| |
| |
| |
Kees Fens
De binnenlandse onveiligheidsdienst van Killendoorn
Over Minoes
Van de vele mogelijke literaire manipulaties is een van de aardigste de lezer vertrouweling te maken. Dat kan in de roman van de alwetende schrijver en in het ik-verhaal. (De detectiveschrijver is vaak het meest onbeschaafd tegenover de lezer. Hij neemt hem in vertrouwen, maar beschaamt dat tot op de voorlaatste bladzijde.) De aard van de vertrouwelijkheid is verschillend, maar er is altijd een partij nodig die erbuiten wordt gehouden: de hoofdfiguur bij voorbeeld of een aantal figuren uit het boek. Het resultaat van de vertrouwelijkheid is dat de lezer meer weet dan die figuren. Voor het boek betekent dat dat er twee werelden in geschapen worden, althans twee verschillende opvattingen over de ene wereld: die van het ware karakter, bij de in vertrouwen genomen lezer, en die van de schijn, bij de hoofdfiguur of andere personages. En dat kan natuurlijk ook andersom. Er ontwikkelt zich een schitterende dubbelzinnigheid. Bij die twee verschillende opvattingen van de ene wereld ontstaat spanning. Ze zijn ook essentieel voor het ontstaan van humor, die rijkste vorm van dubbelzinnigheid.
De lezer kan op verschillende wijzen tot
Zelfportret van Wim Bijmoer. Het schaap Veronica ligt op de tekentafel.
| |
| |
Illustratie van Wim Bijmoer bij [‘Naar het museum’], een aflevering van ‘Het schaap Veronica’, gepubliceerd in Het Parool, 20 december 1952, later opgenomen in Kom, zei het schaap Veronica (1953). ‘Komaan, zo sprak de dominee, ik wil mijn geest verrijken / wie gaat er met me mee naar 't museum? Naar de Kunst van nu?’
‘Nog even, zei de dominee. Kijk dit is heel bijzonder. / Het is Abstracte kunst. En wat het voorstelt weet men niet. / Hoehoe, zei 't schaap Veronica, dat ding hangt koppie-onder, / het is gewoon een molen en een huisje aan de vliet.’ Illustratie van Fiep Westendorp bij [‘Naar het museum’], gemaakt voor de heruitgave van Het hele schaap Veronica in 1972.
| |
| |
vertrouweling en dat is ook partijgenoot worden gemaakt: door de taal bij voorbeeld, die voor hem veel verraadt, door de informatie die hij krijgt en die de andere partij onthouden blijft of waarvan die andere niet weet dat ze aan derden bekend is. Het laatste gebeurt soms in detectives: de dader heeft het gedaan en hij acht zich de enige die het weet. Is de lezer tijdig ingelicht, dan wordt zelfs elke ontkenning een bevestiging. Wat gebeurt is tweevoudig: de geleidelijke uitbreiding van het gelijk van de lezer, en dat niet zonder leedvermaak van zijn kant, en de al even geleidelijke opheffing van de afgesloten wereld van de dader, die ten slotte moet toegeven dat iedereen weet wat hij alleen dacht te weten. De werelden van lezer en dader zijn ten slotte aan elkaar gelijk, waarmee ieder van zijn tijdelijke bijzonderheid is ontdaan. Het boek is uit en bij het sluiten ervan lacht de lezer het laatst en het best. Zijn partij heeft gewonnen, want hij is natuurlijk tegen alle onrecht en misdaad. (Hoe zouden misdadigers detectiveromans lezen? Sluiten zij het boek met een verbeten trek: weer heeft de verkeerde gewonnen.)
Minoes van Annie M.G. Schmidt is een duidelijk twee-partijenboek, het heeft ook trekken van een detective. En de lezer wordt niet alleen partij
‘“De goeierd zou het niet eens kunnen!” / Moet de man helpen boontjes afhalen? Moet de man helpen afwassen? Moet de man helpen in het huishouden, kortom, wanneer hij 's avonds van zijn werk thuiskomt moet hij dan meehelpen, of niet?’ (Annie M.G. Schmidt en Henri Knap, De vrouw zo, de man zus. De man zus, de vrouw zo (1956).
Foto Frits Gerritsen, ± 1954.
gemaakt, hij krijgt ook zoveel aparte informatie, dat heel wat situaties dubbelzinnig worden en daarmee zeer humoristisch. De ene partij wordt gevormd door de gesloten volwassen wereld, de andere door de verslaggever Tibbe, zijn vriendin, de gewezen poes Minoes en een stad vol katten. De laatste partij breekt de eerste open en een andere, zij het weinig frisse wereld wordt zichtbaar, met als hoofd-
Annie M.G. Schmidt achter de piano. Een enkele keer voorzag ze haar teksten zelf van muziek. Op de piano een beeldje van het schaap Veronica.
Foto Frits Gerritsen, ± 1954.
| |
| |
Vlak na de geboorte van haar zoon Flip in 1952 schreef Annie M.G. Schmidt aan Elizabeth Augustin: ‘“U begrijpt nu ook dat ik voorlopig nog niet in staat zal zijn, over iets anders te praten dan over gele en groene luiers, maar naar ik hoop, buigt deze instelling zich wel weer om naar het normale.”’
Foto Frits Gerritsen, ± 1954.
bewoner meneer Ellemeet, vertegenwoordiger van de macht, die, als alle macht, een dubbel gezicht blijkt te hebben. De eerste partij wint, maar slaagt er ook in de hele volwassen wereld aan zijn kant te krijgen, op Ellemeet na natuurlijk. En diens hond Mars.
De lezer, voor wie in het boek een hele kattenwereld opengaat, is toch de meest directe partijganger van Tibbe, Dat wordt hij door de auteur gemaakt. Al meteen op de eerste bladzijde, waar Tibbe, weggedoken en onvindbaar als een kat, denkt men later, geroepen wordt voor de confrontatie met de wereld van het gezag, zijn hoofdredacteur. Het gezag spreekt met de macht van de gemeenplaats. En die wordt meteen onderkend. Tibbe krijgt terstond alle sympathie van de lezer. Niet het minst doordat hij in het nauw rare sprongen maakt. Maar vooral hierom: hij schrijft over aardige en mooie dingen. En dat mag
Annie M.G. Schmidt slaat Het fluitketeltje (1950) open bij ‘Koning Lariloff is ziek’ en ‘Naar de tandarts’. Op de sofa verder Dit is de spin Sebastiaan (1951) en Veertien uilen (1952).
Foto Frits Gerritsen, ± 1954.
| |
| |
Laatste aflevering van de strip Hendrik Haarklover, die van 10 oktober 1953 tot 23 januari 1954 wekelijks in Het Parool verscheen. Wim Bijmoer maakte de tekeningen bij de tekst van Annie M.G. Schmidt.
| |
| |
Annie M.G. Schmidt (midden) in een arreslee op vakantie in Arosa, Zwitserland, ± 1955. Links haar zoon Flip, rechts Fiep Westendorp.
hij niet. Hij schrijft bijna altijd over katten en dat is het ergst. Hij krijgt een dag respijt. Geen nieuws, slecht nieuws voor hem: hij zal ontslagen worden. De volwassen wereld dreigt altijd met verwijdering. (Ellemeet zal de kantinejongen ontslaan, hem ten eigen bate weer aannemen en op het hoogtepunt van het boek opnieuw ontslaan.)
Het gezag verbiedt het kattestuk. De lezer die al partij is, wordt dat steeds meer, want de kat is van nu af niet meer uit de krant weg te slaan. Alle nieuws dat Tibbe zal leveren is door de katten van het stadje geleverd. Het veto over de katten resulteert in de macht van hun kattenieuwsdienst. Door de hand van Tibbe schrijven de katten de krant vol met nieuws. De hoofdredacteur weet natuurlijk van niets, hij wordt voor de lezers, die van alles op de hoogte zijn, de eerste humoristische figuur, die zijn hoogtepunt van belachelijkheid bereikt in het zestiende hoofdstuk, waar hij tegen Tibbe zegt: ‘Je hebt in lange tijd niets over katten geschreven. Het mag wel weer eens een keertje. Als het maar niet te vaak is.’ Er is in feite niets anders gebeurd. Niet het geringste vermaak is, dat de hoofdredacteur voortdurend wordt verslagen juist door hen die hij met zijn gezag heeft getroffen: Tibbe en de katten.
| |
| |
Maar het is nog erger: niet alleen hij en zijn gezag worden slachtoffer, ook de hele gezagswereld waartoe hij behoort. En het allermooiste en vermakelijkste: hij juicht het door Tibbe gepresenteerde nieuws toe. Hij geeft zijn goedkeuring aan wat hij verboden heeft, hij weet niet hoe slecht het nieuws is. Hij weet helemaal van niets. En de lezer, evenzeer een mindere als Tibbe, want met hem vereenzelvigt hij zich, weet alles. (We gaan er natuurlijk van uit, dat die lezer zich met Tibbe identificeert en daardoor ook de mindere is, de lezer wordt door de taal van de auteur in die posities gemanipuleerd, maar hij moet er natuurlijk ook ‘aanleg’ voor hebben. Hoe reageert de humorloze gezagsdrager op de eerste bladzijden van het boek? Als de misdadiger op het slot van de detective, denk ik. Humorloze gezagsdragers lezen geen kinderboeken, zullen we maar denken om mogelijke verkeerde lezers uit te sluiten, want zo wreed zijn we niet, dat we hun de ergernis gunnen.)
Alle nieuws komt uit een gesloten wereld naar Tibbe. De bemiddelaar bij het overbrengen van de informatie is Minoes. De nieuwsdienst bestaat uit katten. Die vormen in hun openbreken van de gesloten wereld en om de wijze waarop zij het doen een binnenlandse onveiligheidsdienst. De katten zijn gestationeerd op alle strategische punten van het stadje. De figuur van de bemiddelaar is ideaal: een meisje van poezeafkomst; zij spreekt de taal van mensen en katten. Van de mensen kent alleen Tibbe haar afkomst en met hem de lezer. Dat maakt elk optreden van haar in de buitenwereld voor die lezer dubbelzinnig en humoristisch. Alleen Tibbe en de lezer weten wat er aan de hand is. (En de katten, maar die staan buiten de mensenwereld.)
Er is nog een persoon aan wie het dubbelkarakter Minoes bekend is: het meisje Bibi, vanzelfsprekende partijgenoot van Tibbe, Minoes, de katten en de lezer tegen de wereld van de volwassenen en die van hun macht. (‘Volwassenen’, ik gebruik het woord vanuit het kinderperspectief, maar ook en vooral in de leeftijdloze betekenis van ‘machts-dragers’, ‘meerderen’, ‘beterweters’, ‘zelfgenoeg-zamen’ - in die zin heeft ook een meerderjarige de
Op 13 september 1952 verscheen de eerste aflevering van ‘Jip en Janneke’ in Het Parool. ‘Een brief aan Sin-ter-klaas’ werd voor het eerst gepubliceerd in Het Parool van 14 november 1953 en in 1954 opgenomen in De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke. De illustratie is natuurlijk van Fiep Westendorp.
| |
| |
Fiep Westendorp bekijkt enkele van haar illustraties, 7 augustus 1957. Op de grond en op de tafel een paar tekeningen van Jip en Janneke.
Fotoarchief Spaarnestad.
Voor de grote verzamelbundels van Jip en Janneke van 1977 en daarna maakte Fiep Westendorp nieuwe silhouetten. Dit is de moderne versie van ‘Een brief aan Sinterklaas’ ‘“En nu zingen,” zegt Janneke. “Heel hard!”’.
| |
| |
hele dag met volwassenen te doen. Zij maken de anarchie van het kind in hem los, zoals dat met de volwassen lezers van Minoes gebeurt.)
Voor het hele boek en veel onderdelen ervan geldt de humoristische dubbelzinnigheid van de situatie. Veel technische trucs voor het informeren van de lezer om hem zo tot vertrouweling te maken, zijn door Annie Schmidt vaak superieur toegepast. En hoe meer ingewijd en daarmee partij de lezer wordt, hoe belachelijker - en gevaarlijker - de gevestigde orde wordt. Een van de belangrijkste dubbelzinnigheden van het boek is uiteraard de figuur van Minoes. Als de ontmaskering van Ellemeet en daarmee de ‘bekering’ van een hele zaal met volwassenen heeft plaatsgehad en de werelden van Tibbe, Minoes, poezen en lezer en die van volwassenen aan elkaar gelijk zijn geworden of voor elkaar open, blijft het probleem van Minoes over. Op heel mooie wijze wordt de suggestie gedaan dat zij weer poes is geworden. Tibbe mag alles terug hebben - zijn baan, zijn huis - hij lijkt Minoes kwijt. Intussen heeft Minoes' definitieve vervreemding van haar poezeverleden plaats. Zij is steeds meer mens geworden, ‘ontkatst’; de katten-wereld is een poes kwijt, de mensenwereld heeft er een bijzondere bewoner bij gekregen. Men kan ook zeggen dat de tijdelijke samenwerking tussen mens en kat, waarover het boek ook gaat, in haar een definitieve gestalte heeft gekregen, want een dubbelzinnig wezen zal zij altijd blijven. En Tibbe, die naar eigen zeggen liever met katten dan met mensen omgaat en in de kattenwereld betrokken raakt zoals Minoes in de mensenwereld, vindt in haar ideaal gezelschap, want in wezen is hij niet minder dubbelzinnig dan zij. Hoewel: hij vertoont in het boek een groeiproces. Hij wordt steeds minder verlegen en zal zich steeds minder verbergen voor de mensen. Als men wil: hij ‘ontkatst’ ook een beetje. Ook de lezer wordt gevormd door het verhaal - ook hij blijft veranderd achter. Meer verkatst, want op zijn hoede voor de groten en vol solidariteit met de kleinsten, de katten. Nog sterker: hij kan, als hij het boek uit heeft, nauwelijks een kat op straat of in een tuin
‘Wie eet het mees-te pan-ne-koe-ken?’ stond voor het eerst in Het Parool van 20 februari 1954 en daarna in De groe-ten van Jip en Jan-ne-ke (1954).
| |
| |
zien, zonder zich bespied te weten. Hij weet een hele gemeenschap van katten in zijn buurt aanwezig. De kat wordt zijn geweten!
Er speelt in Minoes een groot aantal verhalen door elkaar. Lijkt het. Maar ze zijn op een schitterende manier in een sluitende relatie tot elkaar gebracht. Er is ook geen enkele kleinigheid die achteraf niet van betekenis blijkt. Misschien is dit laatste het verrassendste en knapste aan het verhaal: niets blijft ongebruikt binnen het grote geheel. Laat ik een paar lijnen proberen te trekken.
Tibbe moet nieuws hebben. Hij mag in elk geval niet over katten schrijven. Hij wandelt door het stadje en ontmoet zijn oud-onderwijzer, mijnheer Smit. Samen gaan zij naar de oploop rond Minoes, die uit angst voor een grote hond in een boom is gesprongen. De eigenaar tracht zijn Mars terug te schreeuwen. De eerste verschijning van de man tegenover wie bijna iedereen een underdog is: meneer Ellemeet. Het voorval is onbruikbaar nieuws, zoals Tibbe merkt. Wanneer Minoes op zijn zolderkamer is gekomen en hij achter haar identiteit komt, heeft hij schitterend nieuws, maar ook onbruikbaar: het gaat over katten. Totdat zij het verhaal vertelt over het verdriet van mijnheer Smit. Diens poes heeft het verder verteld. Niemand heeft aan zijn zilveren jubileum als onderwijzer gedacht. Tibbe krijgt zijn eerste nieuws. Het jubilieum zal gevierd worden. Er komt een tekenwedstrijd. Bibi doet mee, zij tekent de grootste journalist uit kattenland: de Jakkepoes, een zwerfkat, een mensen-haatster bij uitstek. Bibi wint de eerste prijs. Een fototoestel. Terloops wordt verteld dat zij overal met haar cameraatje opduikt. Op het jubileumfeest wordt Ellemeet door Smit gevraagd voorzitter van de vereniging van dierenvrienden te worden. Uit eigenbelang zegt hij toe. Hij is al voorzitter van de kinderzorg. Mijnheer Smit houdt een lezing over ‘De kat door alle eeuwen’. En daar verschijnen vlak voor de pauze de voor Ellemeet als dieren- en kindervriend ontluisterende foto's. Die zijn door Bibi gemaakt. Iedereen of ieders poes in de zaal lijkt
‘En kijk toch die Janneke. Die eet maar door. Ze eet maar door. “Hoeveel heb je er op, Janneke?” “Vijf,” zegt Janneke met een zucht.’ In 1977 kwam Fiep Westendorp met een gemoderniseerde illustratie van ‘Wie eet het meeste pannekoe-ken?’
| |
| |
Op 24 april 1954 stond ‘Af-wassen’ in Het Parool. Het werd gebundeld in 1956 in Daar gaan Jip en Jan-ne-ke.
slachtoffer. Ellemeet is ontmaskerd. Maar ook op nog andere wijze.
Een tweede lijn. Ellemeet is directeur van een geurtjesfabriek. Hij wil uitbreiden. Tibbe, door de katten en Minoes ingelicht, kan het in de krant zetten. Ellemeets positie van beste burger moet hem aan de vergunning helpen. De haringman, vis-verkoper en als zodanig bijna van nature een vriend van Minoes en van alle poezen, wordt met kar en al omvergereden. De dader is doorgereden. Van twee getuigen wordt door de dader, Ellemeet, het zwijgen gekocht: van Ellemeets net ontslagen kantinebediende en van de monteur die de auto moet repareren. Maar fabrieks- en pompkat hebben alles gehoord en alles doorverteld.
Tibbe zit met het grootste nieuws uit zijn carrière. Hij kan het niet schrijven, want katten zijn geen getuigen. Hij schrijft het toch. En de macht staat op. Ellemeet verschijnt bij de hoofdredacteur en Tibbe, die met het geslijm van de macht vergeefs tot excuses wordt bewogen, wordt ontslagen. Toch nog, al had hij het grootste nieuws! Hij wordt verdacht gemaakt en belasterd in Killendoorn, waar iedereen iedereen kent en tegenkomt. Wat wil men in een stadje met maar een ontmoetingspunt: de Groenmarkt. En meneer Ellemeet stijgt nog in aanzien. Behalve bij de katten, die een groot komplot tegen hem smeden. Wanneer op de culturele avond over ‘De kat door alle eeuwen’ de beslissende foto's zichtbaar zijn geworden, slaat voor Ellemeet nog een keer het uur van de waarheid: iedereen gelooft nu wat ontkend werd: dat hij de schuldige is van de aanrijding. En in het grote bekeringsproces bekennen kantinejongen en automonteur. Tibbe wordt in ere hersteld en over de uitbreiding van de geurtjesfabriek horen we niets meer. En zo krijgt Ellemeet ook nog als milieubedreiger zijn verdiende loon.
Op ingenieuze wijze komen de twee lijnen samen. Ze hebben beide zijlijnen, nevengebeurtenissen, maar die zijn allemaal in het grote spel van de dubbelzinnigheid en de partijdigheid opgenomen, zoals het optreden van Tibbes huisbaas, mevrouw Van Dam, die de onbetrouwbaarheid en
| |
| |
bekrompenheid van de macht vertegenwoordigt in dit verhaal waarin Minoes Tibbe en Tibbe Minoes redt en waarin ten slotte de macht beentje gelicht wordt en verder alles op zijn pootjes terechtkomt.
In 1977 maakte Fiep Westendorp een moderne versie van dezelfde scène. ‘Jips moeder wast af. En Jip heeft een theedoek. En Janneke heeft ook een theedoek. En nu maar drogen.’
| |
| |
Scène uit Abeltje (1953) in Central Park, New York, geïllustreerd door Wim Bijmoer. ‘Nu wist de maïs-man niet meer hoe hij het had. Hij had haar ten huwelijk gevraagd, zij had geglimlacht en toch liep ze weg. Daarom begon hij maar achter haar aan te hollen, met zijn korte dikke beentjes...’
Naar compositie is Minoes zonder meer voorbeeldig, dus ook door de manier waarop het de ideale lezer schept. Daarom bewonder ik het. Zoals ik het niet minder bewonder om de taal, die op meesterlijke wijze aan figuren en situaties is aangepast. En dat ook weer zo, dat de partijdigheid van de lezer ook met de taal gewekt wordt. De werkelijk ingenieuze wijze waarop elk onderdeel in het geheel gebruikt wordt - geen ‘aankondiging’ of er volgt, soms een paar hoofdstukken verder, een soms dubbele vervulling - geeft mij bij de zoveelste herlezing van het boek opnieuw plezier. Er blijft niets over. Dat is het allermooiste. Toen ik mijn bewondering daarvoor eens tegenover Annie Schmidt uitsprak, zei ze: je moet natuurlijk alles wel goed afhechten. Dat is te veel eenvoud bij zo veel vindingrijkheid.
Maar misschien is dit toch het allermooiste: elke keer weer word ik opnieuw partij, zweer ik met Tibbe, Minoes en de katten samen tegen die massieve machtswereld van de volwassenen. Elke keer weer ontdek ik wie ik in werkelijkheid gebleven ben: een straatkat, met een groot vermogen tot leedvermaak. En elke keer opnieuw schaam ik mij voor alle Ellemeet-trekken die ik heb. Annie Schmidt zet de kat die we zijn op het spek van de welgedanen en zelfverzekerden. En daarmee ook op ons zelf.
Voor kinderen geldt dit natuurlijk allemaal niet. Die zijn nog van nature volkomen anarchisten. Althans in Nederland sinds het verschijnen van het werk van Annie M.G. Schmidt. Zij heeft kinderen weer gemaakt tot wat ze horen te zijn. En ons volwassenen afkeer van onszelf gegeven. Door boeken te schrijven die ook wij als volwassenen zijn gaan lezen. Maar de kinderen waren de eersten. Zij hebben het ons geleerd, ze hadden het door en waren heel wat slimmer dan de schoolkat uit Minoes. Zo werden de boeken nog literatuur ook. En daarmee is voorlopig alles afgehecht.
|
|