Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt
(1991)–Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda, Erna Staal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
InleidingVanaf 1 oktober 1949 schreef Annie M.G. Schmidt wekelijks voor Het Parool versjes en verhaaltjes voor kinderen. Deze verschenen op een aparte pagina, die aanvankelijk ‘Parool-junior’ heette en onder redactie stond van Wim Hora Adema. In de jaren vijftig werkten ook vele anderen aan deze kinderpagina mee, met nu bijna vergeten namen als S. Franke, Christine Meijling, Josine Reuling, Marian Smeets, Marjolein de Vos en de bekendere C. Wilkeshuis, maar ook met Hans Andreus en Remco Campert. Incidenteel werkten mensen mee als K. van der Geest, Ed Leeflang, Clare Lennart, Lizzy Sara May, Mirjam Noordenbos, Geert van Oorschot, A. Rutgers van der Loeff-Basenau en Guus Vleugel. Ongeveer de helft van de bijdragen was echter van Annie M.G. Schmidt. Tal van haar inmiddels klassieke figuren zijn ontstaan voor de kinderpagina's van Het Parool: Dikkertje Dap, het schaap Veronica, het beertje Pippeloentje, Jip en Janneke en andere. De pagina was steeds rijk geïllustreerd, bijna altijd door Wim Bijmoer en Fiep Westendorp. De laatste zou haar leven lang‘“Want het leven is zo makkelijk als je maar gewoon doet, Keesje, onthoud dat altijd.”’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp voor de heruitgave van Tante Patent (1988) als boek.
| |
[pagina 90]
| |
onverbrekelijk als illustrator met Schmidt verbonden blijven. De teksten van Schmidt in Het Parool werden door Reinold Kuipers, toen werkzaam bij De Arbeiderspers, vanaf 1950 in boekjes gebundeld. Zo zijn de beroemde poëziebundels voor kinderen met de illustraties van Wim Bijmoer ontstaan, te beginnen met Het fluitketeltje (1950). Naar schatting maakte Bijmoer tussen 1950 en 1960 bij het werk van Schmidt rond de zevenhonderd illustraties, door hem ‘prentverbeeldingen’ of ‘plaatjes’ genoemd. Fiep Westendorp illustreerde de acht boekjes met schetsen over Jip en Janneke. Ook deze klassiek geworden silhouetjes zijn afkomstig van de kinderpagina's van Het Parool, toen trouwens in het algemeen een broedplaats voor journalistiek, literair en beeldend talent en een belangrijke bron van de naoorlogse humorcultus. Bijna altijd kan men aan illustraties zien uit welke tijd ze stammen. Bij die tijdgebondenheid speelt ook de ontwikkeling van de druktechniek een rol. Nieuwe technieken maken meer of andere dingen mogelijk, waardoor het karakter van de illustratie mede wordt bepaald. Vaak wordt een boek opnieuw geïllustreerd, terwijl de tekst hetzelfde blijft. Het komt zelden of nooit voor dat de illustraties dezelfde blijven, terwijl de tekst grondig verandert. Daaruit blijkt nog eens de ondergeschiktheid van de illustraties aan de tekst. De tekst bepaalt niet alleen het onderwerp van de plaatjes; de plaatjes, en in het bijzonder het omslag, zijn ook een middel om de verkoop van de tekst te bevorderen. Deze hele gang van zaken leidt ertoe dat er tussen illustratoren onbedoeld een creatieve wedijver kan ontstaan, die ons bewust maakt van de mogelijkheden en de moeilijkheden van het illustreren, ten aanzien van selectie, tekstgetrouwheid, detaillering, karakterisering en stijl. Illustratoren kunnen uit een zelfde tekst ter illustratie verschillende passages selecteren; de ene keus kan, maar hoeft niet, relevanter zijn dan de andere. Tekstgetrouwheid is een begrip dat er globaal op neerkomt dat een illustrator dienstbaar is aan de tekst en de tekst moet volgen; in concreto komt het erop neer dat een illustrator niets moet tekenen dat strijdig is metHet kinderboekenoeuvre van Annie M.G. Schmidt werd bekroond met de Staatsprijs 1964 voor het Kinderboek, door Schmidt in haar dankwoord aangeduid als de P.C. Kinderhooftjesprijs. Rechts van Annie M.G. Schmidt L.J.M. van de Laar, staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die de prijs uitreikte op 25 maart 1965. Op de achtergrond zijn herkenbaar Conny Stuart, Fiep Westendorp en Wim Hora Adema.
Foto anp/Peter van Zoest. | |
[pagina 91]
| |
Carl Hollander (1934) illustreerde van Annie M.G. Schmidt de verhalenbundel Heksen en zo (1964) en Minoes (1970).
de tekst; kinderen, maar niet alleen zij, zijn wat dat betreft heel precies. Verder moet de tekenaar zo goed mogelijk uitdrukking geven aan de stemming en de emotie die door de tekst worden opgeroepen; de expressie van de tekening moet overeenkomen met die van de tekst. Ten slotte zijn er verschillen in individuele stijl, waarvan begrippen als markantheid, kleurgevoel, lijnvoering en dergelijke afhankelijk zijn. De illustraties bij het werk van Annie M.G. Schmidt leveren enkele voorbeelden van creatieve wedijver in al deze opzichten. Wim Bijmoer is de eerste illustrator van de versjes van Schmidt en van haar twee boeken over Abeltje. Sommige van deze boeken werden later door anderen van plaatjes voorzien: Fiep Westendorp illustreerde Het hele schaap Veronica (1972), Jan Jutte Het beertje Pippeloentje (1983) en The Tjong Khing de Abeltje-boeken (1980). De resultaten van de diverse tekenaars kunnen met elkaar vergeleken worden. Die vergelijking geeft tevens inzicht in de mogelijkheden en de beperkingen van het illustreren van boeken. | |
[pagina 92]
| |
‘Het schaap Veronica’ | |
De gedichtenDe klassieke lichtvoetige gedichten van Annie M.G. Schmidt zijn genoemd naar een van de hoofdpersonages, het schaap Veronica. Er zijn vier hoofdfiguren: de lieve dames Groen, die echter een beperkte horizon hebben, de dominee, die als man en herder de leiding denkt te hebben en graag matigende wijze woorden spreekt, en het schaap, dat met haar dierlijke spontaniteit tegen wil en dank inbreuk maakt op het kleinburgerlijke decorum. Deze absurde vriendenkring maakt mee wat de familie Doorsnee in de jaren vijftig gewoonlijk meemaakt: ze gaan op visite, bakken pannekoeken en gaan een dagje naar het strand; ze winkelen, spelen blindemannetje, slanken af, bezoeken dierentuinen en gaan op vakantie naar de Veluwe; ze vieren Sinterklaas, kerst en verjaardag, tuinieren en maken een reisje naar Parijs; ze genieten van een film of vergapen zich in een museum. De manier van zeggen, de op spreektaal gebaseerde, geraffineerde, stijl, van Schmidt draagt veel bij tot de grappigheid van de gedichten, zoals al vaak is opgemerkt. Maar nóg belangrijker, zeker voor haar tekenaars, is de humor van de situaties die ze creëert, de injectie met het absurde die ze aan het alledaagse verhaal geeft. Haar verteltrant is in dit opzicht bijzonder beeldend. Juist haar situationele humor maakt het voor tekenaars met gevoel voor karikatuur zo aantrekkelijk om haar werk te illustreren. ‘Toen de prins bij de oude appelboom aankwam, zat de oude heks Akkeba aan de voet van de boom in het gras en at een enorme appel. “Peren zijn toch beter,” zei ze.’ Illustratie (in kleur) van Carl Hollander bij het verhaal ‘Spikkeltje’ uit Heksen en zo (1964).
| |
[pagina 93]
| |
DrukgeschiedenisTussen januari 1950 en 1959 verschenen de Veronica-verzen ongeveer maandelijks op de kinderpagina van Het Parool. Zeventien werden in 1951 gebundeld tot Het schaap Veronica. Kom, zei het schaap Veronica uit 1953 bevatte nog eens negenentwintig verzen. Met dertig latere gedichten werden beide bundels in 1960 samengevoegd tot Het hele schaap Veronica. Op een enkel gedicht na zijn zo alle Veronica-verzen uit Het Parool in boekvorm gepubliceerd. Op initiatief van Wim Hora Adema gingen de Veronica-verzen in Het Parool vergezeld van lijntekeningen van Wim Bijmoer (1914). ‘Meestal begon het met haar versje, maar soms ook met de tekening waar zij iets bij maakte. We hadden eindeloze telefoongesprekken,’ vertelde Bijmoer over zijn samenwerking met Schmidt in 1970 aan W. Jungman in Het Parool. De Parool-tekeningen zijn ook in de boeken opgenomen, bij elk vers een. Ze hebben dezelfde lichtvoetigheid als de verzen. Ze horen naar mijn mening net zo bij Het schaap Veronica als de tekeningen van Tenniel bij Alice's adventures in Wonderland en de tekeningen van Shepard bij Winnie the Pooh. In 1972 verscheen de derde druk van Het hele schaap Veronica met 22 tekeningen in kleur en 19 in zwart-witte toon van Fiep Westendorp. Gezien de aard van de grijs-tinten zijn haar zwart-wit prenten vermoedelijk reprodukties van oorspronkelijke kleurplaten. Vanaf deze druk gaat trouwens niet ieder versje meer vergezeld van een plaatje. De tekeningen van Bijmoer zijn net als de gedichten onderworpen aan strikte vormelijke beperkingen. Het feit dat de tekeningen oorspronkelijk in de krant zijn verschenen, heeft invloed gehad op de techniek: het zijn lijntekeningen in zwart-wit, met duidelijke contouren. Slechts een enkele keer wordt er van toon gebruik gemaakt; meestal worden nuances gesuggereerd door streepjes. Schaduwen worden aangegeven door zwart of door arceringen. De ruimte waarbinnen de tekeningen werden afgedrukt was‘Er kwam een oud warrig heksenhoofd tussen de peren door gluren. “Wie wou daar wat?” vroeg het hoofd.’ Illustratie van Charlotte Dematons bij ‘Spikkeltje’ in de heruitgave van Heksen en zo (1986).
| |
[pagina 94]
| |
meestal dezelfde: twee kolommen breed en ongeveer 9 cm hoog. De personages zijn dezelfde als in de gedichten: de dames Groen, de dominee en het schaap Veronica zijn de vaste hoofdpersonen en dan zijn er nog wisselende figuren die steeds aan de tekst worden ontleend. De tekeningen in de bundels zijn gelijk aan die in de krant, op enkele na. In de eerste tekeningen in Het Parool is naast de dominee nog een man aanwezig; in de boeken ontbreekt deze. Bij de allereerste tekening - op visite - zou men nog kunnen denken dat behalve de dominee ook de huisknecht een kopje thee meedrinkt; beide mannen komen ten slotte in de tekst voor. Bij het tweede gedicht zijn achter de vleugel in de krant twee mannen - onder wie de dominee - getekend. In de tekst komen ze geen van beiden voor; de vleugel is daar trouwens een piano. In Het schaap Veronica is die tweede man verdwenen. De dominee is gehandhaafd, hij staat op elk plaatje. De twee volgende plaatjes in Het Parool hebben ook een tweede man, die naderhand is verdwenen. Vanaf de vijfde aflevering in Het Parool (20 mei 1950) is, conform de tekst, de dominee de enige man. Ook de wisselende personages en situaties worden door Bijmoer voortaan tekstgetrouw weergegeven. ‘“Wilt u astublieft niet zo hard knijpen? Ik praat niet zo makkelijk als iemand mij tussen zijn vingers fijndrukt.” “Ha, ha,” lachte de reus en hij hield hem minder stijf vast.’ Kleurillustratie van Carl Hollander bij ‘De reus en de draak’ in Heksen en zo (1964).
| |
[pagina 95]
| |
‘“En dan krijg je groene vlekken, dat spreekt vanzelf. Maar bij u is daar nog niets van te zien.” En intussen keek Joris met gefronste wenkbrauwen naar de blote knie van de reus. De reus volgde zijn blik. Op zijn knie zaten een heleboel groene spikkels.’ Tekening van Charlotte Dematons bij ‘De reus en de draak’ in de heruitgave van Heksen en zo (1986).
| |
De Veronica-tekeningen van Wim BijmoerDe figuren van Bijmoer hebben een duidelijk karakter. De dominee is een kale ronde man in een zwart pak. Met een gezicht waar de permanente goedgemutstheid van afstraalt. Soms hangt een sigaret parmantig in zijn mondhoek. De dames Groen zijn goedgekleed en deftig van voorkomen, niet in het minst door hun extravagante hoeden en hun precieuze manieren. Aan de andere kant zijn zij niet te beroerd om zelf de handen uit de mouwen te steken. Ze doen Veronica in bad en helpen haar met koken. De een is wat molliger dan de ander, ze onderscheiden zich van elkaar, maar lijken toch op elkaar, daar zijn het dan ook zusters voor. Het schaap valt een beetje uit de toon; het is weliswaar een fatsoenlijk beest en het is even groot als de volwassenen, maar haar stijl is informeel en ze maakt zich ook wel eens vuil. Zowel in de tekst als in de tekeningen heerst er een sfeer van een zekere welstand, van betamelijkheid en van gemoedelijkheid. In de tekeningen van Bijmoer hebben de personen veel oogcontact. Dat en hun klaarblijkelijke opgewektheid schept een hartelijke en vriendelijke atmosfeer. Bijmoers tekeningen zijn vrij gedetailleerd. [‘Een dagje aan het strand’] uit Het schaap Veronica begint met de regels: Zeg, zei het schaap Veronica, als we gaan zonnebaden,
wie zou er dan het bruinste zijn, de dominee of ik?
Wel, zeiden toen de dames Groen, da's makkelijk te raden:
een dominee wordt bruiner, want zijn vacht is niet zo dik.
Op de tekening (zie p. 22) wordt de dominee ingegraven door de dames Groen, wier lichamen geheel bedekt zijn door vooroorlogse badkleding. De knieën en de borst van de dominee zijn nog onbedekt door zand, zijn armen zijn al ingegraven, maar desondanks rookt hij lustig zijn sigaretje. Rechts van hem ligt een zandemmertje; de ene zuster schept zand over hem heen, de andere heft van opwinding de armen in de hoogte. Het schaap Veronica - in bikini met een modieuze zonnebril op - drinkt, gezeten in een strandstoel, een flesje cola. Links van haar staat een tafeltje met een thermosfles, twee kopjes en nog een zonnebril; op de grond staat een picknickmand. Op de achtergrond een vlieger, vogels, twee tenten, twee strandstoelen, een | |
[pagina 96]
| |
kind dat aan het scheppen is, een dikke man in zwembroek en natuurlijk de zee, met in de verte een boot met drie schoorstenen. Op zo'n gedetailleerde manier gaat Bijmoer steeds te werk. Karakteristieken van houding, voorkomen en kleding worden steeds iets aangezet, waardoor een karikaturaal effect wordt bewerkstelligd. Zowel in de tekst als in de tekeningen wordt het decorum vaak doorbroken door triviale feiten of doordat het leven sterker is dan de leer. Opvallend is dat de dames Groen en de dominee steeds een ouderwets uiterlijk meekrijgen. De badpakken van de dames zijn daar een aanwijzing voor en op de prenten is de dominee gekleed in een zwart pak met vadermoorder, wat in de jaren vijftig toch al zeer gedateerd was, op het excentrieke af. Rond 1910 ging de vader van Annie M.G. Schmidt zo gekleed (zie p. 7), maar veertig jaar later was dat niet meer gebruikelijk. Het schaap daarentegen is duidelijk van na de oorlog: het draagt een modieuze zonnebril, heeft een naoorlogse bikini aan en drinkt cola. Door zulke details benadrukt Bijmoer het generatieverschil tussen de drie mensen en het schaap. ‘Gijsbert schoof het doosje open. “D'r in,” zei hij en daar ging het hele gebouw [...] Op de plaats waar het witte gebouw had gestaan, was nu een kale put.’ Niet gepubliceerde tekening van Charlotte Dematons voor ‘Het lucifersdoosje’ in Heksen en zo (1986).
| |
[pagina 97]
| |
De Veronica-tekeningen van Fiep WestendorpIn 1972 verschijnt de derde druk van Het hele schaap Veronica, nu geïllustreerd door Fiep Westendorp, deels in kleur, deels in zwart en grijstinten. De kleuren die Westendorp gebruikt zijn wel gemengd, maar toch tamelijk fel: voornamelijk groen, blauw, paars en roze. Omdat de dames Groen bij Westendorp allebei van groene kleren houden, overheerst het groen. Westendorp gebruikt vaak geen contouren; als ze dat wel doet vallen de kleurvlakken niet altijd helemaal binnen de contouren. Tal van details komen overeen met details uit de tekeningen van Wim Bijmoer, wat te verklaren is uit de gemeenschappelijke tekst. De illustraties zijn typisch ‘Fiep’, vooral door de sprietige kapsels, de ronde hoge neusjes of de neuzen als een driehoekspunt, de verdunning van benen en poten en andere details. In het algemeen staan de illustraties van Bijmoer dichter bij de tekst. Bijmoer had bij [‘Een dagje aan het strand’] de op één na laatste regel als uitgangspunt genomen: Toen groeven ze de dominee tot aan zijn nek in 't zand.
Fiep Westendorp kiest voor de tweede strofe: Maar hee... waar is de dominee? Hij is toch niet gaan zwemmen?
Warempel, kijk daar staat hij! Tot zijn enkels in de zee!
Wat is hij toch weer roekeloos, men moet hem altoos remmen.
Straks zwemt hij Het Kanaal nog over. Kom toch, dominee!
De illustratie van Fiep Westendorp bij dit vers (zie p. 23) is jolig, maar het schaap is hier slechts decorstuk. Het schaap is bij haar ook veel kleiner dan de volwassenen. Details als bij Bijmoer (colaflesje, zonnebril, bikini) ontbreken; alleen een eenzame zeester geeft aan dat we hier met een strand van doen hebben. De dominee, die tot zijn enkels in het water staat, heeft wel een vadermoorder en een streepjesbroek aan, maar hij heeft een Spaanse hoed op, en ziet eruit als een stieren-vechter in ruste. Op zijn hoed zit een vogel. En hij heeft een drankneus. Een van de dames Groen ligt op haar buik boven op een strandstoel. Is dat wel in de geest van de tekst? Zou een dame Groen met struise veren dat wel doen? In het algemeen speelt het schaap bij Westendorp een minder prominente rol dan bij Bijmoer, hoewel ze toch de spil is van de hele cyclus. Ze is ook minder zelfbewust en opgewekt. Westendorp focust meer op de volwassenen: op de dominee en op de dames Groen, de een dik, de ander slank. Een ander opvallend verschil met Bijmoer is het gemis aan detaillering. Juist door de details geven de tekeningen van Bijmoer zo'n aardig tijdsbeeld en krijgen ze sfeer. Verder hebben de figuren van Bijmoer veel oogcontact. Dat geeft de tekeningen een sociale inslag die bij Westendorp ontbreekt. Westendorps figuren zijn tijdloos, neutraal en op zichzelf. | |
[pagina 98]
| |
Brief van Fiep Westendorp aan Annie M.G. Schmidt en haar man, 14 juli 1966. Hoewel Schmidt eind jaren zestig veel in Zuid-Frankrijk verbleef en er van 1972 tot 1982 permanent woonde, ging de samenwerking met Westendorp gewoon door.
| |
[pagina 99]
| |
14 Juli 1966 / Lieve Annie en Dick, / Beloofd is beloofd. Hoewel hier totaal / geen nieuws, tòch even schrijven. / Het is voor Amsterdamse achterblijvers een / rare tijd. Iedereen is of gaat met vacantie. / De leukerds zijn er dus niet. Het weer is / sinds twee weken, grauw met nu en dan / regen en wat magere opklaringjes, hoewel / ik de temperatuur wel aangenaam vind. // Ik lummel maar wat. Werk spaarzaam / en ben zelfs nog niet aan Annie's boekomslag be- / gonnen. Morgen begin ik daaraan. (zei ze flink). / ‘Ons’ kabinet is nog niet gevallen, het oordeel hierover / is tot het najaar uitgesteld. / Hoe hebben jullie het? Wat doen jullie allemaal? / Hoe wordt het nieuwe huisje? Heb het fijn. / De foto's zijn volgende week pas klaar, Annie! / Een tuttemetutbriefje. Excuses. / Wens jullie nog een hele fijne tijd en hoop / alle verhalen spoedig na jullie terugkomst te horen. / Groetjes aan Flip. Jullie veel liefs / je Fiep
| |
[pagina 100]
| |
In 1967 ontwierp Wim Bijmoer vijf kinderpostzegels met figuurtjes uit Het fluitketeltje: het beertje Pippeloentje, Dikkertje Dap, het bloemenvrouwtje Katrijn, het stekelvarkentje en het fluitketeltje. Op 7 november 1967 kocht mevrouw O.J. Samkalden-Meijers, echtgenote van de Amsterdamse burgemeester, de eerste exemplaren van Wim Bijmoer tijdens een feestelijke bijeenkomst in de rai waar honderden kinderen waren uitgenodigd. Links naast Wim Bijmoer het zoontje van Eli Asser, voor de gelegenheid verkleed als Dikkertje Dap.
| |
‘Het beertje Pippeloentje’ | |
De versjesDe slechts twaalf versjes over het beertje Pippeloentje zijn voor een andere groep geschreven dan het gros van de versjes van Annie M.G. Schmidt. De gedichten over het schaap Veronica mikken op de oudere jeugd. Tine van Buul en Reinold Kuipers hebben de Veronica-verzen zelfs opgenomen in Tot hier toe (1986), de verzamelbundel met poëzie voor volwassenen, ‘vanwege de toespelingen die vooral volwassenen aanspreken’. Het beertje Pippeloentje daarentegen is duidelijk bestemd voor kinderen tot een jaar of zes. De taal is heel eenvoudig, spot en ironie ontbreken. Zeven van de twaalf gedichtjes beginnen met het aandacht trekkende ‘Kijk’. Kijk, het beertje Pippeloentje
op de vijver van 't plantsoentje.
Kijk, daar gaat hij 's morgens vroeg.
Is het ijs wel dik genoeg?
Pippeloentje is een klein mollig beertje, een beetje | |
[pagina 101]
| |
stout (‘O, hij heeft het tóch gedaan’), een beetje slordig (‘op één slof en op één schoentje’). Hij beleeft avontuurtjes die voor een klein kind spannend zijn: hij viert zijn verjaardag, gaat bij oma logeren, verstopt zich, snoept stiekem van de boodschappen, zakt door het ijs, valt uit een boom. | |
DrukgeschiedenisDe twaalf versjes over het beertje Pippeloentje zijn in Het Parool gepubliceerd, zeer verspreid, tussen augustus 1950 en mei 1957. Ze werden met de illustraties van Wim Bijmoer eerst opgenomen in enkele van de versjesbundels: Het fluitketeltje (1950), De toren van Bemmelekom, (1952), De lapjeskat (1954), Ik ben lekker stout (1955) en Op visite bij de reus (1956). De tekeningen in de bundels zijn gelijk aan die in Het Parool, op twee na, die Bijmoer op een gelukkige manier heeft overgemaakt. In 1958 werden elf van de versjes gebundeld in Het beertje Pippeloentje, in een nieuwe volgorde, met nieuwe titels en met nieuwe illustraties van Wim Bijmoer, nu in kleur. In 1983 verscheen de vierde druk, nu met kleurillustraties van Jan Jutte, en aangevuld met één gedicht, dat eerder was gepubliceerd in Iedereen heeft een staart (1959). Op 16 oktober 1967 kreeg Annie M.G. Schmidt de Gouden Harp uitgereikt voor het prachtig gebruik van de Nederlandse taal in haar liedteksten. De prijs werd uitgeloofd door Conamus, het Comité voor Nederlandse amusementsmuziek. Links Leen Jongewaard, rechts Hetty Blok, twee van de hoofdrolspelers uit Ja zuster, nee zuster, een tv-serie (Vara) voor de jeugd.
Foto Henk Lindeboom. | |
[pagina 102]
| |
Aantekeningen voor Floddertje, een serie van zes reclameboekjes die Annie M.G. Schmidt in 1968 in opdracht van Nutricia schreef. In 1973 werden de boekjes gebundeld uitgegeven door Querido.
ja dat is een soort Floddertje / en meer dan 20 worden het er niet / hoog uit / inleiding (aan tafel) / verjaardagsvisite / de dokter / nog niet eens / de psycholoog / want er is nooit / een *beret* bevredigend eind / als je het doet / moet er iedere keer een lekker slot / aan zitten / en dat krijg je nooit / je kunt moeilijk zeggen / gelukkig de theepot is kapot / nee maar ze kan berouw hebben tranen / en elke keer iets heel liefs doen / nee / Is daar een draai / aan te bedenken? / misschien een tweede figuur / erbij? / een jongen eventueel / die een andere makker heeft / *of ook zoiets / iets anders dan Haaiebaai* * tekst tussen sterretjes is in het originele document doorgestreept | |
[pagina 103]
| |
‘Ze nam de graat uit haar mond en glimlachte vriendelijk. Haar groene ogen stonden een beetje scheef. “Pardon meneer,” zei ze. “Ik zat hier op uw dak met uw kat Fluf. En het rook zo heerlijk. Zodoende ben ik door het dakraam geklommen.”’ Illustratie van Carl Hollander bij Minoes (1970), over een kat die vrouw is geworden.
| |
De illustraties van Wim BijmoerHet beertje Pippeloentje in zwart-wit van Bijmoer heeft iets aandoenlijks, iets onhandigs ook. Het is een heel menselijk beertje. Het mist - in overeenstemming met de tekst - de karikaturale en cartoonachtige vertekeningen van de Veronica-illustraties en van de meeste door Bijmoer gemaakte tekeningen bij kinderversjes van Annie M.G. Schmidt. In het algemeen gaan de Pippeloentje-versjes in Het Parool vergezeld van meer plaatjes dan in de bundels. De wijzigingen die Bijmoer soms in de tekeningen aanbrengt, zijn in zoverre verbeteringen dat het beertje met zijn dilemma's meer in het middelpunt van de belangstelling komt te staan en dat de situatie expressiever wordt verbeeld.
In 1958 werden de Pippeloentjes gebundeld en voorzien van kleurillustraties. Het is Bijmoers enige Schmidt-boekje in kleur. De beertjes zijn veel groter getekend dan voorheen en missen het vertederende van het zwart-witte Pippeloentje. De kleuren zijn vrij hard. Ze zijn ook sterk contrasterend neergezet, vaak zonder scheidende contouren, ‘hard edge’. De psychologische verfijning is verminderd. Neem als voorbeeld ‘Broodjes’, waarin Pippeloentje zeven broodjes naar de barones ‘in een huis met een bordes’ moet brengen, maar ze allemaal opsnoept. In de tekening in Het Parool (15 januari 1955; zie p. 78) is er gefocust op het huis waar de barones op haar broodjes zit te wachten, terwijl Pippeloentje door het park op weg is naar haar toe. In Ik ben lekker stout (1955) is er nog steeds het huis van de barones en het park waar Pippeloentje loopt. Maar nu is er gefocust op Pippeloentje die onbedachtzaam loopt te snoepen van de broodjes. Op de kleurillustratie uit 1958 is de omgeving helemaal verdwenen en zien we een dansend beertje ‘op één slof en op één schoentje’, met in de ene hand een helgeel mandje en in de andere een even fel, aangevreten broodje; elke verwijzing naar stoutigheid ontbreekt; de expressie is onbestemd. Mij is de tekening uit Ik ben | |
[pagina 104]
| |
lekker stout dan ook het liefst: daar wordt overgebracht dat het beertje niet van die lekkere broodjes af kan blijven. ‘[Ellemeet] had ze dolgraag een trap willen geven. Hij had dolgraag een zware laars naar hun koppen gegooid, maar er waren nu tamelijk veel klanten in de winkel. En iedereen kende hem. Iedereen wist dat hij voorzitter was van de Vereniging van Dierenvrienden. En dus mocht hij geen katten trappen.’ Illustratie van Carl Hollander bij Minoes (1970).
| |
De illustraties van Jan JutteDe illustraties uit 1983 van Jan Jutte (1953) zijn op zichzelf heel geslaagd. Pippeloentje was een van zijn eerste opdrachten. Met een ingetogen zwier heeft hij een heel genoeglijk beertje geschapen, dat steeds een speelgoedeendje met zich meesleept, dat overigens in de tekst niet voorkomt. De hele aanpak van Jutte is trouwens wat speelgoedachtig. Jutte gebruikt meer gemengde kleuren en is minder ‘omlijnd’ dan Bijmoer; hij werkt veel met spontane krassen en kleurvegen, zijn contouren zijn dun en vlot. Kleur overschrijdt soms contouren. Door dit alles maken deze kleurillustraties een minder afgebakende indruk dan die van Bijmoer. Hoewel de tekeningen mooi zijn, passen ze toch minder goed bij de teksten van Annie M.G. Schmidt dan de zwart-wit tekeningen van Bijmoer. Neem Juttes illustratie bij ‘Broodjes’. Pippeloentje staat bij een mandje met broodjes en draait zich om naar een zwaan in de lucht. Het lijkt alsof Pippeloentje zijn broodjes tegen deze zwaan wil verdedigen. In de tekst is van dit dier geen sprake: het is Pippeloentje zelf die de broodjes onrechtmatig verorbert. In plaats van aan een innerlijk conflict wordt uitdrukking gegeven aan een conflict tussen twee dieren. Bij ‘Boot’ kiest Jutte de tweede strofe als uitgangspunt (zie p. 80): Pippeloentje heeft een jekker
en een koffer met een wekker
en een grote zak met brood.
Hij gaat varen op de boot.
Jutte heeft Pippeloentje getekend op een soort vlonder. Zijn speelgoedeendje, de koffer, de wekker en de zak staan bij hem. In de verte een speelgoedbootje en een speelgoedvliegtuigje. De suggestie dat de bootreis een fantasie is van Pippeloentje is groot. | |
[pagina 105]
| |
‘Hier in de tuin kende ze iedere boom en iedere struik. Vroeger had ze op dat gazon kikkers gevangen en een keer een mol. Ze had in een bloemperk gekrabd. Een kuiltje gemaakt tussen de begonia's waar ze dan boven ging zitten met een bibberend staartje en peinzende oogjes, zoals een kat dat doet. En dan lekker het kuiltje weet dichtkrabben als je klaar bent. Ze voelde zich meer en meer kat.’ Niet gepubliceerde tekening van Carl Hollander bij Minoes (1970).
Bijmoer heeft voor zijn illustratie de derde strofe gekozen: En de westenwind gaat waaien
en de andere beren zwaaien
en ze roepen met z'n allen:
zal je niet in 't water vallen.
Pippeloentje zit bij Bijmoer al in de boot en wuift naar de achtergebleven, deftige oudere beren. Hoeveel magerder is Bijmoers kleurillustratie van 1958 waar Pippeloentje in een keihard decor zichzelf staat uit te zwaaien (zie p. 79). Nee, de eerste zwart-wit versies van Bijmoer bij deze en andere versjes vind ik de mooiste: ze zijn aandoenlijk, tekstgetrouw, met gevoel voor sociale relaties en innerlijke conflicten. Zijn beesten, het schaap Veronica en het beertje Pippeloentje, althans zijn eerste beertje, zijn bovendien heel markant. | |
[pagina 106]
| |
‘Abeltje’ | |
Het verhaalAbeltje, een verhaal voor kinderen van vijf tot vijfennegentig, is de geschiedenis van een liftboy van veertien jaar, die op de eerste dag van zijn eerste baan, in het warenhuis Knots te Middelum, met zijn fonkelnieuwe lift de lucht in schiet. Hij is in gezelschap van drie mensen: zijn buurmeisje Laura, ook veertien, heel lenig en goed in kunstjes; de ronde en mollige meneer Tump, vertegenwoordiger in anti-motballen, onder alle weersomstandigheden gehuld in een jekker met een bontkraagje; en juffrouw Klaterhoen, voor wie vitrage van levensbelang is, en die van beroep zanglerares is, en liefhebber van het vierstemmig zingen van liederen als ‘Hoe zachtkens glijdt ons bootje’ en ‘'t Zonnetje gaat van ons scheiden’. De lift kan in de lucht stijgen en dalen. Na enige experimenten komt men in New York terecht, vervolgens in de Zuidamerikaanse bananenrepubliek Perugona en ten slotte bij onze tegenvoeters in Nieuw-Zeeland waarvandaan men door de aarde heen terugschiet naar Middelum. Het boek heeft een komisch karakter doordat mensen elkaar en zichzelf rollen toeschrijven die niet bij hen passen. Mensen denken van zichzelf en van elkaar dingen die niet ‘waar’ zijn. Zo ontstaat opgeblazenheid, waartoe bij Schmidt vooral mensen die met hoge waardigheid zijn bekleed, gauw vervallen. Er ontstaan misverstanden en conflicten tussen wat mensen van zichzelf verwachten en wat anderen van hen verwachten. Dat leidt tot problemen van betekenisgeving die nog versterkt worden door taalproblemen. Het gezelschap spreekt noch Engels noch Spaans. Daardoor kan het gebeuren dat Abeltje in New York door de steenrijke mevrouw Cockle Smith wordt aangezien voor haar verloren zoontje dat ze jaren niet meer heeft gezien en dat naar verluidt vanaf zijn vierde bij de Indianen is opgevoed en nu Indiaans moet praten. Zo wordt meneer Tump in Perugona aangezien voor een machtig geneesheer, omdat zijn anti-motballen blijken te helpen tegen de lilaziekte waaraan alle Perugoniërs lijden wegens overmatig gebruik van cider. ‘Even later waren ze op weg in het kleine rode kraanwagentje. Pluk reed zo hard als hij kon en Aagje klemde zich bibberend vast aan de bank en riep: “Ik zal me toch alsjeblieft niet vuil maken?”’ Tekening in kleur van Fiep Westendorp bij Pluk van de Petteflet (1971), dat als feuilleton in 1968 en 1969 in de Margriet had gestaan, met dezelfde illustraties.
| |
[pagina 107]
| |
DrukgeschiedenisDe eerste druk van Abeltje verscheen in 1953 bij De Arbeiderspers, met 41 illustraties van Wim Bijmoer, waarvan 15 over de hele pagina. Al gauw werd het herdrukt als abc-pocket voor de jeugd (nr.52). In 1980 verscheen de vijftiende druk in groot formaat, met een nieuw omslag en achttien nieuwe illustraties van The Tjong Khing, waarvan 14 over de hele pagina. Achtmaal illustreren Bijmoer en The Tjong Khing dezelfde scène. In totaal werden er van Abeltje rond de 200 000 exemplaren verkocht. Een tweede boek, De A van Abeltje, verscheen voor het eerst in 1955, met 34 illustraties van Wim Bijmoer, waarvan 12 over de hele pagina. Ook dit boek verscheen daarna als abc-pocket voor de jeugd (nr.53). In 1980 verscheen de elfde druk in groot formaat met een nieuw omslag van The Tjong Khing en zestien nieuwe illustraties, waarvan veertien over de hele pagina. Vijfmaal illustreren Bijmoer en The Tjong Khing dezelfde scène. Van De A van Abeltje zijn tegen de 140 000 exemplaren verkocht. | |
De illustraties van Bijmoer en The Tjong KhingDe illustraties van Bijmoer voor Abeltje zijn typerend voor de jaren vijftig. Vanaf 1980 verschijnt Abeltje met nieuwe illustraties van The Tjong Khing (1933). Sommige illustraties hebben wel de kenmerken van de eigen tijd, maar zijn zo goed en passen zo goed bij de tekst dat ze hun eigen tijd overstijgen. Dat is naar mijn mening het geval met tal van tekeningen van Wim Bijmoer bij de versjes van Annie M.G. Schmidt, onder andere met zijn Veronica-tekeningen. Het is in mindere mate het geval met zijn Abeltje-tekeningen. The Tjong Khing is erin geslaagd Wim Bijmoer te evenaren en soms te overtreffen. Een factor is dat Wim Bijmoer in Abeltje nogal slordig is. Zowel Bijmoer als The tekenen in Abeltje veel met kleine streepjes en haaltjes. Deze zijn bij Bijmoer forser en dikker dan bij The. The werkt met minuscule haaltjes en de tekening van zijn figuren is dunner en fijner dan die van Bijmoer. Aan de andere kant is de Abeltje van Bijmoer markanter. Er zijn verder nogal wat verschillen in emotionele spanning en tekstgetrouwheid. Dat blijkt in het bijzonder uit de vergelijking van enkele scènes die Bijmoer en The allebei hebben geïllustreerd. Als de lift in New York is geland, geeft juffrouw Klaterhoen zanglessen aan kinderen bij een popcornkiosk. De verkoper, onder de indruk van haar persoonlijkheid en zijn gestegen omzet ten gevolge van haar muzikale seance, doet haar een huwelijksaanzoek dat ze niet begrijpt omdat ze geen Engels verstaat. Juffrouw Klaterhoen zet het op een lopen. Hij achtervolgt haar dan met de beste bedoelingen. Bijmoer beeldt het spannende van de situatie uit. Hij tekent de mollige maïsman van achteren, hollend met een zakje popcorn geheven. Diagonaal vult hij de helft van het beeld. In de verte probeert juffrouw Klaterhoen diagonaal en wanhopig de veilige lift te bereiken. Aan de horizon een bescheiden suggestie van wolkenkrabbers (zie p. 44). De tekening van The is veel gedetailleerder. Central Park met daarachter de wolkenkrabbers van | |
[pagina 108]
| |
‘Met een ontzettend gekrijs stortten de meeuwen zich in duikvlucht boven op haar. “Help! Ga weg! Enge beesten!” schreeuwde mevrouw Helderder. Ze spoot om zich heen met de spuitbus, maar meeuwen zijn niet bang voor een spuitbus.’ Kleurillustratie van Fiep Westendorp bij Pluk van de Petteflet (1971). Pluk van de Petteflet werd, evenals Minoes, bekroond met een Zilveren Griffel.
New York zijn op zijn illustratie veel manifester (zie p. 45). Hij tekent de figuren en profil en legt de nadruk op het komische van de situatie: de dikke popcornbakker met een mediterraan uiterlijk die een bange provinciale zanglerares van middelbare leeftijd achtervolgt om haar ten huwelijk te vragen. The is tekstgetrouwer dan Bijmoer. Op Bijmoers tekening mist Klaterhoen de grote tas met breiwerk waarmee ze altijd rondsjouwt; de bomen hebben geen bladeren, hoewel het volgens de tekst lente is. Daartegenover is de zak met popcorn onwaarschijnlijk en overbodig. En het is ook een bezwaar dat de figuren bij Bijmoer niet herkenbaar zijn. Een andere gemeenschappelijke scène is de revolte in het presidentieel paleis van Perugona, waarin de vier reizigers belanden als ze uit de lift komen. Bij Bijmoer is dit een statische scène. Zeven Zuidamerikaanse types met sombrero's, poncho's en geweren worden op de rug gezien, starend naar Abeltje, Laura, meneer Tump en juffrouw Klaterhoen die uit de lift komen (zie p. 46). Bij The is de tekening veel dynamischer, zoals dat past bij een revolte. Hij tekent, eveneens op de rug gezien, tal van mannen met ronde zwarte Indianen-kapsels en zwarte snorretjes. De lift is leeg, de vier reizigers worden gemangeld door de met stokken gewapende menigte. Geen sombrero's, geen poncho's (zie p. 47). Een derde scène die beide tekenaars hebben geïllustreerd, de ontsnapping uit de luxe gevangenis van Perugona, levert soortgelijke observaties op. Weer heeft Bijmoer alle figuren op de rug gezien en tekent The ze en face of en profil. Weer is The tekstgetrouwer. De ontsnapping vindt volgens het verhaal plaats als het donker is. In de tekening van The wordt die suggestie ook gewekt (zie p. 49), bij Bijmoer is het echter klaarlichte dag (zie p. 48). Bovendien gaan de figuren bij Bijmoer in de | |
[pagina 109]
| |
verkeerde volgorde langs de vastgeknoopte lakens haar beneden: niet de dikke meneer Tump gaat als {?}aatste, zoals logisch is en het verhaal voorschrijft, maar de magere juffrouw Klaterhoen. Bij The houdt juffrouw Klaterhoen haar tas krampachtig vast, bij Bijmoer staat die tas merkwaardig genoeg al op de grond. De spanning en de angst van de ontsnapping komen in de houding van de figuren bij The beter tot uitdrukking. Bijmoers voorkeur voor ‘overshoulders’, die in zijn hele werk merkbaar is evenals zijn voorkeur voor ‘shots’ van boven af, en die wellicht beïnvloed is door Amerikaanse films van die tijd, is ook waarneembaar in de laatste scène: Abeltjes thuiskomst. Zijn moeder staat in de bloemenwinkel, Abeltje komt via de achterdeur en de huiskamer de winkel binnen. Zijn moeder hoort en ziet hem niet, de dame die voor de toonbank staat ziet hem wel. Bijmoers tekening wordt voor de helft in beslag genomen door de huiskamerdeuren en voor de andere helft bijna helemaal door de ruggen van Abeltje en zijn moeder. The tekent de figuren weer en face of en profil. Hij kiest een iets later moment dan Bijmoer: Abeltje staat al in de winkel zelf, op de voorgrond een zee van bloemen. Zijn moeder, die wel wat raar op haar benen staat, draait zich naar hem om en ziet haar verloren zoon, ietwat bedremmeld, staan. De tekening is niet stoer zoals bij Bijmoer, maar komt wat emotionele werking betreft dichter bij de tekst. Bijmoer heeft klassieke beelden geschapen van een aantal hoofdfiguren uit Schmidts kinderversjes en kinderverhalen. Hij tekent met een goed gevoel voor de tekst en voor de situatie. Soms gaat hij slordig te werk. In de creatieve wedijver met zijn collega's blijft zijn werk goed overeind. Tekeningen van The Tjong Khing voor Abeltje evenaren en/of overtreffen die van Bijmoer, zij het dat zijn Abeltje minder markant is dan die van Bijmoer. In 1978 werd Annie M.G. Schmidt onderscheiden met een Gouden Margriet, een prijs van het weekblad Margriet. Links van Annie M.G. Schmidt de toenmalige hoofdredactrice van Margriet, Hanny van der Horst.
|
|