liefdesverhaal van Les liaisons dangereuses ontleed en geïnterpreteerd, het ‘leven’ van markiezin de Merteuil zelf dus. Het ‘Waterloo’ dat Merteuils liefde voor graaf de Valmont betekende, weet Haasse indringend te analyseren. De liefde van Valmont, juist voor een onschuldige vrouw en niet voor zijn minnares en gelijkwaardige, markiezin de Merteuil, heeft inderdaad de markiezin gebroken. Maar achter de heel speciale hartstocht die Merteuil voor Valmont koesterde, weet Haasse toch niet precies de vinger te krijgen. Eerder kiest ze de kant van Valmont, die ten slotte zijn cynisme laat varen voor een oprechte liefde voor een eerbare vrouw.
Waar de thema's over vrouwenproblematiek ter sprake komen, maken beiden gebruik van het terrein dat voor allebei bereikbaar is: de wereldliteratuur. Als er gesproken wordt over geweldmisdrijven door vrouwen, haalt Hella Haasse ter illustratie wel een hedendaags geval aan, maar ze verontschuldigt zich in haar brief ook dat madame de Merteuil natuurlijk niet van onze zeden en gewoonten op de hoogte is. Daarom zijn de vrouwenfiguren die ter discussie staan uit de wereldliteratuur gehaald, van de Medea van Euripides en Ovidius, via Brunhilde naar Lady Macbeth. Over de laatste merkt Haasse op: ‘Zij had zich onmenselijk moeten gedragen om de gelijke van haar man te worden: er bestond geen vrouwelijke vorm van handelend optreden op het niveau van de macht.’ (Een gevaarlijke verhouding p. 88) Merteuil sluit zich daarbij aan en hult de macht in de vorm waarin zij haar bekleedt in de roman van Laclos: ‘Ik ben overigens ook van mening dat de kunst van de misleiding [...] het legitieme wapen is van ons vrouwen, aan wie het dragen van degen, dolk en pistolen nu eenmaal niet is toegestaan en wie sinds het begin der tijden wordt voorgehouden, dat haar “eer” uitsluitend in het verborgene zetelt, namelijk in haar geslacht!’ (Een gevaarlijke verhouding, p. 103)
Op die manier ontstaat, vanuit het vrouwelijk perspectief, binnen de roman een erudiet en intelligent essay over de vrouw in de wereldliteratuur waar stem en tegenstem prachtig tegen elkaar op vechten. Daarbij is Haasses stem de redelijke, Merteuils stem de cynische en gevaarlijke. Het is niet voor niets dat Haasse in haar eerste brief schrijft: ‘Ik voel geen sympathie voor u, en eigenlijk ook geen medelijden. Maar wat betekent u dan voor mij, madame la marquise de Merteuil? [...] ik zou niet de behoefte hebben u onder woorden te brengen, wanneer u niet al als een innerlijk beeld in mijzelf bestond.’ (Een gevaarlijke verhouding, p. 29)
Om dat laatste citaat gaat het. Hebben, vanaf De Meester van de Neerdaling, maar vooral vanaf De verborgen bron alle personages in Haasses romans blijk gegeven van een zekere tweeslachtigheid in hun ziel, een donkere en een lichte kant, een chaotische en een heldere - was het in de hier besproken romans altijd een gevecht om de harmonie tussen de ‘zwei Seelen, ach!’ te bereiken - een gevecht dat in de laatste romans beslecht lijkt, omdat de donkere, mythische, orfische kant buiten haakjes is geplaatst - in Een gevaarlijke verhouding vindt het gevecht op het scherp van de snede plaats, tussen twee hoogst intelligente en erudiete vrouwen in een briefwisseling.
Ook hier zou je kunnen zeggen dat de donkere, hartstochtelijke kant geëxtrapoleerd is in madame de Merteuil, maar het is Haasse zelf die haar gecreeerd heeft, om zich er vervolgens mee te meten. Zoiets is niet zonder gevaar en het is niet verwonderlijk dat de roman de titel Een gevaarlijke verhouding draagt. Met welk een overtuigende retoriek immers probeert madame de Merteuil Hella S. Haasse en daarmee de lezer voor haar standpunten te winnen!
Maar, ook hier is het laatste woord aan de schrijver zelf, aan Haasse die op het eind van dit wonderlijk vernuftige boek zegt, als ze ‘terug’ gaat naar haar geliefden: ‘Het moet uit zijn. U was gevaarlijk voor mij, want u verleidde mij tot de twee uitersten die mij bedreigen: cerebrale spelletjes en fantasmen. Mijn pen leek louter instrument te worden om u - hoogmoedige, listige uit zelfbehoud-goed te praten. [...] Ik breek met u. Ik ban u uit mijn gedachten.’ (Een gevaarlijke verhouding, p. 152)
En daarmee lijkt het alsof - als men zich even overgeeft aan fantasmen-die kant van Haasses persoonlijkheid als schrijfster eveneens in de ban wordt gedaan. In haar oeuvre verschijnen nog twee boeken waar even de gespletenheid van de eigen ziel aan de orde komt, De wegen der verbeelding en Berichten van het Blauwe Huis. Maar het lijken zwakke vonken van een