| |
| |
| |
Ed Leeflang
‘De leeuwen gingen zitten, op hun hurken, allemaal’
Annie M.G. Schmidt en de voorlezers
Om in de stemming voor dit stuk te komen ga ik naar de kinderboekenafdeling van een grote bibliotheek. Je hebt er van die prettige werknissen bij het raam. In de voorleesruimte schuin achter me roezemoest een klas. Een juf zegt, kribbiger dan goed is voor de gezelligheid: ‘Ja, ik wil nú beginnen.’ Na twee minuten weet je het; dit is verloren moeite. Het boek is uitleggerig geschreven, de voorleesstem klinkt afstandelijk, er komt geen sfeer, de klas blijft rommelen.
Nee, dan Annie Schmidts juffrouw Steketee, die zelfs een aardrijkskundeboek zo boeiend kon voorlezen, dat ze zich zes leeuwen van het lijf hield.
‘Ze las hardop: “En hier komt binnenkort het Rijnkanaal.”
De leeuwen gingen zitten, op hun hurken, allemaal.’
En ik denk terug aan mijn eigen juf die ons, een roerig stelletje, aan haar voeten kreeg met één welgemikt ‘Riet-pe-tie-oe klonk het over de gracht’. Natuurlijk, ze las met verve, maar Thijssens Jongensdagen láát zich dan ook goed voorlezen. Dat geldt al helemaal voor Kees de jongen. Een kwestie van stijl.
In catalogussen van bibliotheken, aanbiedingen van uitgevers, materiaal voor de leesbevordering gaat het over de inhoud, over ‘het spanningsveld tussen de wereld van kinderen en volwassenen’, over herkenbaarheid van problemen en desnoods over de illustraties. Maar zelden of nooit kom je te weten of een boek zich vlot, ongemakkelijk of slecht laat voorlezen. Toch niet zó onbelangrijk.
‘Kijk, het beertje Pippeloentje / op één slof en op één schoentje.’ [‘Broodjes’] stond op 15 januari 1955 in Het Parool en werd in datzelfde jaar met dit nieuwe plaatje van Wim Bijmoer opgenomen in Ik ben lekker stout (1955).
| |
| |
In 1958 werden elf Pippeloentje-versjes gebundeld in Het beertje Pippeloentje. De versjes kregen nu een titel en nieuwe illustraties in kleur, ook van Wim Bijmoer.
‘En de westenwind gaat waaien / en de and're beren zwaaien / en ze roepen met z'n allen: Zal je niet in 't water vallen?’ [‘Boot’] verscheen voor het eerst in Het Parool van 16 juli 1955 en werd met dezelfde tekening van Wim Bijmoer gepubliceerd in Op visite bij de reus (1956).
| |
| |
‘Pippeloentje heeft een jekker / en een koffer met een wekker / en een grote zak met brood. Hij gaat varen op de boot.’ Deze strofe van ‘Boot’ werd in 1983 door Jan Jutte van een illustratie voorzien. Vanaf de vierde druk verscheen Het beertje Pippeloentje met nieuwe kleurillustraties van Jan Jutte.
Goed, bijna iedereen weet dat kinderen indommelen bij te lange beschrijvingen van situaties, personen, achtergronden. De voorlezer moet het hebben van actie, afwisseling, sfeer, dialoog. Maar dan nog is er dat raadsel van de stijl, waardoor het ene boek zich zoveel beter laat beluisteren dan het andere. In ieder geval, tegenover de honderden auteurs die iets leerzaams of hartroerends te melden hebben, staan relatief weinig trefzekere stilisten als Kuijer, Wilmink, Matsier, Joke van Leeuwen, Midas Dekkers of de vertaalster van Dahl, Huberte Vriesendorp, om het onbillijk genoeg nu maar bij die paar voorbeelden te laten.
Ook Annie Schmidt heeft dat feilloze gevoel voor wat ‘bekt’, zoals het toneel dat noemt. De spreektaal is haar heilig, zo zei ze tegen haar buitenlandse collega's tijdens het vertaalproject van Story International '91, dat aan haar was gewijd. ‘Please use the spoken language in your translations.’ En ze deden het.
Het is niet toevallig dat de Jip en Janneke's, de Abeltje's, de Wiplala's, Heksen en zo, Minoes en Otje op school vaak als voorleesboek worden gekozen. Zelfs wanneer je niet zo'n begaafde voorlezer bent, laten die verhalen zich naar behoren brengen. In Schmidts dialogen spreken personages, zoals ze gebakken of gestemd zijn. En de beruchte stukken matte tekst, die je het contact met je publiek doen verliezen, kom je bij haar eenvoudig niet tegen. Geen overbodige uitweidingen; de vaart zit en blijft erin.
‘“Maar jongen,” riep de koning verschrikt. “Zo'n mooie verloofde van koninklijken bloede en dan nog helemaal zonder kwade gedachten. Denk eens aan!”
“Tja,” zei de prins, “het is best mogelijk dat ze geen kwade gedachten heeft. Maar als u het mij vraagt, heeft ze helemaal geen gedachten. Geen kwade, maar ook geen goede.”
“Kom, wat hindert dat?” riep de koning luchtigjes. “Ze wordt later koningin en een koningin hoeft geen gedachten te hebben.”’
| |
| |
Voor Ziezo. De 347 kinderversjes (1987) maakte Jan Jutte nieuwe illustraties, in zwart-wit dit keer. Dit schetsblad bevat enkele voorbereidende tekeningen die niet in Ziezo zijn terechtgekomen.
| |
| |
‘En prins Piramente, 't is niet te geloven, / die stond maar de hele tijd ondersteboven.’ ‘Prins Piramente’ werd voor het eerst gepubliceerd in Het Parool van 28 oktober 1950. De tekening is van Wim Bijmoer.
Een dergelijke natuurlijkheid van taal helpt lezer en luisteraar.
Ook de gedichten hebben dat vanzelfsprekende. Of ze nu met korte regels
‘Wat is dat? Pepijn de kat
gaat uit eten in de stad.’
of met lange beginnen
‘Al in de Mallemolensteeg, daar woonde Josefien
die altijd zo verlegen was. Ze wou geen mensen zien.’
Met dat aanstekelijke ritme en die directheid van zegging krijgt de voorlezer al veel mogelijkheden.
Onverslijtbaar als ze zijn, worden de gedichten jaar in jaar uit in onderwijsopleidingen gebruikt. Begrijpelijk, want die poëzie vertelt niet alleen
| |
| |
‘toen keek de koning door 't sleutelgat, / en wat zag hij daar? Het is niet te geloven: / daar stond Piramente weer ondersteboven.’ Voor de bundeling in Dag, meneer de kruidenier (1960) werd het vers door Wim Bijmoer van een nieuw plaatje voorzien.
wonderlijke en leuke verhalen, ze is ook zo enorm rijk aan stemmingen en emoties, van dromerigheid tot en met razernij. Ergo, ideale oefenstof.
Aan de voorleestechniek, aan articulatie en intonatie van de meeste aanstaande meesters en juffen ontbreekt het een en ander. Dat was altijd al zo, maar misschien is flink oefenen in deze tijd wel harder nodig. Het voortgezet onderwijs deed vroeger meer aan voordracht, toneel, poëzie. Voordrachtswedstrijden op school, interscolaire toernooien, toneeluitvoeringen zijn uit de mode geraakt. Daar staat tegenover dat poëzie-schrijfwedstrijden populairder lijken te worden. Ik vraag me af of het zo'n goede ruil is. Veel pabo-studenten blijven lang huiverig zich bij het voorlezen te geven. Humor levert heel wat problemen op en menigeen weet met zorgelijk stemgeluid Schmidts vrolijkste gedichten om zeep te helpen.
Opleidingen doen er natuurlijk goed aan zich
| |
| |
‘Wel, wel, zo sprak de dominee, dit is een Technisch Wonder, / zo'n televisietoestel, echt een wonder, dames Groen! / Wanneer je dit één keer gezien hebt, kun je niet meer zonder. / Ik zie heel duidelijk een man. Wat gaat die man nu doen?’ Het versje verscheen met het plaatje van Wim Bijmoer in Het Parool van 9 januari 1954.
‘O, zei het schaap Veronica, hij gaat een lezing houen, / een lezing over suikerbieten! Heel erg interessant! / O juist, zeiden de dames Groen... eh... hoe ze die verbouwen. / Hij laat de suikerbieten zien. Hij heeft ze in zijn hand.’ Voor Het hele schaap Veronica (1960) voorzag Wim Bijmoer het vers van een nieuwe illustratie.
| |
| |
door al die onbeholpenheid niet te laten afschrikken. Studenten moeten ruimschoots gelegenheid krijgen routine op te doen. Een juf of meester die niet goed voorleest, doet een klas te kort en zal kinderen ook niet goed kunnen helpen met voorlezen of voordragen. Over dit soort dingen kan Annie Schmidt meepraten. Ze is vaak in scholen en bibliotheken uitgenodigd. En dan is er altijd wel een kind dat een versje mag opzeggen of voorlezen. Maar klinken doet het niet. ‘Er is eigenlijk nooit aan gewerkt,’ zegt de schrijfster.
‘Een biet in Hilversum, en toch, wij kunnen hem hier zien.’ Vanaf de derde druk van Het hele schaap Veronica (1972) waren de Veronica-verzen voorzien van nieuwe illustraties van Fiep Westendorp, voor een deel in kleur, waaronder deze.
Voorlezen, voordragen, zingen, het lijkt wel of basisscholen er steeds minder voor voelen. Het zijn bezigheden waarbij kinderen in actie komen en actie kan iets gevaarlijks zijn voor de orde.
Veel minder riskant is een betrekkelijk nieuw onderdeel van het taalonderwijs: de luisterles. Ook daar wordt Annie Schmidt voor gebruikt. Voor me ligt het proefwerk van Pim Landman, leerling van een lagere technische school. Hij heeft eerst mogen luisteren naar liedjes uit Ja zuister, nee zuster en moest er de belangrijkste feiten van noteren. Dan krijgt hij zijn opdracht. ‘Raadpleeg je aantekeningen. Let op. Als er een vraag moet worden beantwoord, dan doe je dat direct onder die vraag op dit papier. Eerst een lijntje.’
Poes, poes, poes
Waarom is deze kat zo merkwaardig?
Pim: Deze kat is zo merkwaardig, omdat ze blauw was.
Van wie bleek de kat ten slotte te zijn?
Pim: De kat bleek ten slotte van de schooljuffrouw te zijn.
Enzovoort. Pim kreeg een acht. In het commentaar op dit soort luisterlessen noemt een Utrechts Pedagogisch Centrum ‘Annie Schmidt goed voor een levendig stuk taalonderwijs’. Waarvan akte.
Gelukkig zijn er scholen die haar werk meer recht doen, waar kinderen van tijd tot tijd zelf haar boeken en gedichten ten gehore brengen, waar aandacht wordt besteed aan de techniek die je
| |
| |
Van 17 oktober 1961 tot 8 mei 1962 nam Annie M.G. Schmidt deel aan het humoristische radioforum Hou je aan je woord. Slechts twee keer verscheen zij in de televisieversie van dit programma, op 28 oktober en op 25 november 1961. Van links naar rechts Victor E. van Vriesland, Godfried Bomans, Karel Jonckheere, Henri Knap en Annie M.G. Schmidt.
Foto Frits Gerritsen.
daarvoor nodig hebt. Hoe feestelijk dat kan toegaan, bleek in de bovenbouw van een heel gewone basisschool. Het ging om
De koning en de pompelmoes
De koning bulderde tot zijn lakei:
De pompelmoes is er vandaag wéér niet bij!
maar waar, o, waar, voor de drommel en droes,
waar blijft mijn geliefkoosde pompelmoes?
Jij staat maar te gapen, jij kok van Janpét!
En jij, Simon Hofnar, ga liever naar bed!
En waar, o waar, ellendig gespuis,
waar vind ik mijn pompelmoes hier in dit huis?
De hofdame sprak onder brandende tranen:
Maar sire, er zijn toch nog rijpe bananen?
Neen, brulde de koning toen, duizendmaal neen!
Vlieg op, jij! Mijn pompelmoes wil ik alleen.
Toen gingen ze allemaal koortsachtig zoeken,
ze zochten in gaten, ze zochten in hoeken,
ze zochten in 't koninklijk slot met z'n allen,
ze zochten tot zelfs in de varkensstallen.
Er was één klein jochie, dat was een koksmaatje,
dat ging 's de tuin in en liep op een paadje.
Hij liep maar te kijken, totdat hij iets vond:
Een pompelmoes was het, die lag op de grond.
| |
| |
Vanaf 2 mei 1962 verscheen in een aantal regionale dagbladen het stripverhaal ‘Tante Patent’, met zwart-wit tekeningen van Fiep Westendorp. In 1968 werd het stripverhaal, over een Batavier die ongewild de leider wordt van de hedendaagse Impulsieve Beweging, opgenomen in Het beest met de achternaam (1968).
‘“Het was een mooie tijd,” zei tante Patent. “En de Impulsieve Beweging had veel goeds. “Slaan als er iets te slaan valt”... het was een mooie leus. Maar in de praktijk was het genot toch te eenzijdig.”’ Voor de uitgave van Tante Patent (1988) in boekvorm maakte Fiep Westendorp nieuwe illustraties, in kleur ditmaal.
| |
| |
breng ik u een pompelmoes, sappig en geel...
De koning zei enkel maar: Dat is fideel!
Toen vierden ze feest en dat wás me een feest!
En het koksmaatje at nog het allermeest.
De klas was verdeeld in viertallen. Ieder kind had een tekst. De kinderen moesten vier rollen in het gedicht ontdekken: de bulderende koning, de huilende hofdame, de kwieke koksmaat en de verteller. Articulatie en intonatie werden geoefend. Eerste voorleesronde. Deze koning kon nog wat bozer, die hofdame zieliger. ‘Jij moet daar beter uitspreken, jij raffelt nog een beetje. Ja, je denkt toch zeker niet dat het in één keer goed gaat? Vraag dat maar eens aan toneelspelers.’
Tweede leesronde. Rolwisseling. In tijd van een halfuur groeiden aanvankelijk hakkelende lezers uit tot woedende koningen, wenende hofdames, vlotte vertellers, die vertrouwd waren geraakt met hun tekst en goed uit hun woorden konden komen.
Praktische juffen en meesters die zo'n les kunnen organiseren, die kinderen opgewekt helpen hun leestechniek te verbeteren, mensen die zelf de mogelijkheden van zo'n gedicht aanvoelen, je wenst ze iedere school toe.
‘“De eerste peer is rijp...” sprak ze met gevoelige stem. “Mijn geachte heer de Sof zal er niet van meegenieten. Hij is in rook opgegaan, hij is naar het Walhalla. En wij, hier in de stad, wij doen allemaal weer gewoon.”’ Tekening van Fiep Westendorp voor het stripverhaal ‘Tante Patent’ in 1962 verschenen in diverse regionale dagbladen.
|
|