Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Een nieuwer testamentEind 1991 verscheen de zesde druk van Een nieuwer testament:Ga naar eind3 een gebonden boekje van 148 pagina's, met een stofomslag waarop tegen een blauw-groen gemarmerde achtergrond een mozaïekmedaillon staat dat de vogel Phoenix voorstelt. Het mozaïek dateert uit de vierde eeuw na Chr. en is afkomstig uit de basiliek van Sint-Pieter in Rome. Ik beschrijf dit omslag, omdat het illustratief is voor inhoud en vorm van de roman. Een nieuwer testament is in eerste instantie een historische roman.Ga naar eind4 De plaats van handeling is Rome in het begin van de vijfde eeuw. De precieze gegevens verstrekt de schrijfster zelf in het voorwerk: ‘De roman speelt zich af op de vijfde en zesde juli ad 417 te Rome.’ In die twee dagen gaat het om een confrontatie tussen twee mannen: Hadrianus, de prefect van Rome onder christenkeizer Honorius, en Claudius Claudianus, eens dichter aan 's keizers hof, die door toedoen van Hadrianus wegens heidense sympathieën verbannen is uit Rome, maar sinds kort weer in de stad is teruggekeerd. Claudianus is opgepakt door de politie van Rome tijdens een bijeenkomst van heidense opposanten tegen het christelijke regime en is nu voor de prefect voorgeleid. Deze herkent hem vrijwel onmiddellijk en is door de opkomende herinnering aan een gemeenschappelijk verleden duidelijk geschokt - met deze herkenningsscène zet de roman in. Die confrontatie tussen Claudianus en Hadrianus is typerend voor de woelige tijd waarin de roman speelt: een overgangsperiode waarin de oude heidense denkbeelden en waarden worden vervangen door de nieuwe van het christendom, zonder overigens geheel te verdwijnen. Integendeel, juist door de druk van boven af manifesteert zich het geloof aan de antieke goden des te krachtiger en bloeit het op. Die complexe relatie tussen beide religies wordt geïllustreerd door het Phoenix-mozaïek: de vogel werd vanouds verbonden niet metamorfose, met het ontstaan van het leven uit de dood, en werd vervolgens gebruikt als symbool voor Christus. De mythologische vogel komt daarom niet alleen in heidense tempels, maar ook in christelijke basilieken voor.
Omslag van de vijfde [=zesde] druk van Een nieuwer testament (1991) met een motto uit het gedicht ‘Phoenix’ van de dichter Claudius Claudianus (tweede helft vierde eeuw n. Chr.): ‘Qui fuerat genitor, natus nunc prosilit idem/ Succeditque novus: geminae confinia vitae/ Exiguo medius discrimine separat ignis’. Afgebeeld een mozaïek uit de basiliek van Sint-Pieter in Rome uit de vierde eeuw na Christus.
Omslag J. Tapperwijn. Collectie Querido Die Phoenix heeft nog meer betekenis voor de roman. Net als Claudianus en Hadrianus, stamt de vogel Phoenix uit Egypte. Haasse heeft Een nieuwer testament een motto meegegeven, dat wordt gevormd door drie regels uit ‘Phoenix’, een gedicht van Claudianus. In deze regels gaat het om de verjongingskuur van de zonnevogel:
‘Qui fuerat genitor, natus nunc prosilit idem
Succeditque novus: geminae confinia vitae
Exiguo medius discrimine separat ignis.’
Dit zijn bij na onvertaalbare regels,Ga naar eind5 maar als ik probeer letterlijkheid en begrijpelijkheid met elkaar te verzoenen, krijg ik het volgende: ‘Wie vader was geweest, springt nu als zoon te voorschijn en komt nieuw in diens plaats; de grens tussen een tweevoudig leven is het tussenliggend vuur, dat (beide levens) maar even scheidt.’ Wat Claudianus zowel inhoudelijk als formeel accentueert, is dat de zoon onmiddellijk op de vader volgt: een vuurflits is het enige discrimen, ‘onderscheid’, tussen beider existentie. Heel mooi is die directheid in de opvolging weergegeven in de eerste regel: daar is het woord natus (=zoon) slechts door een komma (en die zal er in de oorspronkelijke tekst van Claudianus niet eens gestaan hebben - leestekens zoals wij die kennen zijn pas door middeleeuwse kopiisten ontwikkeld!) van genitor (=vader) gescheiden. Deze verzen van het motto verwijzen niet alleen | |
[pagina 74]
| |
naar de eenheid van vader en zoon in de christelijke theologie (of, zo men wil, naar de gedachte dat het christendom in een aantal opzichten een directe voortzetting is van het heidendom), maar hebben ook te maken met de psychische gesteldheid die Haasse aan haar protagonisten heeft meegegeven. Dat laatste is uiteraard van essentiële betekenis: we hebben wel een beeld van de historische figuren Claudianus en Hadrianus, maar zo weinig omlijnd dat er ruimte te over is voor eigen tekening. De feiten met betrekking tot Claudianus, ‘der letzte bedeutende Dichter des heidnischen Rom’,Ga naar eind6 zijn snel gereleveerd. Hij was afkomstig uit het Egyptische Alexandrië, leerde daar Grieks en Latijn; kwam in 394 (of iets eerder) naar Rome, waar hij entree kreeg bij enkele vooraanstaande families. Zijn eerste officiële Latijnse dichtwerk was een lofzang, een zogenaamde panegyricus, op de consuls Probinus en Olybrius. Hij had daarmee zoveel succes, dat hij al snel de hofdichter van keizer Honorius werd en hem allerlei eerbewijzen, zoals een standbeeld op het Forum Trajani, ten deel vielen. In veel van zijn werken steekt hij de loftrompet over generaal Stilicho, evenmin als hij Romein van geboorte; zijn niet-politieke gedichten behandelen voor het merendeel mythologische thema's, waarmee hij een oude traditie voortzette. Na 404 horen wij niets meer van Claudianus: hij lijkt in het niets te zijn verdwenen. Meestal neemt men aan dat hij kort na 404 is gestorven, een enkeling wijst erop dat hij uiteraard nog jaren geleefd kan hebben zonder te publiceren. Is van Claudianus al niet veel met zekerheid bekend, over Hadrianus weten we alleenGa naar eind7 dat hij net als de dichter uit Egypte kwam, vanaf 395 belangrijke ambten in Rome bekleedde, waaronder dat van praefectus praetorio Italiae, een buitengewoon invloedrijke functie. Aan hem heeft Claudianus een deprecatio (smeekgedicht) gericht, waarin hij betreurt dat hun vroegere vriendschap in haat is verkeerd; hij smeekt hem: Me [...] redde mihi, ‘Geef mij aan mezelf terug’. Hoe deze verwijdering tussen beiden is ontstaan, is ons onbekend; evenmin weten wij welke gevolgen zij heeft gehad. |
|