart voorgoed verloor aan Charlotte Sophie. De zojuist beschreven pastorale scène in het bos was dus geen bevlieging, maar echte liefde. Dat is uit onverdachte bron een pleidooi voor Charlotte Sophie en haar minnaar. Maar het is een getuigenis die pas in de twintigste eeuw effect heeft, en dat weet de verteller. Liefde was geen conditio sine qua non voor een achttiende-eeuws huwelijk. Een tijdgenoot zou deze interpolatie niet als een geldig excuus voor Charlotte Sophies gedrag hebben gezien. De tussenvoeging fungeert als subtiel commentaar; een latere generatie is anders gaan denken over liefde en huwelijk. Charlotte Sophie wordt bezien in het anachronistische licht van een nieuwe opvatting. De tweede interpolatie (Mevrouw Bentinck, p. 147) volgt op de zakelijke beschrijving door de auteur van de huwelijksplechtigheid, waarin als een vingerwijzing de naam van Elisabeth von Ungnad wordt genoemd, ‘de stammoeder bij de gratie van haar moed om haar eigen belofte hoger te achten dan een ceremonie’, en is een mededeling van Charlotte Sophie zelf, jaren later gedaan. De strekking van de interpolatie, waarin zij vertelt hoezeer zij een verloren strijd voerde tegen haar afkeer van Bentinck, is een commentaar op de stammoeder, of liever gezegd: de opmerking over Elisabeth von Ungnad is juist ook een ingreep van de verteller om het verhaal van Charlotte Sophie van jaren later betekenis te geven. Charlotte Sophie gehoorzaamt niet haar hart, maar haar ouders. De lezer krijgt een dubbele boodschap. Een eigentijdse: Charlotte Sophie had het huwelijk moeten weigeren. En een achttiendeeeuwse: Charlotte Sophie had zich moeten aanpassen aan de gebruiken van haar tijd. Een derde boodschap zweeft op de achtergrond: wat was er zo onaangenaam aan Bentinck, dat hij onverdraaglijk was? Was er geen galante tussenoplossing mogelijk zoals in die tijd gebruikelijk? Dan volgen gespreid over een aantal bladzijden vier tussenvoegingen (Mevrouw Bentinck, p. 213, 254, 268, 296Ga naar eind4), die bestaan uit fragmenten van brieven van Abraham Trembley, die zeer negatief zijn over de handel en wandel van Charlotte Sophie en zijn geplaatst in een deel waarin de lezer volop meeleeft met de brave, goedwillende Bentinck. Een laatste interpolatie (Mevrouw Bentinck, p. 313) is een brief van Charlotte Sophie aan de zoon van Albrecht Wolfgang, waarin zij in overtuigende bewoordingen haar gedrag en haar houding rechtvaardigt. ‘Komt het door mijn trots of door mijn gezonde verstand, ik weet het niet, maar ik heb mij nooit blindelings kunnen onderwerpen aan overgeleverde denkbeelden, om de eenvoudige reden dat die aanvaard worden door iedereen. Eenmaal met mijzelf in het reine gekomen, heb ik de moed gehad (die door heel wat mensen misdaad en dwaling is genoemd) om de weg te volgen die ik voor mij zag en ten koste van de bitterste en pijnlijkste ervaringen voet bij stuk te houden in wat ik mijn plicht achtte-al werd dat gedrag door anderen onbarmhartig veroordeeld. [...] Mijn gedachtengang is als volgt: het getuigt van weinig zelfrespect niet aan de mensen te durven bekennen wat men zonder een zweem van valse schaamte zelf onder ogen heeft gezien.’ (Mevrouw Bentinck, p. 314) Die brief volgt op het eerste briefje van Charlotte Sophies oudste zoon aan zijn moeder die hem heeft verlaten. Een hartverscheurend lief briefje van een kind, dat ogenblikkelijk de gevoelens van de lezer tegen de harteloze moeder mobiliseert. Het opgenomen briefje van het zoontje, onmiddellijk gevolgd door de zelfrechtvaardiging van Charlotte Sophie, heeft een verwarrend effect. De lezer wordt heen en weer geslingerd tussen afkeer en sympathie. Al die ingrepen sturen de voorkeur van de lezer zoals die in een roman wordt gestuurd door de auteur, maar niet om van Charlotte Sophie een lelieblanke heldin te maken, zoals in de romans uit haar tijd gebeurt. Zij roept weerstanden op. En dus is zij echt. Een fictioneel middel als de sprong-in-de-tijd wordt ingezet om de authenticiteit te benadrukken, en bovendien een accent aan te brengen in het karakter van Charlotte Sophie dat haar een feministe avantla-lettre maakt. | |
[pagina 103]
| |
Brief van de vijfjarige Antoine Bentinck aan zijn moeder, Charlotte Sophie Bentinck-von Aldenburg, Den Haag 4 maart 1740. Charlotte Sophie had zich sinds september 1739 teruggetrokken op haar bezittingen in Varel (Noord-Duitsland) en de Larrey gevraagd een scheiding met wederzijds goedvinden tussen haar en Willem Bentinck te regelen. Wanneer de kleine Antoine haar schrijft is zij inmiddels acht maanden zwanger van graaf Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe. De brief werd opgenomen in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 313).
Collectie Rijksarchief Gelderland, Arnhem. Familiearchief Bentinck inv.nr. 474
Brief van de vijfjarige Antoine Bentinck aan zijn moeder, Charlotte Sophie Bentinck-von Aldenburg, Den Haag 4 maart 1740. Charlotte Sophie had zich sinds september 1739 teruggetrokken op haar bezittingen in Varel (Noord-Duitsland) en de Larrey gevraagd een scheiding met wederzijds goedvinden tussen haar en Willem Bentinck te regelen. Wanneer de kleine Antoine haar schrijft is zij inmiddels acht maanden zwanger van graaf Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe. De brief werd opgenomen in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 313).
Collectie Rijksarchief Gelderland, Arnhem. Familiearchief Bentinck inv.nr. 474 La Haie le 4 de mars 1740/ Ma chere Mama/ Comment vous portes-vous?/ Comment se porte Hayer et/ Charlotte. Comment se porte/ Anton Oberlinde et Christiaan/ Oberlinder. Comment se porte/ Monsieur neffe [?]. Est-ce qu'il/ y a encore un chasseur Streck-/ man et je lui fais bien mes/ complimens. Monsieur de/ Larrey se porte bien et M./ Trembley aussi, et mon Frere aussi/ Annemarie se porte bien.// et Mademoiselle Taclart aussi/ et Leytje et tous ceux de la/ maison. Comment se porte/ Lucktie. Comment se porte/ ma grammère. Je vous/ remercie de la tabatiere. Mon/ Frère vient à ma chambre/ et nous jouons avec les quilles./ J'aprens le Latin/ Je suis votre tres humble/ serviteur A. Bentinck. De introductie van haar zelfrechtvaardiging juist op dit punt, als het boek driekwart is gevorderd, en even later van haar dagboek bijgehouden tijdens een logeerpartij bij haar minnaar (Mevrouw Bentinck, p. 387), waarin zo duidelijk haar loyale liefde voor hem aan de orde komt, zorgen voor een wending, een peripetie, ten gunste van Charlotte Sophie. De auteur overstelpt de lezer eerst met getuigenissen à charge, voortgekomen uit het traditionele denken over de positie van de vrouw in het huwelijk, om vervolgens het accent te verleggen naar de opstand van de eenling tegen het dictaat van dominante opvattingen, een opstand die in het teken staat van een romantische, ware liefde. En voor dat laatste zijn we uiterst gevoelig. Het maakt Anna Karenina begrijpelijk, en Emma Bovary. Toch, daarover denkend, bekruipt mij een lichte ergernis. Het verzet tegen de traditionele opvattingen over de rol van de vrouw neemt in die romanfiguren net als bij Charlotte Sophie de vorm aan van ‘echte liefde’, alsof dat | |
[pagina 104]
| |
Portret van Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe (1698-1748), door Charlotte Sophie - maar ook door zijn echtgenote Lottgen - liefkozend ‘mijn Lip’ genoemd. Over zijn uiterlijk zegt Albrecht Wolfgang in zijn zelfportret, opgenomen in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 54): ‘Ik zal niets over mijn uiterlijk zeggen; ik heb het innerlijk altijd belangrijker gevonden. Een man moet er alleen voor zorgen er niet belachelijk uit te zien!’
Door Carl Andreas van Loo (1705-1765), olieverf op doek 125 × 101 cm. Collectie Slot Bückeburg
Grafschrift dat Charlotte Sophie in een moedeloze stemming voor zichzelf ontwerpt. Haar geliefde Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe is ziek, zijn liefde voor haar taant, er heerst een chaos op de landgoederen Varel en Kniphausen (Noord-Duitsland) doordat Charlotte Sophie nog steeds in een strijd is verwikkeld met Willem Bentinck over de verdeling van de eigendommen. Haasse schrijft in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (p. 423): ‘Haar galgehumor uit zij in het potjeslatijn dat zij zichzelf in de lange eenzame winteravonden geleerd heeft: Welwillende voorbijganger, Het monument dat gij hier ziet wil ik geenszins vergelijken met de verheven piramiden van Egypte; maar door zijn bestemming overtreft het verre die bouwsels, want het bevat de stoffelijke resten van Charlotte Sophie, in leven gravin Bentinck, geboren gravin von Aldenburg, Vrouwe van Varel, Kniphausen en Doorwerth. In het jaar onzes Heren 1746.’
Collectie Niedersächsisches Staatsarchiv Bückeburg inv. nr. A xxxv 15.54 | |
[pagina 105]
| |
emotionele verzet het enig juiste alternatief was, terwijl het evenzeer beschouwd kan worden als een nieuwe vorm van afhankelijkheid. Ook in de achttiende en negentiende eeuw was intellectueel verzet van vrouwen tegen hun positie mogelijk. Dat aspect komt bij Charlotte Sophie gelukkig ook tot uiting en dat-meer dan haar liefde-maakt haar interessant.
Voorkant van een briefje van de kleine Charles von Donop aan graaf Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe waarin hij hem bedankt voor een cadeautje, Kniphausen 31 juli 1747. Charles kwam in mei 1740 te Hannover ter wereld. Zijn geboorte werd strikt geheim gehouden, aangezien hij het eerste buitenechtelijke kind van Charlotte Sophie en Albrecht Wolfgang was. Charles werd ondergebracht bij het echtpaar von Donop, dat het jongetje liet doorgaan voor een eigen zoon.
Collectie Niedersächsisches Staatsarchiv Bückeburg inv.nr.A xxxv 15.54 Monseigneur/ Je vous remercie trés humblement de/ si beau presèt. Je le veut montrer a/ Madame la Comtesse aussitôt qu'Elle/ vient: mais nous avons encore/ rien entendu certain ici./ J'espére que nous verrons son Ex-/ cellence bientôt en perfaite santé. [...] |
|