Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse
(1993)–Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
VerhalenHet verhaal ‘De Lidah Boeaja (Krokodilletong)’ dateert uit hetzelfde jaar als Oeroeg, maar het is veel afstandelijker geschreven. Het is evenals ‘Een perkara (Het verhaal van Egbert)’ (1954) voor het eerst gebundeld in Krassen op een rots (1970). Beide verhalen hebben nu hun plaats gekregen in Een handvol achtergrond. ‘Parang Sawat’. Autobiografische teksten en zijn, in afwijking van de ondertitel van de nieuwe bundeling, geen autobiografische teksten. ‘De Lidah Boeaja’ is een vingeroefening in het genre van het Indische verhaal, met een alwetende verteller die de spanning langzaam opvoert. Een grappig effect wordt gesorteerd door de Molukse weduwe Matulaka en haar Indische vriendin Non du Cloux, die telkens het voedende slijm van de vetplant ‘lidah boeaja’ in het haar smeren, terwijl ze de gebeurtenissen aan gene zijde van de heg van doorhebberig commentaar voorzien. Het verhaal speelt zich af in Batavia, waar de Japanner Yamada van mevrouw Matulaka een wat vervallen huis heeft gehuurd op de grens van centrum en benedenstad. Yamada heeft in dat huis een ‘Salon voor Heren Coifure’ geopend, maar trekt weinig klanten. Later blijkt dat het hem daarom ook niet is begonnen. Samen met enkele andere Japanners houdt hij zich bezig met spionage. Dit houdt hij verborgen voor zijn echtgenote Etsu, die alleen nog maar in naam zijn vrouw is. Zij fungeert als huissloofje en nadat de kapsalon is opgedoekt, mag zij ervoor zorgen dat hun verblijfsvergunning wordt verlengd: zij opent een naaiatelier, dat spoedig vele klanten trekt. Inmiddels is Yamada een verhouding begonnen met Asuko, de dochter van een Japanse winkelier. Ze raakt zwanger. Yamada kondigt Etsu zijn vertrek naar Japan aan. Zij moet in het huis blijven, dat betrokken zal worden door een zakenvriend van haar man. Etsu, die in de Japanse kennissenkring al vele vernederingen heeft moeten slikken, begrijpt dat ze hard zal moeten werken in ruil voor de bescherming van een tehuis. Ze is inmiddels niet onkundig gebleven van de illegale activiteiten van haar man, want diens besprekingen met zijn kornuiten in de binnengalerij van het huis kon zij woord voor woord volgen door haar oor te luisteren te leggen op een buis van de waterleiding. Zij neemt wraak door de oogst van de spionage-activiteiten uit een geheime la te nemen en in het Molenvliet te werpen. De domme mevrouw Matulaka wordt echter het werktuig van Etsu's noodlot wanneer ze louter om aandacht te krijgen de nieuwe bewoner het geheim verklapt van de ‘huistelefoon’. Deze beseft dat Etsu op de hoogte is van het komplot, hij ziet dat het spionagemateriaal is verdwenen en stuurt zijn twee dochters weg. Onheilspellend hangen er twee grijzig-paarse kimono's van mevrouw Yamada aan de lijn: ‘Met hun wijd uitgespreide mouwen leken het huiden, opgespannen om gelooid te worden.’ Wanneer Etsu terugkomt, is haar lot beslist. Etsu maakt zwijgend haar haar los, teken van overgave. Haar man, door zijn vriend gealarmeerd, reikt haar ‘een smal blinkend voorwerp’ aan. Blijkbaar mag ze zelf
Omslag van de eerste druk van Een handvol achtergrond. ‘Parang Sawat’. Autobiografische teksten (1993). Vóór in het boek wordt door Haasse, als toelichting op de titel, een verband gelegd tussen de vorm van haar werk, ‘een samenstel van ongelijksoortige elementen’, en die van een typisch Javaans batikpatroon, ‘Parang Sawat’ geheten. In het boek zelf (p. 195) schrijft zij: ‘Wie mijn werk kent zal misschien - hoop ik - ontdekken dat de lust tot “Parang Sawat” mijn Indisch erfdeel is.’
Omslag J.Tapperwijn. Collectie Querido | |
[pagina 26]
| |
het vonnis voltrekken, hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd. Midden in de nacht ploft er aarde neer. Mevrouw Matulaka wordt er wakker van. Het gruwelijke einde van mevrouw Yamada ontgaat haar en Non du Cloux echter geheel. Vanuit hun beperkte gezichtsveld veronderstellen ze dat ‘die Jappen’ de nacht te baat nemen om de vetplanten, waar mevrouw zo'n hekel aan had, uit te graven. In ‘De Lidah Boeaja’ worden de motieven van mensen op luchtige wijze blootgelegd. Etsu is ondanks haar ene moment van triomf het slachtoffer van een traditie, die van vrouwen gehoorzaamheid en onderwerping vergt. Dat zelfbeheersing macht zou betekenen, zoals haar moeder geloofde, wordt door de gebeurtenissen gelogenstraft.
Een heel ander vrouwenportret krijgen we voorgeschoteld in ‘Een perkara’. Het gaat hier om de mysterieuze mevrouw Van H., die de minnares is geweest van de vader van Egbert, uit wiens gezichtspunt het verhaal wordt verteld. Ook in dit verhaal worden, dankzij Egberts vasthoudendheid, mensen en hun motieven allengs doorzichtiger. Mevrouw Van H. kan hem als enige inzicht geven in de persoon van zijn vader, die in een Japans interneringskamp is gestorven. Als hij haar na twintig jaar toevallig in een schouwburg tegenkomt, bijt hij zich vast in zijn weerwillige prooi. Geconfronteerd met de ‘femme fatale’ voor zich, analyseert Egbert in gedachten zijn vader, die graag als ridder poseerde, maar zich in werkelijkheid verschanste in een streng gereglementeerde levenshouding. Mevrouw Van H. tracht tegenover haar ondervrager in oppervlakkigheden te vluchten en maakt snel een einde aan het gesprek, maar op de valreep weet Egbert wel haar adres los te krijgen. Bij de figuren die paraderen in Haasses proza bestaat er dikwijls een verschil tussen de persoon die zij voorgeven te zijn óf die ze naïevelijk menen te zijn, en hun werkelijke eigenschappen. Dat geldt voor de ik-figuur uit Oeroeg die min of meer de vermoorde onschuld speelt, het geldt voor Yamada in zijn doortrapte dubbelbestaan en het is evenzeer waar voor mevrouw Van H. die doelbewust een rookgordijn om zich optrekt. Als Egbert zich op het opgegeven adres meldt, opent zich een heel andere wereld dan die van de elegante mevrouw Van H. met haar bittere parfum. Egbert komt terecht op een bovenhuis, doortrokken van Indische luchten en een Indische sfeer. Hij ontmoet er de stokoude oom en tante van de minnares van zijn vader en doet enkele ontdekkingen. Als hij mevrouw Van H. - die hem weer tracht te ontlopen - eindelijk heeft gedwongen met het hele verhaal voor de dag te komen, doet ze dat in een paar wrevelige zinnetjes af. Toch krijgt hij nog een soort toegift van haar. Ietwat malicieus zet ze hem op het spoor van haar laatste geheim: haar dochter Dorée is zijn halfzuster. Het verhaal eindigt dan met een uitspraak van Egbert die een bekende topos bevat van de Indische literatuur, die van het ‘leven tussen twee werelden’: ‘Mijn halfzuster; levend teken van de halfheid die ik zélf voel, verdeeld tussen hier en daarginds, tussen de wil tot orde, koele laaglandse helderheid, en het verlangen naar de flitsende glans op de Goenoeng Hidjau.’Ga naar eind10 |
|