gische opsomming van feiten, niet bijeengehouden in de greep van een doelgericht verhaal. ‘Een leven’ benadrukt de gewoonheid, alsof het beschreven leven zich eigenlijk in niets van andere onderscheidt. Het willekeurige van de kroniek, gepaard aan het willekeurige van het onbepaalde lidwoord, naast de schaduw en het geheim wekt bepaald de nieuwsgierigheid op naar degene wiens levensverhaal in de volgende bijna vijfhonderd bladzijden wordt uitgemeten. Of wordt het tegendeel bedoeld? Hoe gewoon is Joan Derk van der Capellen tot den Pol?
In de inleiding brengt de auteur een bezoek aan de heerlijkheid Appeltern, die te huur staat. Van de oorspronkelijke gebouwen is niet veel meer over. Ze mij-
Portret van Joan Derk van der Capellen, Heer van den Pol, circa 1787. De gravure werd jaren na zijn dood gemaakt naar een verloren gegaan portret waarvoor Van der Capellen in 1783 poseerde.
Gravure van L.J. Cathelin naar J.A. Kaldenbach. Collectie Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle
mert over de man wiens eigendom dit ooit was, de man die waarschijnlijk, hoewel misschien niet alleen, in de jaren tachtig van de achttiende eeuw de felle brochure
Aan het volk van Nederland schreef, en die nationaal en internationaal van betekenis was voor de democratische beweging.
Een schaduwbeeld is volgens de achttiendeeeuwse fysiognomist Lavater ‘zowel de minst sprekende, de “vlakste”, als de meest waarachtige en natuurgetrouwe afbeelding van een gezicht [...]’ (Schaduwbeeld, p. 15) Maar, werpt Haasse tegen, een silhouet mag dan waarachtig zijn, het geeft nooit de volledige, gecompliceerde en tegenstrijdige werkelijkheid weer. Joan Derk van der Capellen tot den Pols officiële schaduwbeeld is edel, hij kreeg het profiel van een Romeins tribuun, maar de werkelijkheid heeft ook aanleiding gegeven tot kwalificaties als ‘heethoofdig en dweepziek’. Zal de kroniek, bedoeld als een onbevooroordeeld verslag van zijn leven, beide kanten belichten?
Aan het volk van Nederland was een lont in een kruitvat. De reactie van het gezag, dat de brochure verbood, bepaalde misschien meer nog dan de inhoud het belang ervan. Het verscheen in 1781 en was gericht tegen de stadhouder Willem v en zijn raadgevers en had tot doel oude vrijheden en rechten te verdedigen. Het anonieme pamflet werd toegeschreven aan Van der Capellen, die zich al eerder had uitgesproken voor de Amerikaanse opstand en die in zijn eigen provincie Overijssel tegen de zogenaamde drostendiensten was opgetreden. Hij had een zekere reputatie, maar toch is er alle aanleiding te veronderstellen dat het epitheton ‘tribuun der burgerij’, waar hij zeer mee was ingenomen, minder grif aan hem zou zijn verleend, als Van der Capellen uitsluitend bekend zou zijn geworden om zijn doordrijverij inzake de afschaffing van de drostendiensten. Daaruit sprak zonder twijfel zijn rechtschapenheid en een consequente trouw aan een beginsel, maar de zaak was meer een symbolische dan een wezenlijke misstand.
Het auteurschap van Aan het volk van Nederland is altijd door Van der Capellen zelf ontkend, en in die hardnekkige mystificatie door iemand die naar eigen zeggen volkomen afgeleefd en uitgeput was en