Op 24 mei 1960 vindt in sociëteit De Witte in Den Haag de uitreiking plaats van de Internationale Atlantische Prijs voor De ingewijden (1957). V.l.n.r. Tine van Buul van uitgeverij Querido, Hella S. Haasse en John Eppstein, algemeen secretaris van de North Atlantic Treaty Organization (nato).
Foto Simon E. Smit. Collectie Hella S. Haasse
verzetten tegen het barbaarse element in de klassieke Griekse cultuur, die voor hem juist de fictie van orde en evenwicht moet hooghouden; de scholier Marten Siebeling (een zoon van Jurjen en Rina Siebeling uit De verborgen bron, wier huwelijk er niet echt leuker op is geworden) die ‘niet “volwassen” wil worden, dus. Samen de maatschappij dwingen om zó te worden, dat ménsen er kunnen leven. Door staken, dat is, door niet-reageren, niet-meedoen, protesteren tegen alle kiemen van ontmenselijking.’ (De ingewijden, p. 262) En ten slotte de door de oorlog getraumatiseerde en ontoerekeningsvatbare ex-nazi Helmuth Sturm die zorgt voor de dramatische ontknoping van de toevallig bij elkaar zijnde voorbijgangers.
Alleen Eline Breskel lijkt te voldoen aan het motto van Pindaros, een ‘ingewijde’ te zijn. Zij kan terugzien op het gigantische offer dat ze voor haar schilderkunst gebracht heeft, door haar man en kind te verlaten. Zij weet wat het is om het verlangen naar het ‘onkenbare element’ te volgen. Zij kent de teleurstellingen en de verwijten van het leven. En zij is het ten slotte die gekozen heeft voor een terugkeer tot het aards-concrete. ‘Ik denk wel eens,’ zegt Eline tegen de scholier Marten, ‘dat de mens een wonderbaarlijk evenwichtsorgaan is, op de grens tussen Niets en Alles, chaos en kosmos. [...] Een mens zijn, dat is voor mij: altijd, overal, met inspanning van alle krachten en nooit verslappende waakzaamheid, gericht zijn op die balans.’ (De ingewijden, p. 288-289)