Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermdPolyperspectivische structuurNiet alleen inhoudelijk, ook verteltechnisch betekent De scharlaken stad een vernieuwing. Sloot Haasse in 1949 nog aan bij de traditionele vertelwijze van wat wel heet ‘the Olympian point-of-view’, waarbij zij van buiten af haar personages beschreef, in De scharlaken stad gebruikt ze een veelheid van narratieve technieken: de dagboekvorm bij Giovanni Borgia; de briefwisseling bij Machiavelli en Guiccardini, de dialoog tussen Aretino en Borgia; de interne monoloog bij Vittoria Colonna; de personale vertelwijze bij Michelangelo en de auctoriale bij Tullia d'Aragona. Met zijn polyperspectivische structuur wijst de roman vooruit naar Een nieuwer testament, waarin deze verschillende technieken ook gebruikt worden, maar in elkaar overlopen zonder de scheiding die Haasse in haar tweede roman nog per hoofdstuk aanbrengt. Er is nog een manier om de overeenkomsten en de verschillen tussen de drie romans aan te duiden. Waar ze in overeenkomen is dat ze alle drie een protagonist hebben die zich bezighoudt met de drieledige vraag: ‘Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik heen?’ Het beeld dat voor dit levenspad wordt gekozen, is per roman verschillend. In Het woud der verwachting is het in de titel aangegeven: het leven is een verwachtingsvolle tocht door een donker, raadselachtig woud.Ga naar eind15 Op een aantal belangrijke momenten in de roman komt deze beeldspraak voor en op de laatste bladzij, die de dood van Orléans weergeeft, blijkt dat de verlichting zich voordoet aan het eind van de tocht, verlichting in de dubbele zin van het woord. De eerste keer dat de lineaire lezer de metafoor aantreft, is in het motto dat de romantekst voorafgaat; het is een gedicht van Charles d'Orléans dat zo begint: En la forest de longue Attente
chevauchant par divers sentiers
m'en voys, ceste année présente
où voyage de Desiriers.
| |
[pagina 84]
| |
In het Woud van Lang Verwachten
te paard op pad, dolenderwijs,
zie ik mijzelf dit jaar bij machte
tot Verlangens' verre reis.
In de romantekst blijkt deze beeldspraak overigens niet van Charles, maar van zijn vader Louis te stammen, die zegt: ‘Vindt u niet dat het er veel op lijkt alsof wij allen [...] verdwaald zijn in een nachtelijk bos, vol wolven en sluwe vossen? De duisternis bergt talloze gevaren, wij zijn aan ons zelf overgelaten, zonder beschermend fakkellicht. [...] Wij zijn verloren in het Woud van Lang Verwachten, een wildernis, zonder uitzicht [...]’ (Het woud der verwachting, p. 113-114) Het is duidelijk dat de vorm van de roman nauw samenhangt met de hier verwoorde visie op het leven: de structuur is rechtlijnig, horizontaal zou men ook kunnen zeggen, ze vertoont in ieder geval niet de grillige draaiingen, die voor de latere romans van Hella Haasse zo typerend zijn geworden; wat aan het begin, het midden en het eind ‘hoort’, staat er ook. In De scharlaken stad zijn er op zijn minst twee metaforen die in dit verband van belang zijn. In de eerste plaats die welke betrekking heeft op de levenssituatie van Giovanni Borgia. De kwikzilverachtige Aretino, die zich in Rome als een vis in het water voelt, doorziet de uitzichtloosheid van de jonge Borgia heel goed. In de volgende passage, voorkomend in de eerste dialoog tussen beiden, karakteriseert hij Giovanni's positie als volgt: ‘Ah, ah! U wilt een loopje met mij nemen, messer. Figuurlijk gesproken krijgt u me niet, letterlijk gesproken ben ik er voor te vinden. Deze kant uit, rechtsaf, struikel niet, om de hoek zijn een paar verraderlijke treden. Ik kan merken, dat u nog niet volkomen thuis bent in de pontificale doolhof, messer Giovanni Borgia.’ (De scharlaken stad, p. 29, cursivering RvdP) In de tweede dialoog, die in een aantal opzichten de eerste spiegelt, legt Aretino zijn eigen levensopvatting ook in een metafoor neer. Hij doet dat aan het slot: ‘Rangschik eerst je kaarten, bekijk rustig het spel dat je in handen houdt, messer Giovanni. Het is nog vroeg, wij hebben tijd genoeg. Bij Tullia wordt het pas amusant als de kaarsen aangestoken zijn. Zal ik bieden? Wat is een eerzuchtige anders dan een speler, Borgia, een speler-in-het-groot, en de wereld zijn kaartspel?’ (De scharlaken stad, p. 163) Vooral die laatste woorden krijgen al gauw extra betekenis, als men denkt aan het boek (half autobiografie, half essay) dat Hella Haasse vrijwel direct na De scharlaken stad zou schrijven: Zelfportret als legkaart (1954). Ik meen dat in beide gevallen de mogelijkheid zich voordoet van poëticale duiding van de kaartmetafoor: in het essay legt de schrijfster steeds nieuwe stukjes van een legpuzzel bij, waardoor geleidelijk zicht komt op een geheel (al zal de puzzel misschien nooit afkomen); haar werkzaamheden in de roman zijn die van de kaartspeelster die telkens een troef op tafel legt. Of de lezer zich eveneens een kaartspeler voelt en zijn materiaal herschikken en vervolgens ‘uitspelen’ kan, dan wel, zoals de protagonist, verdwaalt in een doolhof, hangt sterk af van diens literaire geverseerdheid en bereidheid zich geestelijk in te spannen. Zowel thematisch als narratologisch is Een nieuwer testament nog weer geraffineerder dan De scharlaken stad. Dat komt onder meer tot uitdrukking in de keuze van de metafoor voor de levensreis die we erin aantreffen. Een manier om het handelingsverloop van de roman aan te duiden is de kenschets dat de wegen van de hoofdfiguren elkaar na lange tijd weer kruisen, met een tegengestelde afloop voor beiden: de machthebber Hadrianus wijdt zich ten dode, de ex-balling Claudianus wordt het leven geschonken. Die wisselingen van kansen in het leven worden, dunkt me, gesymboliseerd door het wit-zwarte mozaïek van de vloer in de rechtszaal, waar de handeling begint en eindigt. Dat mozaïek vertoont meander-motieven en dat dit ook een afspiegeling is van de roman, is al betoogd. |
|