Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt
(1991)–Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda, Erna Staal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
InleidingIn het begin van haar carrière als illustrator, vlak na de oorlog, tekende Fiep Westendorp onder andere voor Ruim baan (1945 - 1946), een tijdschrift voor de jeugd, dat onder redactie stond van Wim Hora Adema, Henriëtte van Eyk en A. Viruly. Op initiatief van Wim Hora Adema ging Westendorp ook illustreren voor de vrouwen- en de kinderpagina van Het Parool. Vanaf 13 september 1952 tot 7 september 1957 tekende ze in die krant de beroemde silhouetjes van Jip en Janneke. Vóór 1952 illustreerde ze onder andere boeken van Bordewijk, Heine, Charlotte Brontë en Toergenjev. Na 1952 kwam ze definitief in de hoek van het kinderboek en van de humor terecht. Want vanaf 1952 tot op de huidige dag zal de nauwe samenwerking tussen Schmidt en Westendorp niet meer verbroken worden. Hoewel Westendorp na 1952 ook boeken van anderen illustreert (Mies Bouhuys, Han G. Hoekstra), blijft het werk van Schmidt haar voornaamste inspiratiebron. Tussen 1958 en 1968 maakte Schmidt met Westendorp vele boekjes voor reclamedoeleinden. In 1962 en 1963 maakten ze voor provinciale dagbladen vier strips over tante Patent. Voor Margriet tekende Westendorp de illustraties bij Pluk van de Petteflet (1968-1969) en Otje (1979). Jip en Janneke en Tante Patent worden door haar in 1977 respectievelijk 1988 van nieuwe illustraties voorzien. Voor de cpnb maakten Schmidt en Westendorp in 1990 Jorrie en Snorrie. Net als die van Bijmoer, kwamen de illustraties van Fiep Westendorp tot stand in onderling overleg met de auteur. Herhaalde malen heeft Westendorp betoogd dat ze in principe nooit het hoogtepunt van het verhaal in beeld brengt; ze wil niet de clou verraden, die immers een verrassing moet blijven. Ze probeert daarnaast ‘karaktertjes’ te tekenen: ‘Ik deformeer en chargeer, maar probeer wel karakters te tekenen.’ De verhalen van Schmidt kennen veel handeling en vaart. Die karakteristieken hebben ook de tekeningen van Westendorp; in de woorden van Schmidt: ‘In de tekeningen van Fiep zit ook altijd spanning en actie.’ | |
[pagina 111]
| |
Brief van Annie M.G. Schmidt aan haar uitgever Reinold Kuipers, d.d. 5 mei 1979, onder andere over Otje. Otje verscheen als vervolgverhaal in 1979 in Margriet en in 1980 als boek. Otje is de dochter van een driftige kok zonder papieren, die, met behulp van dieren, haar vader steeds uit benarde situaties redt.
5 mei '79 | Lieve Reinold | Het vréselijke is: ze | zijn weg. | ik kan ze niet meer vinden | wat moeten we nu doen? |?| komen we nu in de Tower? | Ik doe m'n best om van Otje | 'n mooi boek te maken Zal nog | wel iets aan te herschrijven zijn | na afloop v|d Margrietserie | Dag. tot ziens. in de hoop | dat je bovenstaande | niet kunt lezen | Annie | |
[pagina 112]
| |
‘Jip en Janneke’ | |
De verhaaltjesJip en Janneke is een verzameling van ongeveer 240 korte schetsen over het dagelijks leven van het jongetje Jip en het meisje Janneke, twee doorsnee kleuters, die een uitstekende relatie met hun vader en hun moeder hebben en nauwelijks ondeugend zijn. Hij heeft een tuinbroek aan en een gestreept bloesje, zij een jurkje en een schortje. De stukjes zijn kort, ongeveer 250 woorden, de zinnen uiterst kort en de woorden zijn zelden langer dan drie lettergrepen waarbij de lettergrepen in de oude drukken door liggende streepjes van elkaar gescheiden zijn, overeenkomstig toenmalige didactische opvattingen. Die kortheid is afgestemd op kleuters. Voor een groot deel bestaan de schetsen uit dialogen, voornamelijk tussen Jip, Janneke en hun vader en moeder. De stukjes zijn nooit tragisch en meestal ook niet humoristisch. Kinderlijke gewetensconflicten komen niet voor. De ouders zijn een veilige haven; het zelfvertrouwen van de kinderen wordt consequent gesterkt. Een voorbeeld. ‘Jip en Janneke gaan naar de zolder. En ze gaan fijn muziek maken. Heel hard. Het is een heel concert. En als vader thuiskomt, klimt hij de zoldertrap op. Om naar het concert te luisteren. Het is prachtig, zegt hij. En Jip en Janneke zijn trots.’ ‘Toen de wasmachine stilstond konden ze het goed er strijkdroog uithalen en de kat wees hun de weg naar de strijkkamer. “Wat heerlijk,” zuchtte Otje. “Alles schoon.”’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp bij Otje (1980). Otje werd bekroond met de Gouden Griffel.
| |
[pagina 113]
| |
‘Meneer Guus van de Ontvangst wou laten zien hoe ijverig hij was en deed nu alles tegelijk: telefoneren, stofzuigen, sleutels uitreiken en nieuwe gasten inschrijven.’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp bij Otje (1980).
| |
DrukgeschiedenisOp 13 september 1952 verschijnen op de kinderpagina van Het Parool de eerste belevenissen van Jip en Janneke, op 7 september 1957 de laatste. De eerste bundeling, Jip en Jan-ne-ke, verschijnt in 1953, met net als in de krant liggende streepjes tussen de lettergrepen. In 1960 verschijnt de achtste en laatste bundeling E-ven-tjes la-chen, Jip en Jan-ne-ke. De bundelingen bestaan uit selecties van de stukjes uit de krant. De tekeningen in de boekjes verschillen zelden van die in de krant; de tekening is soms veranderd of gespiegeld en soms zijn tekeningetjes weggelaten of toegevoegd. Als de stukjes in de krant geen titel hadden, hebben ze die nu gekregen. In een nieuwe ordening verschenen de schetsen als abc-pockets voor de jeugd (nrs. 35, 40, 41, 46, 47) in de jaren zestig (1963-1965): Jip en Janneke. Eerste boek t/m Vijfde boek. Van het Eerste boek waren er in 1978 al 423 000 exemplaren verkocht, van het Vijfde boek 249 500. Vanaf 1979 werden de boekjes uitgegeven door Querido als Querido junior pockets. In 1990 waren er van het Eerste boek 673 000 verkocht, en in 1990 van het Vijfde boek 430 000. Aangezien de boekjes meestal door verscheidene leden van één gezin gebruikt zijn en ze ook populair zijn als voorleesstof op scholen, is het duidelijk dat miljoenen Nederlandse kleuters van verscheidene generaties de avonturen van Jip en Janneke én de silhouetjes van Fiep Westendorp kennen. Ze zijn nationaal bezit geworden. De drukgeschiedenis van Jip en Janneke, en met name van de illustraties, is nogal ingewikkeld. In grote lijnen komt het erop neer dat er van de silhouetjes van Fiep Westendorp drie verschillende versies bestaan. In de jaren zeventig heeft ze de oude Parool-silhouetjes uit de jaren vijftig, die ook in de pockets van de jaren zestig werden gebruikt, geleidelijk aan vervangen door een modernere versie. De tekst van Jip en Janneke werd in zoverre aangepast dat de liggende streepjes tussen de lettergrepen verdwenen en dat sommige woordjes, meest herhalingen, werden geschrapt. Daardoor werd iets meer vaart in de tekst gebracht. De nieuwe silhouetten vonden een plaats in de diverse verzamelbundels sinds 1977. Alle, of vrijwel alle, hoofdstukjes van Jip en Janneke zijn vanaf oktober 1976 tot en met december 1980 in het tijdschrift voor de jeugd Bobo verschenen, met elke keer een kleurillustratie over de volle pagina, dat zijn in totaal ongeveer 220 kleurillustraties. In deze kleurillustraties zijn de silhouetten gehandhaafd. Van deze derde, gekleurde, versie is een fractie - | |
[pagina 114]
| |
twintig illustraties - in de verzamelbundels terechtgekomen. In Bobo zijn geen afzonderlijke zwart-wit silhouetjes opgenomen, behalve een van een kussende Jip en Janneke, die fungeert als een steeds terugkerend vignet. De silhouetjes in de Bobo-kleurillustraties hebben vaak wel dezelfde houding als de afzonderlijke zwart-wit plaatjes in de verzamelbundels, maar verschillen toch steeds in details. Dat betekent dat Westendorp bij elk verhaaltje minstens drie keer een tekening heeft gemaakt. Maar van sommige scènes bestaan er meer dan drie gepubliceerde versies. The Tjong Khing (1933) illustreerde in 1980 de heruitgaven van Abeltje en De A van Abeltje. Foto Erwin Verheijen.
| |
De illustratiesNet als de Parool-tekeningen van Bijmoer zijn de Parool-illustraties van Westendorp zwart-wit, wat samenhangt met het feit dat ze voor een krant bestemd zijn. Waar Bijmoer in principe koos voor lijntekeningen, heeft Westendorp voor een totaal andere techniek gekozen, die van het silhouet. Een gevolg van de silhouettechniek is dat de figuren steeds vlak en en profil moeten worden weergegeven. Voor het afbeelden van steeds dezelfde figuren die steeds herhaald moeten worden in steeds andere houdingen, zijn dat geen geringe technische beperkingen. Verder moet worden voorkomen dat de hele tekening zwart dichtslibt. Om dan bovendien te zorgen dat eentonigheid wordt vermeden en tekstgetrouwheid wordt bereikt... daarvoor is een grote verbeeldingskracht op de vierkante centimeter vereist en een groot vakmanschap. Dat Westendorp al de beperkingen van techniek, ruimte, personages en situaties te boven is gekomen en haar twee figuren zoveel levendigheid en variatie heeft weten mee te geven, is een artistieke prestatie van belang en geeft haar Jip en Janneke een vooraanstaande plaats in de geschiedenis van het silhouet in Nederland. Westendorp heeft Jip en Janneke iets zelf-verzekerds meegegeven, iets parmantigs. Een kenmerk van haar stijl zijn de piekende haartjes, de puntige handjes en voetjes, de korte nekjes en de puntige wipneusjes, de naar achteren staande kontjes en de ingetrokken buikjes. De mond is echt een toet, met aapachtig naar voren staand onderkaakje. De ogen zitten als witte stippen heel erg opzij. Jip draagt een zwart-wit gestreept bloesje en Janneke heeft een wit schortje. De ouders van Jip en Janneke, in de tekst bijna even vaak aanwezig als de beide kleuters, worden zelden of nooit getekend. Uit een oogpunt van bevordering van de identificatie met Jip en Janneke, lijkt dat een goed idee. Andere volwassenen - Sinterklaas, de kapper, de ijscoman, de schoenmaker, de dokter, de melkboer, opa, tante enzovoort - treden sporadisch in de tekeningen op. De bijfiguren die het veelvuldigst | |
[pagina 115]
| |
worden getekend, zijn de poes en de hond. De tekeningen zijn amusant, maar nooit karikaturaal of cartoonachtig.
In de jaren zeventig heeft Westendorp alle zwart-wit silhouetjes herzien. De selectie van geïllustreerde scènes is vrijwel steeds dezelfde gebleven; wat dat betreft is er ook niet zoveel keus bij verhaaltjes van 250 woorden. De compositie van de scènes is meestal ook dezelfde; soms is hij min of meer spiegelbeeldig; een enkele keer slechts is de tekening echt anders. Dat geldt vooral voor de kleine, vignetachtige, tekeningetjes. Ergens schrijft Schmidt bij voorbeeld: ‘het kind lijkt op een varkentje.’ In de oude versie tekent Westendorp dan een kindje, in de nieuwe een varkentje. De meer algemene veranderingen liggen echter noch bij de selectie van de situatie noch op het terrein van de compositie. Het is voornamelijk de stijl van tekenen die veranderd is. Allereerst heeft Westendorp alle voorwerpen verwijderd die gedateerd aandoen, zoals potkacheltjes, lampekappen en een ouderwets aanrecht. Daarmee gepaard gaat een tendens om in het algemeen de achtergrond weg te laten en minder of niet te detailleren. De kleding van Jip en Janneke is gemoderniseerd. Ook de silhouetten van de kleuters zijn veranderd. De nekjes zijn nu geheel afwezig, de hoofden zijn ronder geworden en wat minder ‘toetig’. De romp en de kleertjes zijn vierkanter en stijver. De ‘puntigheid’ en de piekerigheid zijn gebleven. De figuren zijn gedrongener, de voorwerpen langgerekter. In het algemeen maken de nieuwe plaatjes een gestileerdere indruk dan de oude. Een voorbeeld. In ‘Af-was-sen’ uit Daar gaan Jip en Jan-ne-ke (1956) staan Jip en Janneke af te drogen voor het aanrecht (zie p. 42). Rechts een bescheiden afwas, op de achtergrond een raam met gordijntjes. In de versie van twintig jaar later (zie p. 43) is de achtergrond verdwenen, maar de afwas is absurd groot geworden en bestrijkt niet alleen acht à tien hoog het aanrecht, maar ook in vele lagen de hele grond. Linksboven houdt een kat zich in onwaarschijnlijk evenwicht op een bakschotel; in het midden staan de nekloze kleuters hun sisyfus-arbeid te verrichten. Meestal echter vermijdt Westendorp een dergelijk effectbejag. Overal heeft Westendorp in de nieuwe versie de achtergrond tot niets of vrijwel niets teruggebracht. In ‘Een brief aan Sin-ter-klaas’ uit De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke (1954; zie p. 38) staan de twee kleuters nog uit volle borst voor een potkacheltje en een schoorsteenmantel te zingen, midden tussen een groot aantal lege schoenen. Op het nieuwe plaatje (zie p. 39) is de achtergrond (schoorsteenmantel, potkacheltje) verdwenen. Verdwenen is ook de expressie van het uit volle borst zingen: Jip en Janneke staan er nu wat doelloos bij tussen de vele schoenen, die zo hier en daar wat hooi voor het paard bevatten. In de verzamelbundel Jip en Janneke (1977) zijn ook twintig kleurplaten opgenomen, een selectie uit de serie (1976-1980) die voor het eerst verschenen is in Bobo. De zwarte silhouetjes van Jip en Janneke zijn in de kleurillustraties gehandhaafd, wat niet alleen de relatie met de zwart-wit tekeningen accentueert, maar ook een fraai esthetisch effect geeft. Het is alleen jammer dat de kleuren, ten gevolge van de beperkingen van de druktechniek, vaak wat flets zijn afgedrukt. De oorspronkelijke kleurillustraties zijn, zoals gewoonlijk, frisser en sterker van kleur dan die in het boek. De kleurillustraties in Bobo hebben in het algemeen anders dan de in dezelfde jaren gemoderniseerde silhouetten een gedetailleerde invulling van de achtergrond. In ‘Een brief aan Sin-ter-klaas’ bijvoorbeeld, gepubliceerd in Bobo (1979, nr.29) staan Jip en Janneke voor een met houtblokken gevulde open haard te zingen; er staan niet alleen vele schoenen voor de haard, maar ook krukjes, er hangen schilderijtjes aan de wand, onder andere van Sinterklaas en in een mandje ligt Takkie de hond. | |
[pagina 116]
| |
Brief van Annie M.G. Schmidt aan haar uitgever Ary Langbroek, d.d. 16 september 1981. Schmidt is wel tevreden over de Franse vertaling van Minoes (Parijs 1982), behalve over de namen.
| |
[pagina 117]
| |
16.9. '81 | Lieve Arie | Een prachtige vertaling | door Olivier Séchan van Minoes | met hele knappe vondsten. | Eén ding vond ik jammer: dat | hij het niet helemaál in | een frans stadje heeft | gesitueerd en alle inwoners | gewone franse namen heeft | gegeven. Tibbe moet een naam hebben | die evengoed voórnaam als | achternaam kan zijn, | ‘Thomas’ bijvoorbeeld || en meneer Smit en van Dam | zonden veel voorkomende franse | namen moeten zijn als Dupont | of Dubois. Ook Ellemeet moet | frans klinken | En Killenbourgh kan toch ook | een fantasie-frans stadje | worden? | ‘Oecumène’ is niet begrijpelijk | voor franse kinderen. Beter | la chatte du Curé, of Matou-Eglise | (pasteur is protestant en dat hoeft | ook niet) | Kun je deze brief doorsturen aan | de vertaler? Of zal ik hem | apart schrijven | Dag dag. | Annie
| |
[pagina 118]
| |
‘Pluk van de Petteflet’ | |
Het verhaalPluk van de Petteflet is een behulpzaam jongetje dat in het bezit is van een rood kraanwagentje, waarmee hij overal naar toe rijdt. Hij woont in de Petteflet helemaal bovenin, in een torenkamertje, helemaal alleen, maar hij heeft diverse vriendjes. Allereerst Aagje, het dochtertje van mevrouw Helderder, die van haar moeder, iemand met poetsdwang, absoluut niet vuil mag worden. Dan de Stampertjes, zes slordige en een beetje vieze zoontjes van een alleenstaande vader. Ze wonen boven mevrouw Helderder en hebben matrassen op de vloer om geluidsoverlast voor deze overgevoelige vrouw te voorkomen. En ten slotte meneer Pen, die in de flat een kantoorboekhandel heeft. Onder de dieren is Pluk speciaal bevriend met Zaza, de intelligente kakkerlak, die leeft van appelschillen; Dollie de duif, de Mercurius onder de dieren; en Karel met de houten poot, een doortastende zeemeeuw. Het milieuprobleem speelt in het boek een belangrijke rol. Mevrouw Helderder bestrijdt alles wat vies is, en dat is in haar ogen ook de natuur, met spuitbussen. De zus van Karel de meeuw komt in een olievlek terecht, waardoor niet alleen zijzelf maar ook haar eieren bedreigd worden. Een verwilderde tuin, de Torteltuin, dreigt te worden veranderd in een groot tegelplein. Een uitgestorven maar levende vogel, de krullevaar, dreigt definitief ondergebracht te worden in een museum. Maar wat altijd zo prettig is in een kinderboek: alles loopt goed af. Daarvoor kan de partij van Pluk (meneer Pen, Aagje, de Stampertjes, de dieren) een beroep doen op sprookjesachtige middelen: mensen en dieren kunnen elkaar verstaan; een lispelende schelp, de Lispeltuut, wijst de weg; een toverkruid, de hasselbraam, maakt van grote mensen kinderen die er niet meer over peinzen de Torteltuin in een tegelplein te veranderen. Ook in Pluk van de Petteflet kiest Schmidt voor het kinderlijke, het spontane, het natuurlijke, het ongerepte desnoods een beetje vieze tegen het geregelde, het bureaucratische en de wasen poetsdrang. Jan Jutte (1953) illustreerde in 1983 de heruitgave van Het beertje Pippeloentje.
Foto Philip Mechanicus. | |
[pagina 119]
| |
DrukgeschiedenisVan oktober 1968 tot januari 1970 verschijnt Pluk van de Petteflet wekelijks in het weekblad Margriet. In 1971 wordt het verhaal als boek gepubliceerd door uitgeverij Querido, met 100 illustraties. In Margriet zijn maar liefst elf hoofdstukken gepubliceerd die later niet in het boek zijn opgenomen. Daarin komen figuren voor die niet in het boek optreden, zoals tante Pleeg en jongetje Spijtebijt. In het boek daarentegen komt een hoofdstuk voor dat niet in Margriet staat: ‘Nóg mazelen, wéér frieten’. In Margriet heet het verhaal aanvankelijk ‘Pluk in de Petteflet’, later ‘Pluk van de Petteflet’. Ook de volgorde van de hoofdstukken is in het begin anders dan die van het boek. De afleveringen in Margriet zijn voorzien van gemiddeld drie tekeningen, vrijwel alle in kleur, in totaal ongeveer 150 illustraties. Daarvan zijn er ongeveer 100 in het boek terechtgekomen, overigens voor een deel in zwart-wit. Tussen 30 juli 1982 en 29 april 1983 wordt het verhaal opnieuw gepubliceerd in Bobo, met ongeveer 200 illustraties, alle in kleur. Vele grijze illustraties uit het boek zijn nu weer in kleur, maar overigens exact dezelfde. Soms zijn grijze en kleurillustraties echter niet identiek, of hebben de kleurillustraties details op de achtergrond die in de grijze versie in het boek ontbreken. Een enkele keer staat er in het boek een illustratie die niet in Bobo te vinden is. Voor de beoordeling van Westendorps illustraties zijn deze verschillen tussen de diverse publikaties niet essentieel. Wel werpen ze een ander licht op de omvang van haar produktie. | |
De illustratiesPluk van de Petteflet is aanstekelijk geïllustreerd, de kleuren zijn goed gekozen, de tekeningen zitten vol grappige vondsten en zijn tekstgetrouw, en de figuren worden duidelijk gekarakteriseerd door persoonskenmerken en -attributen. Pluk, een parmantig kereltje van een jaar of acht, is herkenbaar aan zijn rode kraanwagentje en zijn baseballpetje en de rode blosjes op zijn wangen (zie p. 106). Aagje, een fijn popje, heeft een voorkeur voor roze kleren en stoffering en draagt een roze strik in haar gouden paardestaart. Haar moeder, mevrouw Helderder, heeft altijd een hoed op of een doek om haar hoofd, loopt rond met een spuitbus en heeft een Donald-Duckachtige houding: kontje naar achter, puntig ‘snaveltje’ naar voren. De Stampertjes en hun vader zijn zeer herkenbaar als één gezin en wel aan hun donkerbruine borstelige haren en hun slordigheid. Meneer Pen is een dikkeCharlotte Dematons (1957) maakte in 1986 nieuwe tekeningen bij de heruitgave van Heksen en zo.
| |
[pagina 120]
| |
oude heer in een ruim vallende jas, met een potlood achter het oor van zijn kale hoofd en een rond knijpbrilletje op zijn grote aardappelvormige gok. De parkmeester heeft ook zo'n neus, maar daarop zit een dikke hoornen bril. De door Schmidt verzonnen dieren zijn door Westendorp karakteristiek en grappig weergegeven. De Langhors is een raar langgerekt paard geworden met een komische werking. En hetzelfde geldt voor de krullevaar, een vreemde vogel die juist in de hoogte is uitgerekt.
In het algemeen hebben de figuren dunne korte beentjes, een lange vaak bolle romp en een groot hoofd met veel of juist weinig haar. De ogen, de neuzen en de monden zijn kleine rondjes, meestal niet meer dan een stip. Vaak krijgen de figuren enigszins Chaplinachtige houdingen mee, waarbij de voeten schuin naar binnen worden gezet, wat een komisch effect geeft. In het algemeen hebben de tekeningen vaart en humor, zonder dat er overdreven wordt. Soms krijgt een tekening iets melancholisch, zoals die van de oude visser in de mist. Westendorp zet de figuren en dingen zonder meer achter of naast of op elkaar. Met de Jip-en-Janneke-silhouetjes hebben haar kleurillustraties het gemis aan perspectief gemeen. Ze concentreert zich op het overbrengen van de vaart en humor van het verhaal en gaat vanwege het grappige effect soms het kader van de pagina te buiten. Voor Pluk van de Petteflet heeft Westendorp bijna honderd tekeningen gemaakt van alle soorten en maten: ter grootte van een vignet, over de hele lengte van een kolom, langs de bovenrand van maar liefst vier bladzijden, over de hele, de halve of een kwart pagina. Wel moet de invloed van de opmaker op dit punt niet onderschat worden. Westendorp rangschikt platte figuren in een plat vlak en bekommert zich niet om de psychologie van de situatie, maar richt zich op het soort humor dat gebaseerd is op een technische deformatie van lichamen en houdingen. | |
‘Otje’ | |
Het verhaalHet verhaal van Otje heeft veel overeenkomsten met dat van Minoes. Een mannelijke hoofdpersoon wordt met ontslag bedreigd. Een meisje helpt hem door de moeilijkheden heen. Het kind staat op goede voet met de dieren en verstaat hun taal. De dieren helpen het meisje helpen. De man, het meisje en de dieren staan op gespannen voet met de gevestigde maatschappij, die opgeblazen en bureaucratisch is, maar niet echt kwaadaardig. Het opgeblazen gezag kan gemakkelijk door informatie en redelijkheid worden afgebluft en grijpt niet naar geweld, maar past zich aan. Otje is eigenlijk een goedmoedige satire op de bureaucratie. De vader van Otje, Tos, is een uitstekende kok, maar kan moeilijk aan de slag komen omdat hij geen papieren heeft. Die zijn per abuis door de bureaucratie verzwolgen. Hij krijgt geen nieuwe papieren zolang hij geen papieren heeft. Als ‘illegaal’ werknemer heeft hij het niet gemakkelijk, hij wordt uitgebuit en telkens weer ontslagen. Gelukkig heeft hij Otje, een vindingrijk en opgewekt kind, dat uitstekende relaties met de dieren heeft en de enige is die zijn driftbuien kan beteugelen. | |
[pagina 121]
| |
DrukgeschiedenisIn 1979 werd Otje voor het eerst gepubliceerd, met kleurillustraties, in het damesweekblad Margriet als ‘een nieuwe, grote serie lees- en voorleesverhalen voor iedereen die jong van hart is’. In 1980 werd het door Querido als boek uitgegeven, met dit keer álle boekillustraties in kleur, 86 in totaal. Een enkele tekening uit Margriet is niet in het boek gekomen; een enkele is gespiegeld, soms heeft het boek een illustratie die niet in Margriet heeft gestaan en soms is een Margriet-tekening gecorrigeerd, maar in grote lijnen zijn de tekeningen in het boek identiek aan die in het weekblad. Ook in de tekst zijn kleine wijzigingen aangebracht: de hoofdstukindeling is wat anders, sommige hoofdstukken hebben andere titels, de hoofdstukken ‘De Stevige Pot’ en ‘Tantes’ hebben een inlas en ook elders is de tekst bewerkt en verbeterd. Annie M.G. Schmidt signeert Tot hier toe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985 (1986) en Minoes op geluidscassette (1986), door Schmidt zelf voorgelezen. Links op de foto Schmidts vriendin Renate Rubinstein.
| |
De illustratiesOok in Otje zijn de personages door Westendorp duidelijk gekarakteriseerd. Otje is een zelfbewust, nonchalant meisje met bekende Westendorp-gimmicks als piekhaartjes, rond neusje, stipoogjes en blosjes. Het omslag zet meteen de toon: Otje zit losjes en uitdagend op een rank tafeltje leunend limonade te drinken met een rietje (zie p. 153). Een van haar vriendjes, een vogeltje, staat op de rand van haar glas, een ander op de leuning van haar stoel, een derde aan haar voeten in het gras. Aan de andere kant van de tafel zit haar vader op een stoeltje, dat eigenlijk te licht is voor zijn zware gestalte. Hij heeft een koksbroek aan en een hoge witte koksmuts op. Onder zijn ronde neusje een klein Chaplinachtig snorretje. Uit een zak van zijn koksjasje steken een lepel en een vork, in een andere zit een bevriend muisje. Hij leest een papier met bureaucratische termen als ‘daarbij behorende toelichting’, ‘ten kantore’, ‘gedeponeerd’. Net als in Pluk van de Petteflet gebruikt Westendorp veel paars, blauw en bruin en soms roze; de accenten in de kleurkeuze verschillen echter; in Otje is er relatief meer groen; in Pluk relatief meer rood. | |
[pagina 122]
| |
Westendorps tekeningen in Otje neigen meer tot overdrijving dan die in Pluk. Bovendien wordt getrouwheid aan de tekst niet altijd in acht genomen en is Westendorp niet altijd even consequent. Een voorbeeld. Als Tos en Otje na ontslag hotel Koperwiek verlaten, hebben ze volgens de tekst hij zich: twee slaapzakken, kookgerei en een paar tassen met eten en kleren, die ze in hun bestelbus laden. Op het bijbehorend plaatje zien we op het dak van het bestelbusje veel meer spul: een houten keukenstoel, emmers, teilen en een koffer. Deze vermeerdering van goederen behoort misschien tot de vrijheid van de illustrator. Het is alleen jammer dat verderop in het boek de houten stoel veranderd is in twee ijzeren tuinstoeltjes. Ook verschiet de bestelbus herhaaldelijk van kleur, wat eveneens strijdig is met de eis van continuïteit tussen de verschillende tekeningen. Bovendien heeft Westendorp de neiging om vogels te tekenen waar ze niet zouden moeten zijn, bij voorbeeld op de billen van een speurende politieman. Dat suggereert een vertrouwelijkheid tussen de agent en de vogel, die niet overeenkomt met de tekst. In het algemeen zijn de Otje-tekeningen van Westendorp op zichzelf van hetzelfde niveau als die in ‘Pluk’, maar ze houdt zich in Otje minder goed aan de continuïteit en aan de tekst. In 1987 werd het oeuvre van Annie M.G. Schmidt door de Jan Campertstichting bekroond met de Constantijn Huygensprijs. Van links naar rechts Willem van Toorn, Ed Leeflang, Annie M.G. Schmidt en Miep Diekmann.
Foto Annelies Flinterman. | |
[pagina 123]
| |
‘Tante Patent’ | |
Het verhaalTante Patent is een keurige dame in een keurig huis in een keurige straat. Bij het tuinieren graaft ze een oude vaas op, die ze meegeeft aan de dokter. Maar 's nachts komt uit de grond een harige man in een beestevel met twee horens de vaas opeisen voor het Walhalla. Het is een Batavier, de grote Sof van Leipnir, die het offervat van de grote Thor komt halen. De vaas wordt, zoals dat in een klucht gaat, doorgegeven van de een aan de ander en tante Patent is steeds een fase te laat. De botsing tussen twee culturen, die van een Batavier uit het jaar nul en die van het Nederlandse fatsoen uit de jaren vijftig, levert een aantal komische taferelen op. Het paradoxale is dat tante Patent, om haar fatsoen te redden, de uitvinder wordt van de Impulsieve Beweging, een beweging die het ongecontroleerde en woeste gedrag tot norm verheft onder de leus ‘slaan als er iets te slaan valt’. Opgehitst door hun vrouwen lopen binnen korte tijd tal van notabelen als Batavier door de stad, met slagwapens die meestal uit musea zijn ontvreemd. Alleen tante Patent houdt het hoofd koel, ze is de enige met overwicht op al die Batavieren, de echte en de onechte. Omdat het genot al te eenzijdig is - geslagen worden is minder leuk dan slaan - komt er na een korte maar heftige bloei al snel een einde aan de Impulsieve Beweging. De Batavier verdwijnt met zijn offervat weer naar het Walhalla. | |
DrukgeschiedenisTante Patent [en de grote Sof] is de eerste van vier strips van Schmidt en Westendorp over tante Patent. Ze verschenen tussen mei 1962 en mei 1963 dagelijks in een aantal provinciale dagbladen, waaronder het Haarlems Dagblad, het Leids Dagblad en het Utrechts Nieuwsblad. Het verhaal over de grote Sof werd in 1968 met de oorspronkelijke tekeningen van Westendorp opgenomen in Het beest met de achternaam. Een keuze uit wat Annie M.G. Schmidt voor kinderen schreef, onder redactie van Wim Hora Adema. In 1988 verscheen het verhaal voor het eerst afzonderlijk als Tante Patent, nu niet meer met de 300 striptekeningen, maar met 42 nieuwe illustraties in kleur van Fiep Westendorp. De tekst is hier en daar licht bewerkt. ‘Ik zal uitvinden wie mijn haan heeft doodgeschoten. DatTijdens het tweejaarlijks congres van de International Board on Books for Young People (ibby), in 1988 in Oslo gehouden, kreeg Annie M.G. Schmidt de Hans Christian Andersen Award ‘for her contribution to children's literature’.
| |
[pagina 124]
| |
moet een of andere nozem geweest zijn. Ik haal de politie erbij.’ wordt bij voorbeeld: ‘Ik zal erachter komen wie mijn haan heeft doodgeschoten. Ik haal de politie erbij.’ Gedateerde elementen als ‘nozem’ worden dus verwijderd en er worden kleine stilistische verbeteringen aangebracht. De drie andere strips Tante Patent [en Gore Gerrit] en Tante Patent [en juffrouw Tuttema] en Tante Patent [en Buurman Bezig] zijn nooit opnieuw gepubliceerd. Annie M.G. Schmidt en haar bezorgers en vroegere uitgevers Tine van Buul en Reinold Kuipers. Van Buul en Kuipers vergezelden Schmidt in 1988 naar het ibby-congres in Oslo.
| |
De illustratiesDe strip van Westendorp bestaat uit lijntekeningen zonder kleur, wat een gevolg is van het medium krant. Per aflevering heeft de strip steeds drie tekeningen. Driehonderd tekeningen zijn echter wel wat veel voor de aard en de omvang van het verhaal van Tante Patent [en de grote Sof]. Bovendien is Westendorp niet sterk in het vullen van kleine vlakjes van ongeveer vier bij vier centimeter. Te vaak zijn die helemaal gevuld met een, twee of drie figuren in een weinig gevarieerde of spannende interactie. In de boekuitgave van 1988 is het aantal tekeningen teruggebracht tot minder dan een zevende van de striptekeningen, in een betere verhouding tussen plaatjes en tekst. De nieuwe kleurillustraties hebben de bekende Fiep-kenmerken: spitse of ronde neusjes, ogen als stippen, piekerige haartjes, blosjes op de wangen, dunne beentjes, puntige handen en voeten. Het fraaie kleurgebruik ligt dicht bij dat van de Otje-illustraties. Voor deze nieuwe plaatjes heeft er nauwelijks nieuwe ‘inventio’ plaatsgehad (zie p. 87): het idee en de compositie van de kleurillustraties en de karakterisering van de figuren zijn voor het | |
[pagina 125]
| |
De Andersenprijs werd aan Annie M.G. Schmidt uitgereikt door haar Zweedse evenknie Astrid Lindgren, met wie ze een taartje deelde.
De commissaris van de koningin voor de provincie Groningen, H.J.L. Vonhoff, overhandigt Annie M.G. Schmidt de cpnb-Publieksprijs voor de poëzie 1988 in de Stadsschouwburg te Groningen.
Foto Chris van Houts. | |
[pagina 126]
| |
overgrote deel ontleend aan de strip. De kleur-illustraties zijn echter veel sterker dan de strip-tekeningen in Het beest met de achternaam. Dat is niet alleen te danken aan het gebruik van kleur en aan de grotere afmetingen, maar ook aan een verfijndere tekentechniek. De figuren zijn wel op dezelfde manier gekarakteriseerd, maar de uitwerking is overtuigender. De kleurplaatjes zijn komisch, fraai en expressief, ze zijn tekstgetrouw en vervallen nergens in overdrijvingen. De Tante Patent-tekeningen behoren daardoor tot het beste werk van Westendorp. Tante Patent is duidelijk gekarakteriseerd: ze heeft opgestoken bruin haar en draagt vaak een gele zomerhoed met een paarse band; ze is gekleed in een bruin plooirokje en draagt een turkooizen bloes met een wijde hals en met motiefjes; ze draagt oorbellen en een ketting. Ook de grote Sof is duidelijk herkenbaar en goed te onderscheiden van de latere pseudo-Batavieren van de Impulsieve Beweging. Hij is log en groot en overal behaard (niet op alle tekeningen trouwens) en heeft een bol en rond gezicht. Nooit heeft hij iets ‘menerigs’. Het is Westendorps streven om de hoogtepunten van een verhaal niet in beeld te brengen. HetIn 1990 schreef Annie M.G. Schmidt het geschenk voor de Kinderboekenweek Jorrie en Snorrie. De illustraties waren van Fiep Westendorp. Tijdens de Kinderboekenweek reisde het tweetal door het hele land om hun boek te signeren.
feuilletonkarakter van het meeste werk van Schmidt brengt echter wel met zich mee dat er geen sprake is van één enkel hoogtepunt, maar van een aaneenschakeling van hoogtepunten. Om zijn tekenkunst enigszins spannend te houden, zal een illustrator niet alleen de sfeer, maar ook een aantal van die hoogtepunten in beeld willen en moeten brengen. Ook Westendorp doet dat soms. Zo brengt ze in beeld hoe de grote Sof in de huiskamer van tante Patent de haan van de buurvrouw roostert op haar stukgeslagen en aangestoken meubilair, of hoe de Sof plotseling uit de kast komt vallen, terwijl de beide buurvrouwen op bezoek zijn. Of hoe hij voor de ogen van ontstelde kleuters hun juffrouw ontvoert. Het is goed dat ze dit gedaan heeft en niet dogmatisch is geweest, want de desbetreffende tekeningen behoren tot de leukste van het boek. Ook in Pluk en Otje brengt Westendorp hoogtepunten in beeld.
In de loop van haar carrière heeft Westendorp uiteenlopende technieken gebruikt: silhouetjes, lijntekeningen en kleurillustraties. Als men afgaat op de resultaten, lijkt de lijntekening in zwart-wit niet het fort van Westendorp. Haar silhouetjes van Jip en Janneke zijn virtuoos en gevarieerd, waarbij de oude uit de jaren vijftig in tegenstelling tot die uit de jaren zeventig vaak een gedetailleerde achtergrond hebben. Westendorp toont door de jaren heen een constante drang tot vernieuwing en zelfkritiek. Daarbij raakt ze er steeds meer op gespitst elementen die gedateerd aan kunnen doen uit haar tekeningen te weren. In verband daarmee ziet ze vaak af van de invulling van de achtergrond. Door deformeren en chargeren weet ze de figuren te karakteriseren en bereikt ze komische effecten, die sporen met de toon van Schmidts verhalen. |
|