Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermdDe tuinen van BomarzoDe tuinen van Bomarzo werd bij gebrek aan een betere definitie door sommige critici bij het verschijnen in 1968 een essay genoemd, andere noemden het na ampele overwegingen een roman, de criticus van De Groene Amsterdammer repte zelfs van een degelijke dissertatie.Ga naar eind3 Het boek gaat enigszins schuil achter het andere werk, het heeft minder aandacht gekregen dan het verdient en is ook niet zo vaak herdrukt. Dat maakt het niet minder belangwekkend, integendeel: het is als het ware een verborgen scharnier, dat het voorafgaande met het volgende verbindt, maar de delen ook van elkaar scheidt. Het werk van Hella Haasse tot aan De tuinen van Bomarzo is een zoektocht naar de drijfveren van mensen. De schrijfster vereenzelvigt zich, ongeacht de periode waarin het verhaal speelt, met haar personages, zij zoekt de identificatie, de inleving, het begrip, en twijfelt niet aan de mogelijkheid daartoe. Er is nauwelijks afstand tussen auteur, verhaal en lezer; ze trekken gezamenlijk op in innige verstandhouding. In De tuinen van Bomarzo is de schrijfster net als in haar autobiografische Zelfportret als legkaart (1954) en Persoonsbewijs (1967) als persoon aanwezig, hoewel de lezer lange tijd kan geloven dat de ‘ik’ een personage is, een feit dat niet zonder betekenis is, omdat het een beslissing over de leeswijze (werkelijkheid of fictie?) uitstelt. Oude onderwerpen en thema's keren weer: Italië tijdens de renaissance, het leven als een labyrint, de verborgen samenhang der dingen zichtbaar gemaakt door de ontdekkingsreis van het schrijven, de (on)kenbaarheid van de geschiedenis. Zij komen aan de orde in een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en de huidige staat van ‘monsterlijke’ beelden in een bosachtige tuin bij het plaatsje Bomarzo. In de manier waarop Hella Haasse de thema's aansnijdt en haar bronnen gebruikt, verdwijnt de zekerheid van het contact met het verleden en verschijnt de speculatie. ‘Zou kunnen’, ‘wellicht’, ‘naar wordt aangenomen’, ‘men zegt’, ‘het is heel goed mogelijk’, ‘waarschijnlijk’, ‘men kan zich indenken’ doorrijgen het betoog met twijfel. Juist die twijfel klinkt authentiek en is het subtiele middel | |
[pagina 95]
| |
Achterkant van een prentbriefkaart [zomer 1964] aan Tine van Buul en Reinold Kuipers van uitgeverij Querido. Op 5 augustus 1964 bezoekt Haasse met haar echtgenoot de beeldentuin bij het dorp Bomarzo (Italië). In De tuinen van Bomarzo (p. 9) schrijft zij: ‘Ik wilde naar Bomarzo. Wat ik daar hoopte te vinden, had ik niet kunnen zeggen, maar ik had die tuinen nodig, al wist ik niet hoe en waarom.’
Collectie Querido Beste Tine en Reinold,/ Met deze bijzonder indrukwekken-/ de tempel hebben we het zuidelijk-/ ste punt van onze reis bereikt - óók/ een keer-punt, want helaas moeten we overmorgen aan de terugtocht be-/ ginnen! We hopen de route langs/ Losone te kunnen nemen, zodat we/ Alice [van Nahuys] & Fred [von Eugen] nog even zullen zien. Ik/ ben ook in Bomarzo geweest!/ [Echtgenoot Jan vervolgt:] Daar hebben wij vele monsters (in/ steet) gezien, waarvan Hella's verbeel-/ ding nu is bevrijd! Dat zal in de toekomst/ wel blijken. Wij hopen jullie over niet te/ lange tijd weer eens te spreken./ Hartelijke groeten van ons beiden,/ Hella & Jan waarmee zij de lezer overhaalt tot haar zienswijze: Orsino Orsini is de bedenker van de beelden. Die visie wordt overigens niet door historici gedeeld. Aan het slot schrijft zij: ‘Vlucht in het verleden? Ik weet niet waar het heden ophoudt en het verleden begint. Niets is ooit geheel voorbij. De geschiedenis kan op duizend manieren geschreven en herschreven worden. Verborgen onder de oppervlakte van het geijkte beeld der historie, in de diepte, de massa van dat ontzaglijke materiaal, liggen, nog nooit “gezien”, de verbindingspunten van andere beelden met een ander perspectief en volstrekt andere vormen en afmetingen. [...] Heb ik het verleden geweld aangedaan, mensen en feiten vervormd naar mijn eigen beeld, kortom mijn dromen van doolhoven en tuinen geprojecteerd in tijdperken en problemen, die mij altijd al geboeid hebben en mij waarschijnlijk bij voortduring bezig zullen houden? Het labyrint, de edelen in de Italiaanse renaissance, Bomarzo, een oude, oude strijd om voorstellingen van gezag, die tot in onze dagen voortduurt: een fictieve samenhang?’ (De tuinen van Bomarzo, p. 140) De werkelijkheid, waarin heden en verleden samenvallen, is een oneindige hoeveelheid mogelijke verhalen, waarvan zij er één heeft verteld; haar zorg over de mate waarin zij haar eigen oordeel aan de geschiedenis heeft opgedrongen, lijkt een oprechte vraag naar de legitimiteit van die projectie, maar die wordt weer verdrongen door het retorische element in de laatste vraag. Het is haar goed recht eigenwijs te zijn en bovendien: de samenhang bestaat, enkel en alleen omdat zíj hem heeft gezien en opgediept van onder ‘de oppervlakte van het geijkte beeld der historie’. De tegenspraak tussen de principiële onkenbaarheid van het verleden en de samenhang die in de | |
[pagina 96]
| |
diepte vermoed, maar nooit bewezen kan worden, en de noodzaak de verbeelding los te laten op de schaarse feiten om die samenhang te onthullen maken van De tuinen van Bomarzo het verhaal van de verhouding tussen het subject en de ongrijpbare (historische) werkelijkheid. Niet voor niets begint het boek met een relaas over dromen. |
|