van de moeder van zijn vrouw, Eline Breskel, wier geheim naarmate de roman vordert wordt ontsluierd.
Eline Breskel leefde als een prinses-op-de-erwt op het landgoed Breskel, aanbeden door huisarts Meinderts, maar helaas heen en weer geslingerd tussen het verlangen een groot kunstenares te worden en de wens een goed echtgenote voor haar man en een goede moeder voor haar kind Rina te zijn. Als ze, uit angst voor haar gebrek aan talent, uit wanhoop om ooit dichter bij het ‘onkenbare element’ te komen, zichzelf in de laatste van de twee rollen dwingt, blijkt dat onhoudbaar. Ze loopt het water in, met achterlating van haar kleren, niet om zelfmoord te plegen, maar om te verdwijnen en elders een leven voor de kunst op te bouwen.
Hoe dat leven eruitziet, blijft in De verborgen bron onzichtbaar. Maar in De ingewijden zien we Eline Breskel terug op het Griekse eiland Kreta. Ze is dan een oude grijze vrouw, een vreemdelinge in de gemeenschap daar, een ‘wijze vrouw’ die haar kunstenaarschap en haar verdriet om de door haar verlaten dochter heeft overwonnen in een bestaan dicht bij de natuur.
Het is de enige keer dat Haasse een romanpersonage twee keer in twee heel verschillende contexten laat figureren en het geeft aan hoe belangrijk het thema voor haar is: de keuze tussen het ‘groots en meeslepend wil ik leven’, waar de chaos en de diepte dreigen, maar ook het verlangen naar het onkenbare gestild zou kunnen worden-en de hang naar de orde en het heldere denken, waarbinnen een gelukkig en in ieder geval overzichtelijk leven mogelijk moet zijn.
Het is opmerkelijk dat Haasse in zo'n vroege roman als De verborgen bron de ‘Sturm und Drang’ -kant van de ziel belichaamt in een mannelijk personage, de ik-verteller Jurjen Siebeling, en de kant van de helderheid en de orde overlaat aan zijn vrouw Rina. In alle andere, hier ter zake doende romans van Haasse, zal zij de conflictstof van het dionysische en het apollinische, zoals Nietzsche en Vestdijk haar hanteren, in de persoon van een vrouwelijk personage leggen. Als Jurjen Siebeling zegt: ‘Wie eeuwigheidsverlangen met zich meedraagt, die drang om te pogen door een scheppingsdaad zijn vluchtig aards bestaan te bestendigen-die kan in wezen geen onderscheid vinden tussen dit verlangen en de liefde; de ziel worstelt om alomvattend, onsterfelijk te zijn-wat haar vervult, is voor altijd opgenomen in die strijd,’ dan hoort de lezer hier eerder de stem in van de schrijfster zelf, dan die van haar mannelijke ik-figuur. (De verborgen bron, p. 75)
En ook als Jurjen Siebeling, aan het eind van zijn speurtocht, zijn vrouw beter begrijpt en het huwelijkse conflict bezworen lijkt in wederzijds begrip en harmonie, borrelen nog wat sputterende stroompjes op uit de laatste regels van de roman: ‘Hoe zullen mijn onrust, mijn twijfel aan mijzelf, mijn verterend verlangen naar het onbekende ooit bedaren? Want ik ben één van diegenen, die altijd overal ondergronds het murmelen menen te horen van een verborgen bron.’ (De verborgen bron, p. 174.)
Men moet deze laatste regels maar nemen voorhet literair credo van Haasse. De ‘verborgen bron’ wijst naar de mythe over de nimf Arethusa, die in een bron veranderde om aan de verliefde riviergod Alphaeus te ontkomen, in de onderwereldse stromen van de aarde terechtkomt, om dan toch, elders, als bron weer boven het aardoppervlak te voorschijn te komen en te versmelten met de rivier die naar zee stroomt.
Omslag van de eerste druk van De verborgen bron (1950) met een motto van de Amerikaanse dichter en filosoof R.W. Emerson (1803-1882): ‘Man is a stream, whose source is hidden’.
Omslag Hugh Jans. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag