Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd‘Lege plekken’De vele ‘lege plekken’ in de historische overlevering blijkt Hella Haasse nu als volgt te hebben ingevuld. Zij heeft Claudianus gemaakt tot iemand die zijn ware afkomst niet kent. Hij weet wie zijn moeder is: een Egyptische slavin, maar zijn vader heeft hij nooit gezien; hij wordt in het huis van zijn grootvader, de rijke jood Eliezar, grootgebracht. Hadrianus maakt met de jongen kennis bij Eliezar (die voor de jongen verborgen heeft gehouden dat hij zijn grootvader is) en neemt hem, gefascineerd door zijn zelfbewust karakter, als secretaris mee naar Rome. Er ontwikkelt zich tussen hen een soort vader-zoon relatie met van de kant van Hadrianus gevoelens die beduidend verder gaan, al wil hij dat zichzelf niet toegeven. Die gevoelens verklaren zijn jaloezie als Claudianus furore maakt als dichter en een nieuwe held ontdekt: Stilicho. De liefde slaat om in haat en Hadrianus bewerkt, dat Claudianus in 407 uit zijn geliefde Rome wordt verbannen, onder het voorwendsel dat hij zich aan heidense praktijken schuldig zou hebben gemaakt. Tijdens zijn verbanning komt Claudianus tot het inzicht dat hij zich altijd uit egoïstische motieven afhankelijk heeft opgesteld, met name om carrière te maken. Metaforisch gesproken: hij is altijd een ‘zoon’ geweest, geen ‘vader’ geworden. Die situatie doorbreekt hij: hij keert terug naar Rome, neemt zijn intrek in de sloppenwijken van de stad en wordt leraar van de armsten der armen - de vergelijking met Christus dringt zich op. Door een samenloop van omstandigheden komt hij opnieuw tegenover zijn ‘vader’ te staan, de nog steeds in Rome oppermachtige Hadrianus.Ga naar eind8 Maar anders dan Christus die de offerdood stierf aan het kruis, buigt deze zoon zich niet voor de vader. Zijn idealen van onafhankelijkheid en eigen verantwoordelijkheid, die haaks staan op de leer van slaafse gehoorzaamheid aan machthebbers, zoals Hadrianus, van het verstarrende christendom, legt hij neer in ‘een nieuwer testament’. Deze uitdrukking (en dus ook de titel van de roman) is dubbelzinnig. In de eerste plaats heeft zij betrekking op de correctie die Claudianus aanbrengt op de in zijn vroegere dichtwerk beleden | |
[pagina 75]
| |
ideologie; tegelijkertijd wordt bedoeld dat Claudianus' pleidooi voor de zelfstandige persoonlijkheid indruist tegen het prediken van deemoed, zoals dat gebeurt in het Nieuwe Testament. Wanneer Hadrianus het geschrift van Claudianus heeft gelezen, komt hij op zijn beurt tot een diepgaand zelfonderzoek en hij besluit zijn vroegere vriend vrij te laten. Dit levert hem de openlijke kritiek van zijn wachtcommandant op, die bovendien een flesje met vergif in Claudianus' cel heeft ontdekt, dat alleen door Hadrianus naar binnen kan zijn gesmokkeld. De tegenstand die Hadrianus nu ondervindt, wordt hem te veel: hij heet nu dan ook, met een toespeling op de Phoenix-symboliek, ‘een man van as’. De laatste regels van de roman suggereren dat Hadrianus het vergif, oorspronkelijk voor Claudianus bestemd, drinkt en dus zelfmoord pleegt.Ga naar eind9 Een nieuwer testament bestaat uit drie delen, waarvan het middelste de memoires bevat van Claudianus, dus in de ik-vorm is geschreven, terwijl het eerste en het derde met veel flash-backs diverse personen in het centrum stellen, maar vooral Hadrianus. Begin en eind van de roman spelen zich af in de rechtszaal; de allereerste en allerlaatste zin hangen stilistisch met elkaar samen: het zijn beide nominale zinnen, ze bevatten geen predikaat. De roman heeft, kortom, een cirkelstructuur. In de tweede plaats is de verteltechniek die Haasse hanteert (perspectiefwisselingen, flash-backs, herhaling van motieven) heel goed te vergelijken met het leggen van gekleurde steentjes, waarbij een open plek (de slotpassage) door de lezer moet worden ingevuld. Het beeld van een mozaïek komt in de roman diverse malen voor. Zowel aan het begin als aan het eind wordt nadrukkelijk verwezen naar de ‘witte en zwarte mozaïek-meanders’ van de vloer van de rechtszaal die de aandacht van beide protagonisten vasthoudt. De prefect heeft daarbij een associatie met het schaakspel dat hij, lang geleden in Egypte, met Eliezar heeft gespeeld: hij ziet weer voor zich ‘een speelbord in witte en zwarte vakken verdeeld, en [...] een hand die behoedzaam één voor één uit ivoor gesneden figuren verschuift’. (Een nieuwer testament, p. 37) Dit beeld kan men gevoeglijk beschouwen als een poëticaal symbool, als een afbeelding van de werkzaamheden van de schrijfster zelf. Zo kan Een nieuwer testament op drie niveaus gelezen worden: als een historische ideeënroman over de strijd tussen heidendom en christendom, met verwijzingen naar een voor de jaren zestig actuele herbezinning op christelijke normen en waarden; als een psychologische roman over onafhankelijkheid, zelfstandigheid en identiteit en als een roman met een impliciete poëtica. Mogelijk acht Haasse deze roman daarom zo hoog: omdat zij, sinds zij in Zelfportret als legkaart (1954) de balans van haar schrijverschap had opgemaakt en zich duidelijk voor ogen had gesteld wat zij eigenlijk wilde, namelijk ‘het verhaal schrijven van de mens [...] en zijn verschillende werkelijkheden in de stroom van de tijd’ (p. 4), nooit zo dicht dat ideaal heeft benaderd als dat in Een nieuwer testament naar vorm en inhoud het geval is. | |
[pagina 76]
| |
Aanvankelijk lag het in de bedoeling van Haasse om een toneelstuk te schrijven over het leven van de Franse hertog, politicus en dichter Charles d'Orléans (1391-1465). Later stapte zij van dit idee af. Ook de titel, hier nog ‘Het woud van lang verwachten’, werd licht gewijzigd.
Collectie Hella S. Haasse | |
[pagina 77]
| |
Het Woud van Lang Verwachten/ (‘la forêt de longue attente’/ Ch. d'Orléans)/ Een zaal in het kasteel van Blois. Het uur van de maaltijd/ nadert. De hofmeester, Alardin de Mornay, en drie of vier knechten/ zijn bezig de T vormige tafel te dekken. Keukenknechts dragen schalen/ met fruit en brood aan. Uit de diepe vensternissen klinkt onderdrukt/ gelach - daar schertsen twee pages van de hertog met Pierre, de nar./ De harpspeler, Jean de Sondoigne, stemt zijn instrument, met één voet/ op de haardstang. Pierre (reciteert een vers met overdreven stembuiging, in parodie van een/ voordrager)/ 1e Page Schei uit. Ik zou lachen als ik het niet zo vervelend vond. Die/ eeuwige dichtwedstrijden hier ook! Als we niet naar de kerk gaan, zijn we/ aan het rijmen. Over de liefde, over de vier jaargetijden, over de goed-/ heid van mevrouw de hertogin./ 2e P. (lachend) Wat wou je dàn, François? De hertog houdt niet/ van jagen. En hij wordt te dik voor sport. Zie je hem op een/ tournooi?/ 1e P. Hij heeft anders genoeg gevochten in zijn jonge jaren - als je de/ verhalen geloven mag./ Pierre (grotesk) Armagnacs tegen Bourguignons! Parijs in - Parijs/ uit - ! Moord en doodslag - dat was een heerlijke tijd!/ 2e P. Je vergeet de slag bij Azincourt./ Pierre Dat was geen slag, dat was een slachting./ 2e P. Die Engelsen vochten als duivels. Mijn vader was er bij. Hij is/ er nog niet over uitgepraat./ 1e P. Heeft hij ook in Engeland gevangen gezeten - zoals de hertog?/ 2e P. Nee. Hij is gevlucht./ 1e P. Bah./ Pierre O nee. Verstandig. Héél verstandig. Grote Heren houden ze gevangen,/ de kleine luyden slaan ze dood. Of ze kleden ze spiernaakt uit en/ laten ze naar huis lopen. Dat hebben de Engelsen met hèm daar/ gedaan - (hij wijst naar Alardin de Monray. De pages lachen)/ A. Ik was liever met de hertog naar Engeland in ballingschap/ gegaan. Dan had ik hem kunnen bedienen, die twintig jaar in de/ Tower van Londen./ P. Dat wil ik geloven, dat je dat liever gedaan had, messire/ de Monray! Het is een beter leventje in een Engelse gevangenis/ dan op een kasteel in Frankrijk. Goed eten, goede wijn, een/ zilveren servies op tafel, het Engelse hof [?]/ 1e P. -en de verveling. Heilige Moeder van God, wat een verveling!/ / |
|