Cider voor arme mensen
De niet aflatende poging om de verzoenende balans te vinden tussen de twee levensstromen die om de voorrang strijden en elkaar uitsluiten: de duik in het diepe, allesomvattende, waar de kennis en de creatie ligt, of de bemoedigende, rationele weg van het heldere verstand - dat is ook het thema in de twee latere en minder ‘romantische’ romans Cider voor arme mensen (1960) en De wegen der verbeelding (1983). Ze zijn minder romantisch, omdat het conflict hierin niet op het scherp van de snede wordt uitgevochten, omdat het niet meer gaat om de keuze tussen het ‘kunstenaarschap’ en het gewone leven, omdat de zaak tussen de ‘dichter’ en de ‘burger’ niet meer wordt gesteld, maar de vraag aan de orde is hoe men binnen een persoonlijk leven zich zo kan ontwikkelen dat beide kanten in één en dezelfde persoon aan bod komen. Daartoe hoeft men niet zijn kleren aan de rand van het water te leggen en voorgoed weg te zwemmen.
Cider voor arme mensen is op een vreemde manier het mooiste boek van de zeven romans die hier ter sprake komen. Vreemd omdat het verhaal weinig spectaculair is. Er worden in Cider voor arme mensen geen grootscheepse conflicten uitgevochten, het gaat er niet om hoe men zijn leven verder uitstippelt met verwerping van een van de twee eigen zielen. Het verhaal handelt over een man en een vrouw, Reinier en Marta, die op weg naar hun vakantiebestemming, ergens in Frankrijk, in een arm gehucht in Noord-Frankrijk autopech krijgen en gedwongen worden een middag en een nacht in een schuur door te brengen. De man en de vrouw zijn elkaars geheime geliefden. Hij is getrouwd en heeft kinderen, zij heeft een vaste relatie met een andere man.
Ze zijn, na een jaar van elkaar gescheiden te zijn geweest, in een opwelling per gehuurde auto naar Frankrijk gevlucht uit wat ze noemen ‘een onhoudbare situatie’ en hebben een mislukte nacht in een Antwerps hotel achter de rug.
Dat is de situatie als de roman begint en aan het eind van het boek rijden ze in de gerepareerde auto richting Parijs, in het heldere besef dat hun geheime relatie ten einde is. De tijdsspanne die de roman omvat, bestaat uit niet meer dan een namiddag na een onweersbui en een avond die beiden in de auto in de schuur doorbrengen. Het gehucht waar ze in terecht zijn gekomen, wordt bevolkt door arme Franse arbeiders, afgedankt door de Noordfranse industrie, zonder andere vooruitzichten dan wat karig geld te verdienen met het maken van ‘cider voor arme mensen’.
Te midden van dit gesloten, norse, maar niet ongastvrije volk dwalen Marta en Reinier ieder voor zich een beetje rond om het gehucht, terwijl de mannen van het gehucht zich bekommeren om de onbegrijpelijke en duistere reparatie van de auto. Daarbij blikt Reinier terug op het conflict met zijn vader, die representant is van de ‘big-business society’. Reinier beoogt juist een toenadering te vinden tussen werkgevers en werknemers, hij is een tegenstander van het ‘in de westerse wereld sacrosancte economische systeem’ en heeft zelfs zijn carrière daarvoor op het spel gezet. Marta denkt op die doelloze, warme zomermiddag na over het verzetswerk dat ze samen met haar moeder in de oorlog deed, aan haar onder-duikperiode en het gevoel van verwachting en verantwoordelijkheid op de bevrijdingsdag: ‘Het moeilijkste komt nog,’ zegt iemand naast haar op die dag. ‘[...] nee zeggen tegen geweld en beestachtigheid, rechtvaardig zijn, liefhebben.’ (Cider voor arme mensen, p. 56)
Kortom, beiden zijn oprechte en idealistische figuren, voorlopers van de revolutionaire jaren zestig, met het linkse hart op de juiste plaats. Ze zien de armoede en het gevecht om het naakte bestaan waar ze in het gehucht in zijn terechtgekomen en weten dat heel goed te onderscheiden van hun eigen luxeproblematiek: ‘Hier begint het andere driekwart van de aarde al.’ (Cider voor arme mensen, p. 87)
Ook in deze roman is de conflictstof van De verborgen bron weer aanwezig. Dit keer vooral belichaamd in Marta. In haar leven met de niet aanwezige Paul, die ze bedriegt met Reinier, ‘bekroop haar een verlangen naar het heftige en ongerijmde’. (Cider voor arme mensen, p. 68) Paul vertegenwoordigt de rust en regelmaat en orde die ze zo van node heeft, maar als ze samen met Paul is, die onverstoorbaar aan zijn bureau werkt, en zij onder het lamplicht zijn sokken