| |
| |
| |
Erna Staal
‘Bumpety, bumpety, bump he went’ - ‘Hoepelepoepelepoep... daar viel hij’
Annie M.G. Schmidt en de Gouden Boekjes
Begin jaren veertig wordt redacteur Leon Shimkin van uitgeverij Simon and Schuster benaderd door auteur Georges Duplaix met het idee om kinderboeken in meerkleurendruk voor een bescheiden prijs te gaan uitgeven. Shimkin vindt het een aardig idee maar de prijs moet dan volgens hem ook wel echt bescheiden zijn; 25 dollarcent. Een lichte paniek bevangt de schrijver. ‘Georges Duplaix threw up his hands when he heard Shimkin's dictum. “A twenty-five-cent book printed on good stock paper in four colors? To be able to do that we'd have to print and sell each book in the hundreds of thousands of copies, even the millions!” Leon replied, “Exactly my idea of how it should be done.”’ (Schwed, p. 166-167.)
Tom Bevans, de produktiemanager van Simon
‘“Merrie me...” smeekte de man. “Kla-ter-hoen,” zei zij met klem.’ Scène uit Abeltje in Central Park, New York, in 1980 getekend door The Tjong Khing.
| |
| |
and Schuster, bedenkt de naam voor de serie - Little Golden Books (de boekjes krijgen heel toepasselijk een goudkleurig ruggetje) - en in de herfst van 1942 rollen de eerste twaalf boekjes, waaronder The Little Red Hen en The Animals of Farmer Jones, van de pers. Het zijn de eerste boekjes van de meest succesvolle kinderboekenserie uit de geschiedenis van Simon and Schuster. Vijftien jaar later zijn er in de Verenigde Staten ongeveer 400 miljoen Little Golden Books over de toonbank gegaan. Van minstens honderd titels (van de eerste tweehonderd vijftig) werden er meer dan een miljoen verkocht; van een aantal titels werden er zelfs tussen de drie en de vijf miljoen(!) verkocht. De rechten zijn verkocht aan onder andere Engeland, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Mexico, Argentinië, Saoedi-Arabië en Nederland.
Het succes van de boekjes zit niet alleen in de lage prijs voor ongeveer vierentwintig pagina's tekst met kleurige illustraties. Een deel van de serie sluit aan bij alledaagse herkenbare gebeurtenissen voor kleuters. Bij voorbeeld Dennis the Menace (nr.386, 1959), een verhaal over een jongetje met een stoute hond die uiteindelijk toch ook heel dapper blijkt te zijn, of het educatieve Let's visit the Dentist (nr.599, 1970), over een bezoek aan de tandarts. Een ander deel van de serie bestaat uit verhalen over bekende dierenhelden, onder andere uit de wereld van Walt Disney; Tom en Jerry, Woody Woodpecker, Mickey Mouse, en Bambi. Vreemd genoeg zijn de verhalen over deze figuren niet in de Nederlandse serie te vinden. Wel kennen we de bijna menselijke avonturen van de dieren in Circus ondersteboven (nr.42, 1961), die het heft in eigen handen nemen. Of het verhaal van Cornelis de neushoorn (nr.43, 1961) die een brilletje op zijn hoorn draagt. Ook werden een aantal klassieke sprookjes bewerkt voor de serie. In Nederland is alleen Roodkapje (nr.18, 1956) bewerkt, maar in Amerika zijn ook de verhalen van Assepoester, Doornroosje en anderen in de serie te vinden. Verhalen ‘uit de oude doos’ bewezen eveneens hun waarde voor de Golden Books. Het verhaal van Helen Bannerman,
In Perugona landen Abeltje en de liftvaarders in de liftkoker van het regeringspaleis. Er is net een revolutie uitgebroken. Tekening van Wim Bijmoer, 1953.
| |
| |
‘“We gaan ze ophangen,” rieden de mannetjes met de zwarte snorretjes.’ Zo tekende The Tjong Khing in 1980 de aankomst van de liftvaarders in het regeringspaleis in Perugona.
Little Black Sambo (nr.57, 1948) dateert al van 1928, toen het uitkwam in de serie Altemus' wee books for wee folks. En The Gingerbread Man (nr.165, 1953) van Nancy Nolte werd begin jaren dertig ook al met plezier gelezen.
Bekende namen van schrijvers en illustratoren als Georges Duplaix, Kathryn en Byron Jackson, Richard Scarry en J.P. Miller completeren de succesformule van een serie die uitgroeide tot meer dan zeshonderd titels. Over de hele wereld zijn meer dan een miljard exemplaren verkocht.
| |
| |
Abeltje en de andere liftvaarders ontsnappen uit de luxe gevangenis van Perugona. ‘“Ik eerst,” zei Klaterhoen. “Jij bent zo dik, Jozias, jij moet het laatst.”’ Bijmoer heeft per ongeluk een andere volgorde getekend (Abeltje 1953).
De ontwikkelingen op het gebied van het kinderboek waren in Nederland gestagneerd door crisisjaren en vijf jaren van oorlog. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig, was er weinig opzienbarends dat ouders hun kinderen konden aanbieden. Bij een aantal mensen waren de Amerikaanse Golden Books al bekend. Reden voor de directie van De Bezige Bij, Geert Lubberhuizen en Wim Schouten, om in 1949 een transatlantisch telefoongesprek aan te vragen met The Golden Press. De verbinding was - evenals hun Engels - niet al te best, maar ze verwierven de rechten voor De Bezige Bij (Roegholt, p. 106). Zo verkreeg de Bij in één klap een lucratief kinderboekenfonds.
De serie, die naar Amerikaans voorbeeld Gouden Boekjes werd genoemd, sloeg in Nederland eveneens geweldig aan. Een prentenboekje in meer-kleurendruk voor slechts een gulden vijftig konden ook ouders aan deze kant van de oceaan niet laten liggen. De boekjes hadden hetzelfde degelijke uiterlijk als de Amerikaanse exemplaren; een gekartonneerd kaftje met een gouden ruggetje en het binnenwerk gedrukt op stevig papier, met hetzelfde handzame formaat (20 × 17). Om de lage prijs te kunnen handhaven werden de deeltjes gedrukt in een oplage van tien- à vijftienduizend. Ook belangrijk zijn natuurlijk de namen die De Bezige Bij aan de serie had weten te binden. De redactie van de serie bestond uit Han G. Hoekstra en Annie M.G. Schmidt.
Han Hoekstra selecteerde meestal de titels uit het Amerikaanse aanbod (Linders, p. 16). Vervolgens verdeelden Hoekstra en Schmidt de boekjes om ze te vertalen of te bewerken. Van De Bezige Bij kregen beide auteurs de volledige vrijheid om de verhaaltjes naar hun hand te zetten.
Het allereerste boekje van de serie verschijnt in 1953, Pietepaf het circushondje, en is vertaald door Annie M.G. Schmidt. Ook dit boekje kent een lange voorgeschiedenis. Bij Simon and Schuster verscheen Little Peewee in 1948, maar het oorspronkelijke verhaal dateert al uit 1934. Toen heette het nog Now open the Box. Vanaf 1953 zal Schmidt in
| |
| |
‘De lucht begon in het oosten rood te worden, de dag brak aan, over een half uur zou het klaarlicht zijn.’ In 1980 werd Abeltje door The Tjong Khing van nieuwe illustraties voorzien.
totaal achtentwintig boekjes uit de serie vertalen en bewerken. In 1972 verlaat zij de redactie. In totaal is de Nederlandse serie uitgegroeid tot zesenzeventig boekjes. Hoekstra deed er zesenveertig en beiden, zowel Hoekstra als Schmidt, schreven één ‘oorspronkelijk’ Gouden Boekje.
In 1959 verschijnt Wim is weg (nr.35). Het omslag vermeldt ‘Oorspronkelijk Nederlands Gouden Boekje’. Op de titelpagina staat ‘naverteld door Annie M.G. Schmidt’. Bij een reeks samenhangende illustraties van Rogier Boon had Schmidt teksten geschreven. Wim is weg gaat over een jongetje dat voor zijn verjaardag een rood fietsje krijgt. De tuin van zijn ouders is niet groot genoeg voor Wim en zijn fietsje. Hij wil naar Spanje. Hij fietst en fietst en fietst... en verdwijnt. Ouders ongerust. Politie ingeschakeld. Wim komt in een politiebericht op de televisie en alle mensen in de stad gaan op zoek naar Wim. Donkere gebieden waarin zich lichtbundels aftekenen staan er op de tekening. ‘Duizend lampjes zoeken naar Wim. In de stad en op de weg, in het veld en in de bossen. Duizend lampjes zoeken en zoeken. En de maan zoekt mee.’ Wim wordt gevonden en droomt in zijn eigen bedje verder over zijn fietsreis naar Spanje. De formule van het verhaal past goed in de lijn van andere Gouden Boekjes. Bij De Bezige Bij vonden ze het verhaal zo leuk dat ze besloten het boekje te publiceren. Geheel tegen het contract met The Golden Press in want het was niet de bedoeling dat landen die de rechten van de Golden Books hadden gekocht de succesformule met eigen boekjes gingen aanvullen, maar de Golden Press kneep een oogje dicht. Eén keer hebben ze gevraagd om de oorspronkelijke Amerikaanse titel, maar daar zijn ze niet meer op teruggekomen. Hetzelfde gebeurde met De jarige stad (nr.68, 1975) dat door Hoekstra werd geschreven en door Veronica van Vliet werd geïllustreerd.
| |
| |
‘“Wat hebben we elkaar een tijd niet gezien, zeg! Allereerst: hoe gaat het eigenlijk met ons allemaal.”’ Illustratie van Wim Bijmoer uit De A van Abeltje (1955), het vervolg van Abeltje, dat begint met een reünie van de liftvaarders.
Als je alle boekjes en hun oorspronkelijke Amerikaanse versies naast elkaar legt, blijkt inderdaad de grote vrijheid die de auteurs bij de vertaling of bewerking naar het Nederlands hebben genomen. Sommige boekjes zijn vrijwel letterlijk vertaald, andere daarentegen zijn dusdanig veranderd dat ze - op de illustraties na - weinig meer met het origineel te maken hebben. De opzet van de Gouden Boekjes biedt natuurlijk alle mogelijkheden voor een vrije bewerking. Vrijwel zelden komen er grote stukken tekst in voor, de korte zinnetjes zijn vaak slechts een ondersteuning van de illustraties en daardoor gemakkelijk te bewerken naar eigen fantasie. Globaal zijn de bewerkingen van Schmidt in te delen in de volgende categorieën: (bijna) letterlijke vertalingen, bewerkingen van proza, bewerkingen van rijmpjes en bewerkingen van rijm naar proza.
Van de letterlijk vertaalde boekjes zijn De beesten van boer Jansen (nr.50, 1965; vertaling van The Animals of Farmer Jones, nr.11, 1942) en Het verlegen poesje (nr.11, 1954; vertaling van The Shy Little Kitten, nr.23, 1946) aardige voorbeelden. Hier en daar is er een uitroepteken toegevoegd of een tussenvoegsel weggelaten, maar de verschillen zijn niet noemenswaardig. Sommige letterlijk vertaalde boekjes hebben van Schmidt wel een bewerkte titel gekregen. The Little Red Hen (nr.6, 1942) verandert in Kippetje Tok (nr.49, 1965). Bij deze Nederlandse versie is gebruik gemaakt van de herziene Amerikaanse druk, met nieuwe illustraties van J.P. Miller. Vreemd genoeg is wel de eerdere illustratie van Rudolf Freund voor het omslag van het boekje gebruikt. Bij de Indianen (nr.31, 1958) bevat op één punt meer uitleg dan het Amerikaanse Broken Arrow (nr.299, 1957). Schmidt vertaalt een ‘bobcat’ uitgebreid in ‘een lynx, een soort gevaarlijke wilde kat’, waarschijnlijk ter verduidelijking voor de Nederlandse kleuters die in ons polderlandschap niet dagelijks met dit exotische dier in aanraking komen. Bij één vertaling, waar verder ook nauwelijks veranderingen in zijn aangebracht, verliest de bewerkte titel zijn oorspronkelijke kracht. Dennis the Menace (nr.386, 1959) wordt door
| |
| |
Schmidt omgedoopt tot Toontje m'n zoontje (nr.39, 1960). Gebrek aan inspiratie? Of waren de ouders van eind jaren vijftig, begin jaren zestig nog niet rijp voor een titel als ‘Diederik Dondersteen’?
Bij de prozabewerkingen zijn de verschillen in de tekst in sommige gevallen afhankelijk van de illustraties, die in de Nederlandse versie anders zijn opgenomen dan in het oorspronkelijke verhaal. Soms is de volgorde van een aantal illustraties omgedraaid, in een ander geval ontbreekt er zelfs een aantal tekeningen. Zo duurt de lijdensweg van The Big Brown Bear (nr.89, 1944) aanmerkelijk langer dan die van zijn Nederlandse neef Bondewijn de beer (nr.30, 1958). Het verhaal gaat over een beer die in een holle boom een honingraat ontdekt en de verleiding niet kan weerstaan om zijn poot in die boom te steken. De bijen worden natuurlijk ernstig gestoord door deze harige dievenklauw en beginnen te protesteren. In de Amerikaanse versie gebeurt er dan het volgende: ‘The big brown bear pulled out his paw and ran away so fast that he left die bees far behind him. But alas! he caught his foot in the root of a tree and tumbled over and over and rolled down the hill into a thorn bush. Swarming after him in a big cloud, the bees were ready to zoom down on his head. So the poor bear had to act fast. Pulling and kicking and tugging, he tore himself loose at last, leaving a great deal of fur in the bush. He ran towards the brook, jumped into the water, and hid there with only his nose showing.’ Boudewijn de beer heeft het aanzienlijk makkelijker. Ook op hem zijn de bijen wel kwaad, maar ‘Boudewijn schrok en liep weg. Hij liep heel heel hard weg. Hij rende naar de beek en sprong in het water.’ Wel moet Boudewijn in het water nog een extra slag leveren: ‘Het water was erg koud en hij durfde zich niet te verroeren zelfs niet toen er een waterslang aan zijn teen kriebelde.’ De illustratie met de waterslang komt in de Amerikaanse versie niet voor, terwijl in het Nederlandse boekje de struik met doornen niet is opgenomen.
Dat Schmidt niet in het geheel gespeend is van Hollandse nuchterheid blijkt bij de vertaling van Sam the Firehouse Cat (nr.580, 1969). Het is het
‘Prompt om acht uur, daar kwamen ze. Alle drie tegelijk. Daar was allereerst meneer Tump. Hij was nog dikker dan het vorig jaar; hij hijgde en veegde zich met zijn zakdoek langs het voorhoofd. Vlak achter hem kwam juffrouw Klaterhoen, schraal en een beetje snibbig, zoals altijd. En daarachter kwam Laura. Haar dikke donkere krullen dansten warrig om haar hoofd. Ze lachte, en ze had Sam, het Amerikaanse konijn, op haar arm.’ Illustratie van The Tjong Khing uit De A van Abeltje (1980). De struise mevrouw rechts is de moeder van Abeltje.
| |
| |
Pagina uit Het Parool, d.d. 29 januari 1955. Links een kinderversje van Schmidt, ‘Liever kat dan dame’, met een tekening van Wim Bijmoer, en een aflevering van ‘Jip en Janneke’, met silhouetjes van Fiep Westendorp. Zij illustreerde ook het verhaaltje van Wilkeshuis, rechts.
| |
| |
verhaal van een stoere kater die tijdens een brand in een pakhuis een moederpoes, Mrs. Catz, en haar dochter Becky op dappere wijze het leven redt. Voor Mrs. Catz gaat, als het gevaar geweken is, het leven weer verder: ‘But Becky stays with Sam, her Hero. They get married right away.’ De Nederlandse poezen mevrouw Kats en haar dochter Betsie zijn natuurlijk ook blij dat ze gered worden door Sam de brandweerkat, maar Betsie lijkt minder onder de indruk van de kater. Ze ‘blijft bij Sam’, maar van ‘haar held’ is geen sprake. En ze gaan ook wel trouwen, maar niet ‘right away’.
Vertaling van kinderversjes brengt natuurlijk de problematiek van passende of niet passende rijmwoorden met zich mee. In het geval van Katie the Kitten (nr.75, 1949), een verhaaltje op rijm, heeft Schmidt gekozen voor een bewerking in proza, getiteld Poes Pinkie (nr.5, 1953). ‘Katie the Kitten, a small tiger cat, / is asleep in the hall, in a ball, in a hat.’ wordt bewerkt tot: ‘In de gang staat een tafeltje. En onder dat tafeltje ligt een hoed. En in die hoed... Poes Pinkie! Poes Pinkie is in slaap gevallen.’ Het voordeel van de Nederlandse versie is dat de avonturen van Poes Pinkie uitgebreider verteld worden; Katie the Kitten is door het rijm aandoenlijker om voor te lezen.
In Het walvisje (nr.55, 1965), de bewerking van The Happy Little Whale (nr.393, 1960), laat Schmidt de zinnen wel op elkaar rijmen. Soms verkort ze de
‘Liever kat dan dame’ werd in hetzelfde jaar 1955 opgenomen in Ik ben lekker stout. Wim Bijmoer maakte er een nieuwe, tekening bij. De katse dame kan beschouwd worden als een voorloper van Minoes (1970).
| |
| |
Op 13 oktober 1952 wordt het eerste deel van het hoorspel De familie Doorsnee door de Vara op de radio uitgezonden. Tot 21 april 1958 zou dit feuilleton - met langdurige onderbrekingen - worden voortgezet. De serie stond onder regie van Wim Ibo, aan wie deze brief van 1 november 1956 was gericht. Voor de tekst moest Annie M.G. Schmidt rekening houden met enkele beperkingen. Zo mochten de personages geen alcohol drinken en was ook het woord ‘kontje’ taboe.
| |
| |
Amerikaanse tekst van vier tot twee regels; op andere bladzijden houdt ze zich wel aan de lengte en bewerkt alleen de inhoud. Een duidelijk verschil tekent zich af aan het eind van het verhaal van het walvisje (dat op zee wordt gevangen, in een soort dolfinarium terechtkomt en dan gelukkig weer een soortgenootje aantreft): ‘They wear fancy hats and shake flippers with their friends / and they jump for fish and when the show ends... / They sometimes stand right up on their tails / and squeak for joy, those two happy little whales!’ Schmidt vertaalt dit in: ‘Ze spelen en duiken en dragen een hoed, / ze doen alle kunstjes, ze kunnen het goed. / De kinderen roepen: Bravo! en Hoezee! / en gooien een heleboel vis naar benee. / Het is hier heerlijk, het water is blauw. / Jij hoort bij mij. En ik hoor bij jou.’ Schmidts tekst is hier meer geïnspireerd door de tekening dan die van haar Amerikaanse collega. Op de illustratie staan acht kinderen afgebeeld die vis in het water gooien.
Het Animal Counting Book (nr.584, 1969) is een adaptatie van een oud Engels bakerrijm ‘Over in the meadow’, waarmee je kinderen kunt leren tellen en ze een aantal werkwoordsvormen onder de aandacht kunt brengen. Schmidt neemt in haar bewerking Beestjes tellen (nr.61, 1972), waarbij zij zich aan het oorspronkelijke achtregelige rijmpje houdt, wel het ‘tel’aspect over, maar benadrukt niet de verschillende werkwoordsvormen. Een voorbeeld ter illustratie. ‘Over in the meadow / where the stream runs blue / Lived an old mother fish / and her little fishes two / Swim said the mother / We swim said the two / So they swam all day / where the stream runs blue.’ De herhaling van de beginregel ‘Over in the meadow’ wordt door Schmidt bewerkt tot een beginregel die elke keer over een moederdier gaat: ‘Dit is moeder vis / ze zwemt elke week / ieder uur van de dag / elke dag van de week / en de kleine visjes / zwemmen met haar mee / laten we ze tellen: / ja, het zijn er twee.’
Niet in alle vertalingen komt Schmidt geïnspireerd naar voren. De vertaling van Rabbit and his Friends (nr.169, 1953) in Rolle bolle beest (nr.34, 1959) bij voorbeeld, geeft mij een beetje het
‘Ik ben Ali / Cyaankali, / de gevaarlijke vrouw van Rotterdam. / Kijk ik 's fijn gaan. / Op de Lijnbaan / zet ik iedereen in vuur en vlam / en ik lok de here mee / naar de Kaskedee / en ik doe wat in d'r thee.’ Illustratie van Wim Bijmoer uit Doorsnee in doorsnee (1956), de tweede bundel waarin een aantal liedjes uit de radioserie over de familie Doorsnee was opgenomen.
| |
| |
gevoel alsof het met de Franse slag gedaan is. Het grappige van de Amerikaanse tekst zit in een aantal bijvoeglijke naamwoorden die steeds terugkomen. De herhaling van deze woorden maakt het boekje nu juist zo leuk om voor te lezen, maar Schmidt lijkt zich in het geheel niet aan deze zangerige tekstherhalingen van het Engels gestoord te hebben. ‘Er was eens een konijntje. Het was een heel wild konijntje en op een keer viel hij in een erg diep hol. Hoepelepoepelepoep... daar viel hij, en hij kwam terecht boven op een ei.’ is de vertaling van ‘One day when Rabbit was playing by the river bank he fell into a deep, dark, muddy hole. Bumpety, bumpety, bump he went - right down on top of a little roly-poly egg.’ Uit dit ‘roly-poly’ ei komt een beestje te voorschijn, het Rolle bolle beest uit de Nederlandse titel. Voor het echter zover is dat het konijn zijn vrienden, waaronder een kip, een bever, een eend en een eekhoorn, het grote nieuws kan meedelen, heeft het ‘roly-poly’ ei nog een lange weg te gaan. En ‘Hij [het konijn] duwde en duwde net zo lang tot hij het ei uit het hol had geduwd.’ klinkt dan toch matter dan ‘So he got behind the little roly-poly egg and pushed and pushed, and he pushed it right up out of the deep, dark, muddy hole into the warm sunlight.’
Illustratie van Wim Bijmoer bij ‘Huwelijksreis’ uit Doorsnee in doorsnee (1956). ‘Dit reisje doe je eenmaal in je leven’.
| |
| |
De twee boekjes die mijns inziens het leukst vertaald zijn door Schmidt zijn Sambo het kleine zwarte jongetje (nr.9, 1954) en Vijf brandweermannetjes (nr.6, 1953). Waar sommige van haar vertalingen of bewerkingen vrij zakelijk gehouden zijn, lijkt hier iets van de onmiskenbare Schmidt-humor om de hoek te komen. Little Black Sambo (nr.57, 1948) is het verhaal van een klein zwart jongetje - ‘pik pik zwart’ - die van zijn ouders - die ook ‘pik pik zwart’ zijn - mooie kleertjes, mooie paarse schoentjes met roze zooltjes en een mooi para-pluutje krijgt. Vervolgens gaat hij een wandelingetje maken in ‘the Jungle’, dat door Schmidt omschreven wordt als ‘het Wilde Woeste Woud’. Dat het wild en woest is wordt al gauw duidelijk want om de paar bomen komt hij een gevaarlijke tijger tegen die klein zwart jongetje Sambo op wil eten. Om zijn leven veilig te stellen, geeft Sambo elke keer een kledingstuk weg; eerst zijn jasje, dan zijn broekje, vervolgens zijn prachtige paarse schoentjes met roze zooltjes en als laatste zijn para-pluutje. In Schmidts versie spreekt tijger nummer drie de kleine Sambo niet zo slim tegen als zijn Amerikaanse collega: ‘“What use would your shoes be to me? I've got four feet, and you've only got two; you haven't got enough shoes for me.” But Little Black Sambo said, “You could wear them on your ears.”’ Schmidts Sambo lijkt (ook door het ontbreken van twee illustraties) geen tegenspraak te dulden en zet de schoentjes gewoon op het hoofd van de tijger die met een verbaasde blik het nakijken heeft. Niet zeuren of onderhandelen, lijkt Sambo te denken, wegwezen! De tijgers komen elkaar tegen en krijgen ruzie over wie er het mooist uitziet. Dat ontaardt in een woeste achtervolging rondom een boom ‘en ze liepen zooooooooó verschrikkelijk hard, dat ze smolten.’ Sambo raapt zijn kleertjes weer op en moeder Mambo gaat pannekoeken bakken van de overgebleven (tijger)-boter, die in de Amerikaanse versie door vader Jumbo wordt opgehaald, maar bij Schmidt gaat kleine Sambo met de eer strijken. Voor het gemak lijkt ze zich even niet aan de illustratie te storen. Eind goed, al goed ‘and Black Mumbo ate Twenty-
Illustratie van Wim Bijmoer bij ‘De mislukte fee’ uit Op visite bij de reus (1956), eerden verschenen in Het Parool van 17 december 1955. ‘En wit van zenuwachtigheid / zei 't feetje: [...] Ik ben een spree met foeten.’
| |
| |
‘Vier en twintig engeltjes / zaten met hun hengeltjes / boven op de regenboog, de eerste dag van Mei.’ Illustratie van Wim
Bijmoer uit De lapjeskat (1957). Het versje en de tekening verschenen eerder in Het Parool van 8 mei
1954.
| |
| |
even pancakes, and Black Jumbo ate Fifty-five, but Little Black Sambo ate a Hundred and Sixty-nine, because he
was so hungry.’ ‘En moeder Mambo at eén en dertig pannekoeken. En vader Sambo at zeven en vijftig pannekoeken, maar Sambo het
kleine zwarte jongetje at honderd negen en zestig pannekoeken, want hij had heel erge honger.’ Misschien dat Schmidt vanwege die ‘heel erge honger’ de ouders een paar pannekoeken meer gunde.
Bij Vijf brandweermannetjes (nr.6, 1953) valt Schmidt direct met de (Nederlandse) deur in huis. Geen letterlijke vertaling van ‘A little house caught on fire.’, maar ‘Er was eens een huisje en daar woonde de familie Lutteput.’ In de Amerikaanse versie Five Little Firemen (nr.301, 1949) wordt pas na twaalf bladzijden duidelijk wie er nou eigenlijk in het brandende huis woont, maar Schmidt betrekt de lezers direct bij het noodlot van deze familie, de Lutteputjes. Door de idiote achternaam is de familie een begrip geworden, hoewel de Amerikaanse ‘Hurricane Jones Family’ er ook niet om liegt. Ook al woont de Hurricane Jones Family in een ‘little house’, ze houden er wel een ‘jolly fat cook’ op na. Bij Schmidt lijkt dit personage meer een logé te zijn, tante Mina. Als alle familieleden het huis uit zijn gevlucht heerst er verwarring. ‘Maar waar is tante Mina Lutteput? Dikke tante Mina Lutteput? O kijk, boven! Voor het raam! Ze is te zwaar om naar beneden te dragen. Ze is ook te zwaar om in het zeildoek te springen. Maar de brandweermannetjes schieten een touw naar boven! En het derde brandweermannetje helpt dikke tante Mina Lutteput om aan dat touw naar beneden te glijden.’ Het is jammer dat de illustratie uit de Amerikaanse versie, waarop de dikke dame halverwege het touw bungelt en ‘Jewallopers!’ uitroept, niet is overgenomen in de Nederlandse versie. Daar was door Schmidt vast een prachtig equivalent voor verzonnen.
|
|