Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Zelfportret als legkaartHaasse interpreteert die twee werelden volgens een psychologisch schema: het Westen is het rijk van de orde, van het koele redeneren, de bewuste keuze, terwijl de tropen het rijk der zintuigen vertegenwoordigen. Uit Haasses autobiografische teksten blijkt dat ze bij elk bezoek aan haar geboorteland dit in de eerste plaats met haar zintuigen ondergaat. Ze spreekt zelf in dit verband over haar ‘instinctieve, zintuiglijke binding met de geboortegrond, met het klimaat, van mijn jeugd’. (Een handvol achtergrond, p. 119)Ga naar eind11 In Zelfportret als legkaart komen enkele extatische passages voor die weergeven hoe intens zij de tropische natuur heeft ondergaan: ‘De overdaad van groen, de verstrengeling, overwoekering, triomf en breidelloze expansie van het meest vitale: de openbaring van een groeikracht die ook in mij was. Soms, alleen tussen bomen en planten, alleen met het ritselende ruisende onzichtbare leven tussen het loof en het gras en onder de stenen, rook ik aan de bast, nam de
Omslag van Zelfportret als legkaart, dat in 1954 bij De Bezige Bij verscheen. Het kreeg een motto mee van de Engelse schrijver Sir Thomas Browne (1605-1682): ‘The world that I regard is myself; it is the microcosm of my own frame that I cast mine eye on; for the other, I use it but like my globe, and turn it round sometimes for my recreation.’
Bandontwerp Alexander Verberne. Collectie Letterkundig Museum dikke zwarte aarde in de hand, kauwde ik verschillende soorten van bladeren, zat ik lang stil op een steen, in vruchteloze pogingen mijzelf één te voelen met een vorm van bestaan waarin de onrust, de spanning, de drang om uit te barsten niet geordend of ingetoomd hoefde te worden.’ (Een handvol achtergrond, p. 71-72) Deze ervaring dateert uit de tijd dat Haasse naar de Carpentier Alting Stichting ging, een nogal ‘blanke’ middelbare school in Batavia. Het was een periode waarin de erotiek volgens de schrijfster ‘het enig werkelijke’ was voor de leerlingen, maar een werkelijkheid waar zij zelf niet goed raad mee wisten. (Een handvol achtergrond, p. 58) De interactie tussen meisjes en jongens in haar beschrijving doet een beetje denken aan de omgang tussen de seksen op de hbs in Bandoeng zoals Du Perron die tekent in Het land van herkomst (1935), bij voorbeeld het taboe op het met zijn tweeën alléén fietsen van een jongen en een meisje. Het was een tamelijk geremd bestaan in een soort mini-westerse samenleving te midden van de overweldigende natuur van de tropen. Het sociale leven van de jongeren speelde zich af in bioscoop, zwembad, Kunstkring en Jachtclub, op ‘schoolbals’ en ‘huisfuiven’. Waarschijnlijk was de actieradius van de jongens wat wijder, maar daar weidt Haasse niet over uit. Ze schrijft dat ze thuis niet volgens een Indisch patroon leefde; er hing niet die feodale sfeer van gemeenzaamheid met de huisbedienden en er werd zes dagen van de week Hollands gegeten. (Een handvol achtergrond, p. 36) Evenals de vader van de ikfiguur in Oeroeg was de vader van Haasse bang voor verindischen. In 1985 typeert zij deze angst als ‘een typisch verschijnsel uit de nadagen van onze koloniën’. (Een handvol achtergrond, p. 182) Ondanks haar isolement in een beschermde omgeving heeft de tropische natuur op Haasse een krachtig stempel gedrukt. Misschien heeft haar eenzelvige aanleg, die haar zo vaak tot buitenstaander maakte, daar iets mee te maken. Altijd paste zij de haar omringende werkelijkheid aan bij haar verbeelding. In Zelfportret als legkaart heeft zij het over de ‘droomsfeer’ en ‘toverkring’ waarin zij leefde tussen haar twaalfde en twintigste levensjaar, die ze pas doorbrak toen ze in 1938 voor verdere scholing naar Ne- | |
[pagina 28]
| |
Slot van een brief van Hella Haasse aan de heer W.L.M.E. van Leeuwen, d.d. 5 maart 1955, waarin zij reageert op zijn bespreking van Zelfportret als legkaart in het dagblad Tubantia. Zij is verbaasd over de waardering van de schrijvende pers en daarom dankbaar voor het kritische oordeel dat Van Leeuwen over dit boek velt. Zij legt hem uit waarom zij Zelfportret als legkaart nú moest schrijven.
Collectie Letterkundig Museum [Voor wie volmaakte openhartigheid zoekt in autobiografisch werk, is ‘Z.A.L.’ te aarzelend en te beschouwend. Wie een zekere stoïcijnse gereserveerdheid in persoonlijke aangelegenheden verlangt,// en vindt dat een mens de goede smaak/ moet hebben door in de derde persoon/ zijn confidenties te doen, is ‘Z.A.L’/ uiteraard een nogal ongeremd - naïeve/ uiting. Het is een ongedisciplineerd alle-/ gaartje van brokstukken. Er zit ook/ niet de pretentie achter van nu eens/ even wat filosofie ‘weg te geven’ of/ te laten zien wat een interessant kind/ ik geweest zou zijn. Ik heb alleen maar/ bewust mij onthouden van de ‘roman’,/ omdat ik gemerkt had hoeveel vlucht,/ zelfbedrog en wensdroom er in mijn/ vorig werk verscholen lag. ‘Z.A.L.‘/ heeft voor mij de functie vervuld van/ het apparaat dat loodgieters gebrui-/ ken, wanneer er een leidingbuis ver-/ stopt is. Ik hoop dat nu het]/ werkelijke ‘dóórstromen’ kan beginnen./ Ik ben dan ook weer bezig aan een/ roman, waarin ik probeer vorm te/ geven aan de problemen en inzich-/ ten die voor mij de oogst van ‘Z.A.L.‘/ zijn geweest. Voor mijzelf begint nu/ pas mijn schrijverschap. Ik moet/ nù bewijzen of ik de ‘vonk’ heb, ja/ of nee./ Dat ik U dit zo uitvoerig, en mis-/ schien onbescheiden, schrijf, komt/ omdat ik getroffen was door Uw/ scherp, helder, eerlijk oordeel./ Met gevoelens van hoogachting,/ Hella van Lelyveld-Haasse. | |
[pagina 29]
| |
derland ging. (Een handvol achtergrond, p. 61-73) In haar artikel ‘Een handvol achtergrond’ heeft zij gewezen op de betekenis van een eerdere cesuur voor haar beleving van Java: haar zevende tot haar tiende jaar heeft zij in Nederland doorgebracht, terwijl haar moeder moest kuren in Davos. Deze lange scheiding van haar ouders heeft een breuk teweeggebracht in haar instinctieve band met hen. Bij terugkeer in haar geboorteland namen, aldus Haasse, ‘de natuur, de sfeer van Java voor mij de plaats in van een nooit geheel te doorgronden, maar geliefd, vormend element. Overweldigend waren de zintuiglijke indrukken na die terugkeer; iets dat plotseling was opgehouden, afgebroken, toen ik in 1925 naar Holland moest, hernam met ongelooflijke kracht zijn rechten.’ (Een handvol achtergrond, p. 169-170) De natuur van Java omschrijft zij als geheimzinnig, grillig, verraderlijk soms. (Vol gevaar en spanning als in het verhaal ‘Een perkara’!) Hierop volgt een redenering met een paradox: ‘De natuur van Indië versterkte in hoge mate de aanleg tot waarnemen die me is aangeboren, of al heel vroeg ontstaan is. Ik kan de werkelijkheid alleen in me opnemen door er van een afstand naar te kijken. Ik kan haar alleen weergeven, indien - en misschien juist doordat -ik er nooit dichterbij kan komen.’ (Een handvol achtergrond, p. 170) Mogelijk was Haasse het dichtste bij die natuur toen ze als vijftienjarig meisje samen met haar broer door een ongeveer vijftienjarige neef werd meegenomen naar het natuurreservaat Telaga Patengan. (De neef had haar ouders voorgespiegeld dat ze zouden kamperen op Lembang in de buurt van een bekend hotel.) In Telaga Patengan kampeerden zij op een schiereiland, voeren ze in een lekke prauw over een meer, aten ze bij een warong. Haasse beschrijft deze paar dagen als een hoogtepunt uit haar jeugd: ‘dat gevoel van volkomen vrijheid, van opgenomen te zijn in een werkelijkheid zonder innerlijke tegenstrijdigheden’. (Een handvol achtergrond, p. 46) Hoeveel deze geheime excursie voor haar heeft betekend, blijkt wel uit het feit dat zij de bladzijden uit Zelfportret als legkaart die daarover gaan opnieuw een plaats heeft gegund in de collage van teksten die Krassen op een rots is.Ga naar eind12 Met enige spijt noteert ze, dat Telaga Patengan onbereikbaar is geworden door de slechte toestand van wegen en bruggen. (Een handvol achtergrond, p. 129) In een beschouwing over de Javaanse mens gaat Haasse dieper in op diens leven in harmonie met de omgeving, ‘dit mee-ademen, meebewegen in een grote collectieve stroom van nog ten dele onbewust, met de natuur verbonden leven, dit inderdaad vanuit de moderne beschaving bekeken archaïsche bestaan’. (Een handvol achtergrond, p. 156) Dit vegetatieve leven is een droombestaan, een idylle (zoals de Zandbaai dat voor Du Perron was), maar evenals de ‘Indonesische intellectuelen van nu’ (anno 1969) wijst Haasse het toch af. Dat is niet verwonderlijk voor wie haar Zelfportret als legkaart heeft gelezen. Reeds in dit eerste autobiografische boek zet zij zich af tegen haar vroegere ‘schijngestalten’, tegen de passiviteit, waarmee zij zich in haar jeugd liet ‘volstromen met de wereld’, zoals haar zintuigen die haar toonden. (Zelfportret als legkaart, p. 171) Haasse legt in dit boek haar vroegere ikken op de snijtafel. De belangrijkste ontdekkingen, die ze deed na haar vertrek uit Indië, waren: zelfkennis, bewustwording van jezelf en je omgeving en het doen van een bewuste keuze. Bewustworden definieert ze tamelijk idealistisch als: ‘het door ervaring en waarneming ad infinitum uitbreiden van de werkelijkheid’. (Zelfportret als legkaart, p. 68) In de trant van Forum (waarover zij en medescholieren in Batavia al in het Tjikini-zwembad discussieerden) klinkt haar opinie dat men in deze tijd bewust moet kiezen ‘vóór de mens [...] zonder zich over te leveren aan de beperkingen en eenzijdigheid van een politieke partij’. (Zelfportret als legkaart, p. 110) Schrijven is voor Haasse een bewust proces dat ook de lezer tot zelfstandig denken moet aanzetten. |
|